zaterdag 20 juni 2009

Blauw bloed




‘Ik ben een prinsesje,’ zei Sophie lachend.
‘Dat geloof ik niet,’ zei Erik op luide toon terug terwijl hij van zijn skate board viel. Ze zaten samen op de skate board baan, een baan die aan het einde omhoog liep. Een half pipe noemen ze zo'n ding.
‘Dan geloof je het niet,’ Sophie maakte een mooie beweging met haar plank en een bocht.
Erik stond weer op. ‘Een prinsesje, dan moeten je ouders toch koning en koningin zijn. Jouw ouders zijn dat niet.’
‘Mijn ouders stammen af van een Zweedse koning en een Noorse koningin, dus ben ik een prinsesje…’ Erik zuchtte. Toch wilde hij zich niet laten kennen. ‘Als je van adel bent, dan heb je blauw bloed.’
‘Heb ik ook…’
‘Laat zien dan!’
‘Ja daahaagg!’
Erik gaf het niet op. ‘Als we nou naar mijn huis gaan, dan doe ik daar met een speld in je vinger..’
‘Nee, dat doe ik niet.’
“Waarom niet?’
“Dat doet pijn suffie.’
‘Hoe weet ik dan of je van adel bent?’
‘Dat kun je aan mijn ouders vragen!’
Ze ging met haar board omhoog en kwam boven aan. Daar stond ze even stil draaide om en vloog naar beneden.
Erik schrok, dat ging veel te hard!
‘Oe!’ riep ze, terwijl ze zich bewust was dat het niet goed ging. Door de snelheid verloor ze haar evenwicht en vloog van de baan. Ze viel, voorover op haar knie. ‘Au!’ schreeuwde ze.
Erik rende naar haar toe. ‘Heb je pijn? Heb je wat gebroken?’ riep hij een beetje in paniek.
Sophie huilde. ‘Mijn knie!’
‘Kom, ik help je!’ zei hij ridderlijk en hielp haar overeind. Schouder aan schouder hinkelden ze naar haar huis. Haar moeder stond juist buiten bezig de was op te hangen.
‘Sophie!’ riep ze geschrokken en ze wees op haar knie.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ze is gevallen!’ zei Erik op een bezorgde toon.
‘Breng haar maar naar buiten!’ zei moeder. ‘Dan haal ik de verbanddoos.’
Sophie werd op de bank gelegd en Erik hielp met verbinden. Ze kon weer een beetje lachen.
‘Voortaan wel uitkijken juffie!’ sprak haar moeder streng. ‘Wilde bras!’
Ook haar vader kwam binnen.
‘Wat is er allemaal?’ vroeg hij verbaasd, toen hij alles zag.
‘Sophie vertelde me dat ze van adel was en dat ze blauw bloed heeft en toen viel ze van haar skateboard..’
‘Sophie toch,’ zei vader. ‘Een prinsesje gaat toch niet skaten?’
“Een prinses is daar juist de persoon voor,’ zei Sophie kattig.
‘Maar eh…’ Erik zette een geleerd gezicht op.
‘Toen ik jouw knie verbond heb ik geen blauw bloed gezien, het was hartstikke rood..’
‘Nee suffie tuurlijk, dat blauw bloed stroomt van binnen, in je hart , dat zie je niet aan een schaafwond..’
‘Raar verhaal,’ zuchtte Erik en hij stond op. ‘Nou ik ga naar huis, ik moet op tijd zijn voor het eten…’ Hij nam afscheid en rende naar huis. Zijn moeder stond bij haar praktijk, ze was dokter.
‘Mama mama,’ hijgde Erik. ‘Kunnen meisjes blauw bloed hebben en dan een prinsesje zijn?’
‘Tuurlijk schat,' lachte moeder en ze aaide hem door zijn haar.‘Bedoel je sophietje?’
‘Ja en ze is gevallen vandaag met haar skateboard en toen zag ik geen rood bloed, maar ze zegt dat ze een prinsesje is..’ Moeder bukte en keek hem aan en zei: ‘Weet jij dat jij een prinsje bent en ook blauw bloed hebt?’
‘Echt waar?’ Hij juichde bijna.
‘Jahhaaa.. jullie kunnen later trouwen en dan krijg je kinderen met blauw bloed..!’
‘Wauw!’ zei Erik. ‘Ik ben ook een prins! Gaaf! Nou dan wil ik vanavond patat met mayonaise en limonade en voor ik ga slapen een heel groot stuk slagroom taart!’
‘Hoogheid,’ zei moeder zacht, ‘dat heb ik niet in huis. Ik heb de kok opdracht gegeven aardappels met boontjes en sla te maken..’
‘O, nou dan morgen..’
‘Voor morgen hebben wij bloemkool met een sausje, volgt u mij prins?’
Ze pakte zijn hand en zo gingen ze aan tafel.
’s Nachts droomde hij van zijn blauwe bloed. Hij droomde dat hij van zijn skateboard viel en dat er blauw bloed uit zijn knie stroomde. Sophie keek er naar en zei verbaasd: ‘Blauw bloed! Dat kan niet waar zijn! Jij bent een echte prins!’ En ze gaf hem een kus en hij werd verliefd wakker met vlinders in zijn blauwe buik.




