dinsdag 16 december 2008

Snippers van de afgelopen tijd (1)


Vrijdag 7 -11-2008


Poes Minoes wil niet meer eten. Maar weet je, een poes moet eten, want ze gaat redelijk snel dood door leververvetting. Wij mensen kunnen best een tijdje zonder, maar een poes, leeuw en tijger niet.
Dus praten met poesie. En voeren. Met de ene hand het bekje open maken en met de andere het vlees erin schuiven. Zo nu en dan bijt ze op mijn vingers. Vla geven lukt ook gemakkelijk. Maar na het voederen zitten we allebei onder. Ik veeg haar befje schoon met een doekje.
Poes Minoes vlucht ook direct naar de oude, piepende stoel van opa, bij het raam.
Ze krijgt het lekkerste vlees en ook nog een eetlustopwekkende tablet. Die is het moeilijkste te geven. Ze doet of ze hem heeft ingeslikt, maar als ze iets verder is,
spuugt ze hem uit. Waarom poes niet wil eten, weet ik niet.
Langzaam is ze weer gaan eten. Een oude kat is ook een oude zorg, als een oud familielid, een vriend.

maandag 15 december 2008

Pietjes



Zij heeft er een en nu heeft hij er ook eentje. Een pietje. Een lief pietje.
Heb jij ook een pietje?
Jij denkt aan een kanarie?
Nee, dat bedoel ik niet, ik bedoel die springende mannetjes, en ze leven over al hoor, bij jou, in het gewone Amsterdam, maar ook in het deftige Den Haag. En er was eens een jongetje, Arend Jan, die het heel leuk vond er een te hebben. Hij speelde eens met een ander jongetje en zomaar ineens had hij het pietje. Maar dit jochie was de zoon van een hele deftige mijnheer en een hele voorname freule.
En toen ze aan tafel zaten met andere deftige mensen zei het brutale kereltje: ‘Mama, mag ik mijn pietje laten zien? ’
‘Een kanarie ?’ vroeg tante Petronella.
‘Kind, jij hebt toch geen kanarie!’ riep de moeder.
‘Nee, maar wel een pietje,’ zei het knaapje en hij opende het luciferdoosje
en daar sprong het over de tafel, in de soepterrine.
‘Een pietje!’ riep de vader, Jozuas. ‘Ik haal mijn jachtgeweer en ik schiet hem dood!’
‘Nee vader, doe dat niet!’ riep de moeder. ‘Dat kan niet, daar is hij veels te klein voor. . vang hem Jozuas!’ en ze gilde en ze sprong op de tafel. Ook tante Petronella gilde.
Toen kwam vader Jozuas met een heel groot geweer aanzetten.
Het pietje dreef rond in de soep en trachtte eruit te komen.
Vader Jozuas richtte en schoot op de terrine.
De soep regende over de tafel en de vermicelli kleefde aan de gasten. Het pietje schudde de soep uit zijn oogjes en maakte zich klaar voor een sprong naar de vrijheid. Hij zag dat het een behoorlijke puinhoop was geworden, maar hij voelde zich niet schuldig. Hij trachtte slechts hieraan te ontkomen.
Het beste was te doen of hij dood was. Hij bleef dus stil liggen, met de pootjes in de lucht. In de kamer hing een dichte mist van kruitdamp.
“Hij is dood! Ik heb hem geraakt!’ riep vader Jozuas triomfantelijk.
‘Hoe is het mogelijk!’ riep moeder. ‘Normaal zou je nog een olifant
missen op een meter afstand, liefste, ik ben heel trots op je!’ En ze klom van
de tafel. Arend Jan streelde met zijn vinger over het lijfje van het pietje. ‘Arme stakker!’ huilde hij. ‘Het spijt me voor jou, ik zal je een mooie begrafenis geven, dat heb je als goeie vriend verdiend..’ Niemand besteedde aandacht aan Arend Jan. Moeder en de dames begonnen hun jurken schoon te poetsen en Jozuas en oom Wilhelmus schepten op over de jacht.
Toen stond het pietje voorzichtig op. Arend Jan’s mond viel open. Hij pakte het pietje op tussen zijn vingers en liep ermee naar buiten. Daar sprong het een eind weg. En het leek of het zeggen wilde: ‘Bedankt vriendje!’
Arend Jan zwaaide. ‘Arend Jan!’ riep zijn moeder. ‘ Kom je aan tafel!’
‘Ja moeder!’ riep hij terwijl het pietje verdween.
Maar toen hij binnenkwam zei hij: ‘Ik heb geen vriend!’ Iedereen zweeg,
‘Wil je een paard, Arend Jan?’ vroeg oom Wilhelmus. ‘Ik zal bij je neef Jacobus een paard voor je regelen. Als je die maar niet in de soep laat springen… ha ha ha ha ha ha ha ! ’ En ze lachten allemaal heel gemeen.
Arend Jan werd heel boos en liep kwaad de kamer uit. Hij snikte op zijn bed, omdat hij zijn vriend kwijt was. Hij viel in slaap en droomde van Pietjes die in een circus werkten. De een wierp messen, de ander hing aan de trapeze. Het publiek lachte en klapte. Dat publiek hoefde niet te betalen bij een kassa, maar ze moesten wel hun arm aanbieden, zodat de pietjes een
klein beetje bloed konden tappen. Het deed geen zeer, het was niet erg en
goedkoop, want de mensen hoefden verder niets te betalen voor het pietjes
circus.
Arend Jan schoot wakker. Hij lag met kleren nog aan op bed. Het raam stond open. Het was stil in huis. Hij hoorde iets zoemen rond zijn hoofd.
Hij zwaaide en het beestje landde op zijn hand. Het keek hem schuin aan
en zei: ‘Ik ben Mosko de mug. Wie ben jij? Als je een vriend zoekt, ik wil
best je vriend zijn..’ Arend Jan zei: ‘Ik ben Arend Jan. Ik ben een beetje
raar , want ik hou van dieren waar de meeste mensen bang voor zijn..’
De mug klapte in zijn muggenpootjes. ‘Bravo!’ riep hij. “Een echte dierenvriend!’ Hij danste door de kamer en vloog naar het venster.
‘Het is goed Arend Jan. Wat ze er ook van zeggen. Ga nu maar lekker verder slapen.’ Arend Jan ging tevreden liggen. Eindelijk iemand die hem begreep.
Maar de volgende morgen, toen hij wakker werd, voelde hij jeuk aan zijn hand.
Hij keek en zag een rode bult. Hij wist dat zijn nieuwe vriend wat bloed van hem had meegenomen. Hij vond het niet erg. Aan een vriend moet je wat kunnen geven…toch?