zondag 14 juni 2009

Water




Ik zag een grote, rode ballon over de daken van de oude stad wiegen. Hij
bewoog zich langzaam voort alsof er geen haast op aarde bestond.
Ik stond met een kopje thee in mijn hand, op de achtste verdieping van
onze kantoortoren en keek naar het wonder. Eén rode ballon boven de natte huizen. Misschien van een kind geweest of ontsnapt aan een bruiloft,
van de voordeur van de bruid gewaaid.
Meestal als ik iets moois zie, dan wil ik dat ook delen, maar dit niet. Er zijn
wonderen die alleen voor je eigen ogen bestemd zijn.
En zo lang je leeft, blijf je je eigen private wonderen beleven. Weet je
wat ik bijzonder vond? het moment dat ik als kleine jongen , na maanden
klappertanden in een hoekje van het zwembad, durfde drijven en zwemmen en dat ik vooruitging in het water!
Wat een geluk heerlijk te kunen zwemmen net als alle andere kinderen!
Mijn ouders waren er ook gelukkig mee, maar dat was een ander soort geluk.
Ik zag de grote, rode ballon niet meer terug. Hij verdween achter het station. Ik verdween achter de computer met de berekeningen in het zicht.

9-6-2009

dinsdag 9 juni 2009

De engel van Sonia




Sonia durfde alles, wat wij niet durfden. Ze was gewoon nergens bang voor.
Als je bal op het schuurdak terecht was gekomen, zei je: ‘Sonia, kijk daar,
onze bal ligt op het dak!’ En voor je het wist zat ze er al op en had jij je bal terug. Of als Sjaak, onze kater, in de hoogste boom zat, klom zij erin en haalde hem eruit. Geen zee was haar te hoog, geen vuurtje te heet, geen water te diep. Haar ouders waren wel eens ongerust over haar durf. Ze zagen liever wat meer voorzichtigheid. ‘Ik denk wel dat ze een bescherm-
engel heeft,’ zuchtte haar vader, tegen mijn vader. ‘Ze heeft ook al eens haar linker en haar rechterarm gebroken. .’
‘En haar sleutel been,’ vulde moeder aan.
‘En ze is al eens door de brandweer bevrijd uit een put, waar ze ingevallen
was..’ ‘En de politie heeft haar al eens thuis gebracht, zat ze op de pier, op het uiteinde, het stormde vreselijk hard, de golven sloegen er over heen..’
‘Van mij heeft ze het niet,’ pufte vader. ‘Maar een engel, jazeker, ze heeft
een engeltje bij haar..’
Het was de maandag na Pasen. Het was een mooie ochtend. De vogels floten en wij speelden bij de weg.
Sonia was er ook. Ze zat op een rood fietsje, ik weet het nog goed. We waren met Linda en Sander. Linda had haar hondje Blekkie bij haar. Sander plaagde Linda. Hij was al heel lang gek op haar. Linda giechelde toen Sander haar kietelde. Ze liet de lijn los waaraan Blekkie zat. Blekkie
zag Sjaak zitten aan de overkant van de weg en stak de straat over.
Er kwam een grote vrachtauto aan met manshoge wielen. Aan de achterkant was een open laadklep, waarop vaten met bier stonden. De bestuurder zag Blekkie, die stokstijf bleef staan en naar Sjaak keek.
Sonia zag Blekkie en aarzelde niet. Ze reed met haar fiets de weg op, om Blekkie te pakken. De chauffeur remde wild en toeterde hard.
Toen zag ik op de weg, voor de bumper, een oud vrouwtje staan. Ze had lang grijs haar en een heel wonderbaarlijk lief gezicht. Ik had haar nog nooit gezien.