woensdag 3 december 2008

Alkmaar Anders 2008


Op donderdagavond 11 december is er een presentatie van een bundel met 9 kunstwerken uit exposities in Atelier9en40. Er zal wat muziek zijn en gedichten.


Ik ga er zelf ook wat voordragen!

Tot ziens!


donderdag 27 november 2008

Vondeling




Het was die avond al vroeg donker, ja, het was december maar dat hield hem niet zo bezig, want hij had geen tijd voor flauwekul. Bijna iedere avond werkte hij lang over, ondanks het geklaag van zijn vrouw en het
commentaar van de chef: "Pas je wel goed op jezelf?" "Ik pas uitstekend op mezelf.." zei hij dan. "Geen probleem." Natuurlijk was hij nooit een dag ziek, deze bikkel administrateur van de stalen rolluiken fabriek.
Maar deze avond is hij wat onzeker en hij begrijpt niet waarom. Hij zit wel vaker op kantoor in de totale verlatenheid van zwarte beeldschermen,
zwijgende telefoons en regen die tegen de oude ruiten van dit wereldberoemde concern slaat. O, hij werkt hier al zo lang. Hij kent iedereen en iedereen kent hem. Iedereen roemt ook zijn no-nonse mentaliteit en zijn
altijd klaarstaan. Maar de laatste tijd dringt het besef tot hem door dat hij zijn familie een beetje heeft verwaarloosd..
Hij gaat even kijken of er nog koffie is bij de receptie. Daar maakt hij een praatje met de bewaker en drinkt wat. Gezellig toch wel.
Hij loopt wat moeizaam terug naar zijn bureau want de laatste tijd gaat het
allemaal niet zo vlot meer. Maar zijn gehoor is nog goed. Een vreemd geluid
wordt daarom door hem opgemerkt vanuit de montage hal. Het is klagerig
hoog en doordringend, of er een kat ligt te piepen. Maar een kat is het laatste
wat je hier kan verwachten. Is het dan een van de machines?
Dan moet hij dat rapporteren! Hij daalt een stalen trap af en wandelt tussen
de werkloze stalen rollen door, manshoog zijn ze, indrukwekkend en een
zeer goed product. Hij is er trots op!
Nieuwsgierig bekijkt hij wat documenten die liggen te slingeren. 'Akkoord
bevonden, 24-12,' staat er op. Met een schok dringt het tot hem door dat het
kerstavond is! Nooit aan gedacht!
Daar is het gepiep weer. Hij legt de documenten netjes terug en in zijn geest
breekt een zweterige verwarring uit. Misschien de spanningen van de laatste
tijd. Zijn dochter gaat trouwen, met een man die hij mag, maar hij vraagt zich
af of dat wel goed gaat en dan die huwelijksdag.. hoe zal dat allemaal gaan?
En hij moet ook een speech houden, maar hij durft niet, het is zijn terrein
niet. Hij voelt zijn hart bonzen. Hij neemt zich voor het wat rustiger aan
te gaan doen, hij is ook geen achttien meer, al kan hij dat nog weleens
voorwenden bij de secretaresses van de afdeling verkoop. Dan trekt hij
zijn buik in en probeert met verende tred te lopen. Waarom eigenlijk?
Hij hijgt uit tegen een rol en kijkt wanhopig om zich heen. Het gepiep
wordt nu harder, het is aan de rechterkant. Daar moet het zijn.
Het zit laag, achter een container met afval. Hij klimt erop, scheurt zijn broek
en graaft wat rommel weg. Ze zullen hem voor gek verklaren, maar hij
moet dit oplossen, misschien is het een brand of een bom! Zijn stropdas
werpt hij weg. Nog een hoop troep zeg, opzij, productieafval, plastic ver-
pakkingsmateriaal.
Iets grijzigs trekt zijn aandacht. Ach, nee toch! Hoe kan dat nou? Voorzichtig haalt hij het tevoorschijn en stopt het in zijn jaszak. Hij kijkt nog een keer of niemand het ziet.
Snel beent hij naar zijn bureau en ruimt alles op. Hij voelt zich moe maar ook
gelukkig vanwege de vondst. Het piept in zijn jaszak. Snel glijdt hij langs de
portier, groet nog een keer en stapt in de auto.
Het landschap trekt voorbij in het duister. De autoruiten weerspiegelen adem
van kinderen en familieleden ook die er niet meer zijn. Hun stemmen galmen
over de asfaltstrepen. Hij kan horen wat ze zeggen, de verwijten er nooit voor
hen te zijn. Even wordt het hem te veel. Hij parkeert de auto langs de kant.
Zijn hand tast naar het zachte voorwerp. 'Het moet anders,' zucht hij verbitterd.
Hij geeft een flinke hoeveelheid gas en rijdt het duister van zijn eigen gedachten
uit.
Thuis brandt gelukkig nog licht. Hij parkeert onder de carport en gaat het huis
binnen. Zijn vrouw kijkt hem rustig aan, maar hij ziet wel enig verwijt.
Zijn hand verdwijnt in de grote jaszak en tast en zet het op tafel.
'Sorry..' mompelt hij. 'Ik dacht..ik kan hem toch niet daar laten liggen.. '
Het katje kwispelt met haar staartje. Ze likt de hand van de mevrouw. Haar
kleine, zwarte ogen kijken verbaasd om zich heen.
'Ze zou de afvaloven in gaan.. ik dacht ik neem haar mee… ' zegt hij verontschuldigend.
Buiten begint het zacht te sneeuwen. Terwijl zijn vrouw het beestje wat melk
geeft mompelt hij: "Het is een teken.. misschien moet ik minder hard gaan
werken.."

maandag 10 november 2008

Broekhoest

Het was een mooie zomernacht. Joris lag te zweten in zijn bedje. Buiten hoorde hij van alles. En plotseling hoorde hij mannen lachen. Hij klom nieuwsgierig uit zijn ledikant en gluurde langs het gordijn. In het maanlicht zag hij ze: De broek hoest mannen. Ze stonden gebukt met hun achterwerk naar een lantaarnpaal. Joris had er wel eens van gehoord, mannen die voor de grap, met een wind, een paal of een tuinhekje omblazen en daar een sport van maken. Ze bestonden dus echt! Hij klom uit het raam, gleed langs de regenpijp naar beneden en holde naar ze toe. De drie mannen zagen hem niet aankomen, zo druk waren ze bezig.
‘Daar gaat ie!’ riep nummer één en hij liet een enorme broekhoest. De lantaarnpaal schudde, maar ging niet om.
Het tweede mannetje ging ook klaar staan en perste. De aarde schudde en de ruiten rinkelden er, zo hard was de hoest.
De andere drie mannen lachten vreselijk hard, want de lantaarnpaal stond half krom.
Joris riep: ‘Dat kan ik ook, dat kan ik ook..!’
‘Nee ventje!’ riep de dikkerd van het stel. ‘Dat gaat zomaar niet!’
Toch ging Joris, tegen de regels in, gebukt staan en hij beet op zijn tanden. Uit zijn achterste vloog een enorme storm, maar er gebeurde niets.
‘Dit is geen spel voor kinderen,’ zei de oudste broek hoester en hij ging staan.
‘Ik kan boemerang broek hoesten!’
Hij hoestte een broekhoest, met een hik, en daar vloog de hoest, maakte een bocht langs de paal, en verdween in de nacht.
‘Effe wachten,’ zei de man. Even was het stil, toen raasde de storm langs en
kletterde de wind tegen het huis van Joris. Er sneuvelde een raam.
‘Dit is leuker als biljarten!’ riep de man. ‘Een echte sport!’ zei nummer twee.
‘ Voor echte mannen!’ zei nummer één. ‘Die van bruine bonen houden,’ zei Joris. Nummer één ging weer klaar staan en zei:
‘Dit wordt de finale voltreffer en nu gaat de paal om!’
De andere twee lachten. ‘Willem, je kan er niks van!’ zeiden ze.
Willem telde af : ‘Tien.. negen ..acht…’ ‘Zeven.. zes.. vijf.. vier.. drie.. twee…'
‘Eén ...’ telde Joris en hij deed zijn vingers in zijn oren.
Eerst rommelde het heel erg in de broek. Toen klonk er een heel lang ‘Piiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiieeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeuuuuuuuuuuwwwwwwwwww…’ En werd het stil. ‘Een zachte klinker,’ zei het mannetje sip.
‘O, o ,’ zei nummer een. ‘Liggen!’ riep nummer twee.
Joris en de mannen gingen op hun buik liggen.
Het rook verschrikkelijk. Het was een mix van zweetvoeten en bedorven hondenbrokken.
Toen Joris weer op durfde te kijken, waren de mannen verdwenen, maar de
lucht was fris. Het was een heerlijke zomernachtlucht, een beetje zoetig.
Hij klom langs de regenpijp terug naar boven en dook in zijn bed. Net toen hij lag, ging de deur open. Daar stond zijn vader.
‘Jongen, slaap je al? vroeg hij.
‘Nog niet papa, ’ Papa kwam bij hem staan.
‘Was je bang?’ Het heeft vreselijk geonweerd, daar straks..’
Joris jokte: ‘Onweer? Nee hoor, niks van gemerkt ..’
‘Wat ruikt het hier vreemd,’ zei papa.
‘O,’ zei Joris en hij voelde iets warms en hij wist het: hij had in zijn broek gedaan.

woensdag 5 november 2008

Lang geleden in Antwerpen


Ik was voor het eerst op vakantie in België met twee vriendjes, we waren 16 jaar
of zoiets. We reisden langs jeugdherbergen. In het grote Antwerpen zochten we
het jeugdverblijf. Antwerpen is groot hoor, als je 16 bent!
Ik zag een bord met daarop iets: 'Informatie voor toeristen' . Ik volgde de pijl en
ging een groot gebouw binnen. en man achter een groot bureau vol met rommel, keek me aan. "Gaat u zitten," zei hij. "Kan ik u helpen?"
"Ja,"zei ik. "Ik zoek de jeugdherberg in Antwerpen, heeft u een telefoonnummer?"
"Awel,"zei hij. "Dat is een gemakkelijke vraag." De man droeg een zeer oud pak
en hij bladerde in een zeer oud, zwaar beduimeld telefoonboek vol ezelsoren.
Hij noemde het nummer en ik wilde opstaan. Maar aan zijn bureau hing een
ouderwets snoer van een hele ouderwetse telefoon. Mijn arm raakte daarin en ik
rukte de bureaulamp van het blad.
Hij keek me meewarig aan en zei: "Allee, zo vangen wij de konijnen in de Kempen!"

ergens rond 1982 of 1983

dinsdag 4 november 2008

Sinterklaas slaapt....