De vrouw stak haar handen naar voren alsof ze me wenkte, dus ik wilde
zwaaien. Maar toen volgde de klap en hoorde ik een krakend geluid. De
fiets werd geplet onder de enorme wielen. Ik schrok zo erg dat ik flauw viel
en me van de rest niet veel kan herinneren.
De auto kwam tot stilstand. Overal gingen deuren open. Ik opende mijn ogen. Ik hoopte dat het niet waar zou zijn, dat ik het had gedroomd. Maar
het was toch waar: Sonia en Blekkie waren aangereden en nu vast in de hemel! Mensen begonnen te schreeuwen. Iemand riep: ‘Wat is er gebeurd? Waar is Sonia?’
Ze zagen de verkreukelde fiets en zochten naar Sonia en Blekkie. De politie kwam erbij.
Geen spoor van Sonia. Toen zag ik iets bewegen in de laadklep van de auto.
Een hand zwaaide. ‘Sonia!’ riep ik. ‘Het was Sonia!’ Ze lag in de laadklep!
Samen met Blekkie! Wat een wonder! De politie had het nu ook door.
Sonia werd voorzichtig en met maar een enkel schrammetje uit de klep gehaald. Ze zei droog: ‘Wat is er aan de hand?’
Ze vertelde dat ze werkelijk niet meer wist hoe ze er in gekomen was.
Ik vertelde van de vrouw die ik voor de auto gezien had. Dat moest een engel zijn geweest, die hen had gered. Maar niemand geloofde me.
Sonia kwam met haar wonderbaarlijke verhaal in de krant. Haar vader gaf me een kopietje van het artikel. ‘Ik geloof jou wel hoor,’ zei hij.
Dit alles is nu meer dan dertig jaar geleden. Maar ik zoek nog steeds naar dat gezicht dat ik toen die paar seconden mocht zien. Ik zoek het als ik op straat ben, op het terras zit, in de bibliotheek of op het strand, maar nergens, nergens zag ik nog zo’n lief gezicht.
En ik zoek een bevestiging voor het wonder waarin ik zo moeilijk kan geloven.

maandag 1 juni 2009

Het bullebakje




Kijk, dit is Hatsie Flatsie.
Ze heeft een bullebakje onder haar neus. Een vies, klein propje dat ze wegpeutert.
Haar vinger gaat in het neusgat.
Mama vindt dat vies. Maar wat moet je dan met een bullebakje?
Ze laat het bolletje zien aan haar vriendje Steijn.
‘Kijk es!’ zegt ze tegen hem.
Steijn kijkt met grote ogen. Op haar vinger kleeft het groene pullekje.
‘En weet je wat ik er mee doe?’
‘Nou?’
‘Ik ga hem opeten!’
‘Nee!’ Steijn schrikt er echt van. ‘Durf je dat?’
Ze knikt en ze stopt haar wijsvinger in haar mond.
‘Yeg!’ zegt Steijn. “Hoe smaakt dat?’
‘Lekker!’ jokt ze.
‘Bah Hatsie!’ roept haar vriendje. ‘Ik ga het aan je moeder vertellen!’
‘Dat is klikken!’ zegt ze boos. ‘En dat mag ook niet!’
‘Wat hebben jullie ruzie?’ vraagt haar broer Rob, die op zijn driewieler langskomt.
‘We hebben geen ruzie!’ zegt Hatsie met een rood hoofd. ‘We hadden het over bullebakjes!’
‘Groene en gele en snot bullebakjes..’ zegt het vriendje.
‘Getsie,’ pruilt Rob. ‘Dan ga ik gauw weg, maar wacht ‘ns kijken wat ik heb..’
Ook hij propt zijn vinger in zijn neusgat en wroet erin.
‘Stuur je een kaartje als je boven bent, Rob!’ zegt Hatsie.
‘Wat een vieze familie!’ roept Steijn en hij rent weg.
‘Maar we hebben wel altijd te eten!’ schreeuwt Hatsie hem na.