Ilse was altijd al een bijzonder meisje. Op haar verlanglijstje voor Sint Nicolaas zette ze:
Lieve Sint, ik wil helemaal niets hebben, ik heb alles al, geeft u mijn cadeautje maar aan een arm kind, maar als ik toch iets wensen mag: ik zou heel graag eens zien hoe u uw werk doet, lieve Sint, zou ik eens bij u mogen kijken?
En in haar schoentje vond ze een briefje met daarop de tekst :
Lieve Ilse, dat is goed, als je ouders het ook goed vinden, sta dan morgenavond om zes uur bij de deur, dan komt een Piet jou ophalen.
Ach, wat was Ilse blij met dit bericht! Ze kon bijna niet slapen van de spanning!
De volgende dag vloog voorbij. Om zes uur stond Ilse bij de deur.
En daar kwam plots een Piet aangefietst, op een fiets met maar één wiel.
‘Kom maar mee!’ zei hij. En hij reed vooruit. Ilse holde er achter aan.
Ze gingen stegen en straatjes door, naar links, naar rechts, een trap op, en tot slot een hek door, waarnaast twee stevige Pieten de wacht hielden.
Ze gingen een grote fabriek binnen. Het was er warm en donker.
Pieten waren daar druk bezig met pakjes die over lange transport banden
liepen.
Ilse kon bijna niets zien. ‘Waar is de Sint?’ vroeg ze, nog na hijgend.
‘Hij probeert te slapen,’ zei de Piet en hij legde een vinger op zijn lippen,
wat betekende dat ze stil moesten zijn.
Ilse bleef staan voor een deur. Er hing een bordje op met daarop: Niet Storen, Sint Slaapt!
Maar plots ging de deur open en de oude sint nicolaas kwam naar buiten.
“Waar zijn mijn slaaptabletjes?” riep de sint. Hij had alleen een lang
nachthemd aan. Zijn haar en baard stonden alle kanten uit.
Ilse schrok. “Sinterklaas! Die rare man in dat nachthemd, moest dat sinterklaas zijn? Maar wat was er aan de hand?"
“Op uw nachtkastje sinterklaas,” begon de praatpiet die altijd meeging om met de sint te kunnen praten als die het ergens moeilijk mee had.
“Ze zijn er niet,” mopperde sint. “En ik kan niet slapen..’
‘Dat is vervelend sint, maar ik heb ze klaargelegd voor u..’
‘Waar zijn ze dan nu ?’ Sint’s stem klonk ongerust.
‘Doorzoek alles!’ Ik wil dat jullie de hele fabriek doorzoeken want..want… stel dat ze per ongeluk in een pakje zijn terecht gekomen.. we kunnen geen enkel risico nemen!’
Sint gooide boos de deur achter zich dicht.
De hoofd- inpak -piet drukte op een rooie knop. Onmiddellijk stopten alle banden in de fabriek en stonden de pakjes stil. Ze waren nog niet voorzien van een cadeaupapiertje, dat was een andere afdeling. Pieten begonnen driftig af en aan te rennen om de pakjes open te maken. Ook Ilse deed fier mee.
Ze kwam ook haar eigen pakje tegen. Dat vond ze niet leuk, maar het was voor een goed doel. Stel dat een kind de tabletjes zou vinden en denken dat het snoepjes zijn! Dan zou het hartstikke ziek worden als ze het opat! Alle pieten trokken daarom aan de verpakkingsmaterialen. Stro vloog door de lucht. Maar de slaaptabletjes kwamen niet te voorschijn.
Ilse kreeg een idee. Ze rende naar de hoofd-inpak-piet, maar die was driftig bezig in een telefoongesprek.
Hij maakte grote gebaren. ‘Ja mijnheer de politie agent,’ zei hij beleefd.
‘Ik weet ook niet hoe het kan. Ja, sint is erg boos. We zoeken door, maar ik denk toch dat iemand het gedaan heeft ..expres..! En ja dat is heel slecht voor de goede naam van de sint..’
Ilse zwaaide naar de piet.
‘U denkt dat ik iets te wantrouwig ben,’ zei hij.
Ilse zwaaide nog heftiger.
‘Goed, goed, wij wachten het nog even af..’
Hij legde neer. ‘Wat is er kind?’ vroeg hij vermoeid.
‘Ik dacht zo,’ hijgde ze. ‘Dat er misschien al pakjes bezorgd zijn, daar zouden ze tussen in kunnen zitten..’
De hoofd- inpak- piet schrok en kwam omhoog. Hij toetste op zijn computer en zag een paar verzendadressen met namen. ‘Deze verzendingen zijn al geparafeerd door onze hoofd –verzend- piet,’ zei hij geschrokken. ‘ Dat betekent dat ze al weg zijn…’