zaterdag 9 mei 2009

Jan Klaassen en het geheim van de slagroomtaart




Jan Klaassen: Hoi jongens, kunnen jullie een geheim bewaren?
Stil effen! Stil effen!
Katrijn : Had je ’t tegen mij Jan?
Jan Klaassen: Nee hoor, ik praatte tegen de planten, dat is goed voor
hunnie!
Katrijn : Rare man, zeg, wil jij zo een boodschap voor me doen?
Jan Klaassen: Jazeker Katrijn, wat moet ik doen?
Katrijn : Ik wil voor mijn verjaardag een heerlijke slagroomtaart, wil je die ophalen bij de bakker voor me?
Jan Klaassen: O jongens, horen jullie dat..een slagroomtaart ..o.. wat heerlijk!
Katrijn : En niet opeten onderweg!
Jan Klaassen: Kinderen, ze is weg, dan kan ik nu jullie mijn geheim vertellen,
luisteren jullie?
Ik ga Katrijn iets heel moois geven voor haar verjaardag, weten jullie wat?
Nou?
Een olifant, ik ga haar een echte olifant geven!
Dokter Frons komt op
Jan Klaassen : O hallo dokter Frons!
Dokter Frons: Hallo Jan! Wat hoor ik je daar zeggen Jan? Een olifant?
Dat kan toch helemaal niet, zo’n beest is veels te groooot, dat past
toch niet in jouw kabouterhuisje…
Jan Klaassen: Nou dokter, dat kan echt wel hoor, ik heb het opgemeten, ze past
best wel in de achtertuin….
Dokter Frons: Jan, Jan, domme, domme Jan, zal ik een pilletje voor je
uitschrijven? Ik denk dat je last van koorts hebt…
Jan Klaassen: Nee dokter, ik ben kerngezond enne.. nu ga ik naar de dierentuin
ik heb eeen beetje haast, ik ga een olifant halen..
Dokter Frons: Jongens! Roep hem terug! Jan, Jan, komt terug! Niet doen Jan!
Katrijn : Dokter, dokter, wat is er aan de hand? Is er brand?
Dokter Frons: Ach, ach, ach, Katrijn, Jan is naar de dierentuin een olifant pikken
Katrijn : O o wat erg, het zal toch niet waar zijn, domme, domme Jan.. o
waarom ben ik toch met je getrouwd??
Dokter Frons: Hij wil dat doen voor je verjaardag..we moeten iets doen laten we
heel hard om de politie agent roepen..jongens ..roepen jullie mee?
Mijnheer de politie!!! Mijnheer de politie!!!
Politie agent: Wat is er aan de hand? Waar is de verdachte? Wie moet ik arresteren?
Dokter Frons: Jan Klaassen gaat een olifant stelen mijnheer de agent dat mag toch niet?
Katrijn : Wel heb je ooit! Wat een boef! Ik zal hem!
Jan Klaassen (zit onder de slagroom) : Daar ben ik weer!
Dokter Frons: Agent, breng deze slagroomman naar de gevangenis!
Agent : Zeg op, Jan Klaassen, wat heb je gestolen, in naam der wet!
Jan Klaassen: Eh..helemaal niets..helemaal niets!
Katrijn : Kinderen, geloven we dat?
Jan, je zit onder de slagroom..zeg op schavuit..wat is er gebeurd??
En waar is mijn taart? Zeg op!
Agent : Jan Klaassen, je bent gearresteerd en je gaat mee naar de gevangenis!
Jan Klaassen: Ik heb niets gedaan agent..ik wilde Katrijn een olifant geven.. voor haar
verjaardag, dus ik ging naar de dierentuin…
Katrijn : Ga door, Jan Klaassen…
Jan Klaassen: Maar eh .. ik had die lekkere taart ook bij me, zo onder mijn arm!
Katrijn : En toen?
Jan Klaassen: Toen deed die olifant zóóó met zijn slurf en toen heeft ie die hele taart
ineens poef..zomaar opgeslurfd .. en toen is hij er van door gegaan..
Katrijn : Ik geloof er niks van! Jij hebt gewoon zelf die taart opgevroten!
Jan Klaassen: Het is de schuld van die olifant, die rotolifant!
Geloven jullie me kinderen?
Katrijn : Nee, het is jouw schuld, domme oliebol, ik zal je kom hier!
Agent : Ho, ho, mevrouwtje niet de verdachte slaan! Verdachte blijf staan
of ik schiet!
Dokter Frons: Houd de dief!
Katrijn : Jan, kom hier!!!!!!!!!
Ze rennen alle vier weg