Ilse zei dapper: “We gaan nu weg, naar die kinderen..”
“Met het paard van de sint zijn we er het snelste!” zei de bezorg piet. “Kom mee!”
Ilse en twee bezorgpieten holden naar het paard en klommen er op.
De kleinste klikte met zijn tong en daar schoot het witte paard al weg.
Hij draafde erg hard. Ilse moest zich goed vasthouden aan de manen van het dier, want ze vlogen bijna, zo snel ging het! Toen schoten ze over een dak en landden ze bij een schoorsteen. “Schiet op!” riep Ilse. “Snel naar beneden!”
De dikste piet bleek toch een uitstekende schoorsteen bezorger. Hij roetsjte naar beneden en ze hoorden een plof. Hopelijk zou hij het pakje met het snoepgoed vinden, voor het kind het ging eten!
Ilse rilde van de kou, het wass echt een rotklus op die daken, hoe deed die oude sint dat?
Ze wachtten en wachtten, o, wat duurde dat lang. Een eeuwigheid!
“Ik hoor iets!” zei Ilse.
“Het lijkt wel water!” zei de achtergebleven bezorgpiet.
“Water?” Ilse snapte er niets van.
“We moeten naar beneden!” riep ze. “Misschien gaat het niet goed met onze piet en heeft hij hulp nodig!”
Ze stapten op het paard en stormden naar beneden. Het was een harde smak, waarmee ze neerkwamen.
“Blijf staan!” riep een mijnheer in een pyama. “Inbrekers!” Hij had een
grote slang onder zijn arm, de brandslang!
Nu zagen ze pas dat er overal water lag..
“Ja ja!” riep hij boos. “Inbrekers die zich voordoen als pieten!”
Nu zag Ilse pas dat er een piet op de grond lag. Die was helemaal nat gespoten, maar ze zag ook dat zijn gezicht wit was, helemaal wit. Ze sloeg een hand voor haar mond. Een namaak piet! Met schmink had hij zich zwart gemaakt. Wat een boef!
En ze zag ook dat het de piet was, waarmee ze op het dak had gestaan. Ze herkende hem aan zijn dikke wangen.
“Ja ja!” riep de man boos. “Handen in de lucht, anders word je net zo nat als hij!”
Ilse en de piet staken hun handen in de lucht.
Ilse spiekte uit haar ooghoek door het raam. Daar, in huis, liep een kindje in een nachthemd. Ze had een pakje in haar hand.
“Kijk daar! ” riep ze tegen de man. “Sinterklaas!” Hij keek om en zij holde het huis binnen.
Het kindje had het pakje opengemaakt en o nee.. ze had de slaaptabletjes van de sint, tien ronde pilletjes, en ze deed haar mondje al open om ze erin te stoppen!
“Nee!” riep Ilse en ze voelde dat de mijnheer van het huis de waterstraal op haar zette. Ze was helemaal nat, maar ze kon haar arm uitsteken en de tabletjes uit het handje van het kind slaan, dat heel hard begon te huilen. Maar dat vond Ilse helemaal niet erg! Het kind was gered!
De natte piet zag kans om weg te rennen, maar het paard van de sint holde achter hem aan. En ging voor hem staan. “Blijf staan!” riep het paard.
Huilend gaf het kereltje het op.
“Ik heb het gedaan,” snikte hij. “Ik ben geen echte piet. Ik ben een onderwijzer en ik heb een hekel aan kinderen. Daarom heb ik die tabletjes
in het pakje gedaan. Omdat kinderen vervelende rotzakjes zijn, ik haat kinderen..!”
“Kalm maar!” zei Ilse. “Daar is de politie al!”
En terwijl het namaak pietje in de politie auto stapte, kreeg zij droge kleren van een piet. Het was een echt pieten pak. Ze gingen er mee terug naar sinterklaas.
Daar vertelden ze in geuren en kleuren, wat ze allemaal hadden beleefd.
“Dus iemand wilde een kind pijn doen, omdat hij een hekel aan kinderen
heeft?” zuchtte de sint. “Wat heb je toch een rare mensen op de wereld!”
“Maar eh .. Ilse.. als dank voor je hulp en je inzet krijg je van mij een nieuwe fiets of een eh.. een skateboard..of wat dacht je van een nieuwe computer?”
“Nee sint,” lachte Ilse. “Dat wil ik allemaal niet. Dat ik u mocht zien en spreken was het allermooiste cadeau dat u me heeft gegeven…” Ze gaf hem een kus en rende naar de deur.
“O,” zei ze plotseling.
“Gaat u nu wel gewoon lekker slapen?”
“Dat beloof ik jou !” zei hij en ze lachten allebei heel hard.