zaterdag 2 mei 2009

Joek, het oude paard


Het was de dag na haar twaalfde verjaardag. Haar stiefvader zei het rustig: ‘Morgen breng ik Joek weg!’ De woorden troffen haar diep.
Vijf woorden, met een vreselijke boodschap. ‘Morgen breng ik Joek weg’
Haar oude, lieve paard met z’n zachte, bruine ogen en mooie bles op zijn neus. Elke dag was ze bij hem, ze had geen andere vrienden, Joek was haar alles. Ze had van haar vader ook een ander, jonger paard aangeboden gekregen, maar dat had ze geweigerd. Joek was van haar, Joek hoorde bij haar, Joek was haar alles.
Ze kreeg hem ooit van Jos, een aardige ruiter die het aan zijn rug had gekregen en niet meer mocht rijden. Dat was nu al jaar geleden. Ze was
eigenlijk groot geworden met haar paard, die in de afgelopen tijd zichtbaar achteruit was gegaan. Het lopen ging steeds langzamer.
‘Hallo Paula, hoor je me?’ zei haar vader geergerd. ‘Ik breng Joek weg, het is afgelopen!’ Ze wist dat haar stiefvader zich al tijden ergerde aan het manke dier.
‘Nee!’ riep ze trots. ‘Dat gebeurt niet. Dan breng je mij ook maar weg. Hang me ook maar op aan een vleeshaak!’
Vader zuchtte diep. Het dier is heel ziek en zo krijg ik er nog wat voor van de slager!’
Paula liep rood aan. Ze balde haar vuisten en stampte met haar voeten.
‘Doe wat je wilt,’zei hij. ‘Morgen gaat hij er aan..’ En hij liep weg.
Toen ze uitgestampt was, zadelde ze Joek, hoewel ze dat al heel lang niet meer had gedaan. Ze klom op het zadel en reed een klein stukje het bos in.
Ze klom eraf, sloeg haar armen om de hals van het dier en huilde heel hard. ‘Lieverd,’ snikte ze. ‘Ik laat je niet gaan. Ik laat je nooit gaan!’
Joek snoof en het leek of hij antwoord gaf.
Ze merkte niet dat ereen oude vrouw achter haar stond en een hand op haar schouder legde.
‘Wat is er kind?’ vroeg de vrouw.
‘Hij wil Joek wegbrengen,’ huilde ze.
‘Het zal niet gebeuren,’zei de dame en ze lachte zacht. ‘Kom maar mee!’
Ze liepen door het bos en kwamen bij een klein boswachtershuisje. Ze liepen er om heen en aan de achterkant was een stal. Daarin stond een varken in modder te wroeten.
‘Laat hem maar even hier,’ zei de vrouw. ‘En ga nu snel terug!’
Paula holde terug door het bos zo hard als ze kon en rende naar de staldeur. Ze zette die open, zodat het zou lijken of Joek was ontsnapt.
Maar plotseling kwam haar stiefvader eraan gerend.
Hij pakte haar beet en rammelde haar door elkaar. ‘Wat heb je met Joek gedaan?’
‘Ik weet het niet!’ schreeuwde ze. ‘Ik weet het echt niet! Hij is weg, ik weet
niet waarheen, we moeten hem gaan zoeken!’
‘Dat doe ik zelf wel rotmeid!’ riep hij en trok haar omhoog, de trap op.
Hij duwde haar in haar kamer en deed de deur op slot.
Ze stampvoette woedend in haar kamertje, bonsde op de deur en krijste, maar het hielp niet. Niemand kwam haar helpen. Ze ging op haar bed liggen en snikte in haar kussen.
‘Wat een rotkind!’ riep haar stiefvader ondertussen. ‘Dat paard zien we natuurlijk nooit meer terug. Ik kan fluiten naar mijn centen. Ik bel wel even met de slager dat hij niet hoeft te komen morgen!’

Op Paula’s kamer was het stil. Ze had best trek in eten. De zon ging onder.
Ze schoof het raam voorzichtig open en klom langs het balkon naar beneden.
Ze liet zich zacht op de grond ploffen. In de verlichte kamer zag ze haar pleegouders heen en weer drentelen, en driftig gebaren. En ruzie maken.
Ze schoot het bos in en rilde van de kou. Een uil riep haar na, dat ze voorzichtig moest doen. Het bos was onheilspellend. De maan verlichtte slechts de kruinen van de bomen.
Ze kwam bij het boswachtershuisje. De oude vrouw kwam naar buiten.
‘Kom gauw mee!’ fluisterde ze en pakte Paula bij haar hand.
Ze nam haar mee naar de stal. Daar lag Joek, in het stro.
‘Het gaat niet goed met Joek,’ zei het vrouwtje.
Paula aaide het stervende dier.
Ze nam zijn hoofd in haar armen en toen opende hij zijn ogen, voor de laatste keer. Het was alsof in die blik alle dankbaarheid naar Paula lag, voor haar trouw en haar liefde van al die jaren. Toen deed hij zijn ogen dicht, snoof nog een keer, legde zijn hoofd neer en stierf.
Paula snikte. ‘Je hebt nu rust lieve Joek. Je bent op een waardige manier gestorven.’
‘Het is goed zo,’ zei de vrouw en ze sloeg een arm om het meisje.
Ik zal hem begraven, hier naast de hut. Hij krijgt een mooi paardengraf.’
‘Nu moet jij weer naar huis gaan meisje..’

De volgende dag sloop Paula weer het bos in, toen haar ouders wegwaren naar de stad. Ze kwam op het bospad en zag het graf. Er stond een mooie steen bij, met het portret van Joek er in uitgehakt. Ze besloot de vrouw even te gaan bedanken en liep naar het huisje, maar dat was er niet meer!
Het was helemaal weg en er was ook niets te zien van de stal en van het varken.
Ze mompelde: ‘Dank u wel mevrouw, waar u ook bent. Dank u wel!’
En ze sloeg een kruisje en meende een licht in het bos te zien dat naar haar zwaaide.

Spin Andre


Spin Andre kwam aan een zelfgemaakt draadje naar beneden en zag mijnheer Vlas liggen snurken, met zijn mond wagenwijd open. Er kwam een redelijke tochtstroom uit, die Andre heen en weer deed slingeren. Toch wist hij dicht bij mijnheer Vlas te komen, die lag te dromen van zijn kantoor en belastingaangiftes. Hij droomde er over de jongste bediende
flink de wind van voren te geven. ‘Jij verdient straf!’ zei hij tegen de jongeman. ‘Jij verprutst
de aangiftes en denk erom: wel het juiste adres op de enveloppe naar de klant schrijven!’
Daarbij trok hij een streng gezicht naar de bediende en klopte hard op de tafel. De andere
belastingconsulenten deden of ze niets hoorden en rammelden door op de telmachines.
Ja, dat droomde mijnheer Vlas, met zijn mond wagenwijd open.
‘Zou daar binnen wat te bikken zijn?’vroeg spin Andre aan spin Manuel die naast hem aan
een draadje bungelde.
‘Durf jij te kijken?’
‘Ik wel!’ zei Andre en hij liet zich in de gigantische grot zakken. Het rook daarbinnen wel een beetje muffig. Hij zag de glimmende kiezen, vol metaal en onderzocht de tong van mijnheer
Vlas. Het was een enorme lap en het stond in een bol vorm, net of het ding te lang was voor de mond. Of de mond te klein. Hoe dan ook, het was een glibberige lel en hij liet zich er langs
zakken. Hij kwam nu boven een klep. Het leek het deksel van een stortkoker. Hij trok het deksel open en keek in een lange tunnel, de slokdarm. Er was geen licht, toch ging hij nieuwsgierig verder. hij hoorde een stem een liedje zingen! Hij zakte steeds verder weg. Nog een stukje en nog een stukje…en daar keek hij in de maag van mijnheer Vlas.
Het was een holle, hoge ruimte, het plafond was een boog. Het siste en borrelde en en af en toe ging er aan de overkant een deurtje open en werd er wat rommel naar buiten gewerkt.
In het midden lag een groot stuk slagroomtaart en spin Andre keek er verlekkerd naar! Hmm
wat een heerlijkheid! Hij watertandde ervan en wilde erop af, tot hij een stem naast zich hoorde. Het was dezelfde stem van het liedje dat hij eerst hoorde.
De stem van een bacterie, dat is een beestje dat leeft in je lijf, zonder dat je hem ziet, omdat hij heeeel klein is. Deze was lang en groen en had vier lange pootjes aan zijn lijf.
De bacterie stak één van zijn vier pootjes uit en schudde de poot van Andre de spin.
‘Ik heet Helico,’ zei hij. ‘En jij?’
‘Ik heet Andre,’ zei de spin.
‘Leuk je te zien..’
“Zong jij daarnet?’
‘Jazeker. Ik ben basbariton en ik heb zangles..’
‘Ik ben schoonmaker,’ zei Helico. ‘Ik doe klusjes voor mijnheer Vlas, maar hij waardeert het niet. Het is zo’n man die alleen zichzelf leuk vindt..’
‘Zo?’
“Ja, ja, ja, ik draag ook een speciaal pak, want het is hier supergevaarlijk…’
‘Echt?’
‘Ja, het is heel zuur… ’
‘Zuur? Ongelofelijk… !’
‘Ja, luister vriend, als jij hier zonder bescherm pak verder gaat dan blijft er niets van je over, dus, doe nu wat ik je zeg: ga terug!’
‘Is goed!’ zei spin Andre, maar hij had daar geen zin in. Die taart zag er zo lekker uit, zonde om er niet van te snoepen. Hij nam afscheid, wachtte tot Helico was vertrokken, en slingerde aan zijn draadje in de richting van het slagroom. Maar wat een pech..zijn voet raakte de maag-wand en schroeide zijn pootje! Het was alsof hij in brand stond! Toen gebeurde er van alles in de maag: een soort vloeistof spoelde over de taart en de taart begon te sissen en plofte in
elkaar. Het werd ineens heel vochtig en benauwd. Snel hees Andre zich op ,terwijl hij vol ontzag naar het verteren van de taart keek. Hij deed het deksel van de strot weer open en klom via het geopende snurkgat naar buiten. Mijnheer Vlas merkte nog steeds niets.
‘Hoe was het?’ vroeg Manuel. ‘Heee wat is dat nou?’
Hij zag dat Andre nog maar zeven pootjes had.
‘Kerel,’ zei Andre. ‘Het is levensgevaarlijk daarbinnen. Oei, wat heb ik een pijn!’
‘Zo, ik ziet het, wat is er gebeurd?’
“Ik ga nooit meer naar binnen bij mensen..het is een valstrik!’
‘Was ik ook niet van plan!’
‘Het was er lekker warm en hij had een lekkere taart liggen, toen ineens: boem! taart weg, au,au, au,au..’
Hij schrok, want mijnheer Vlas werd wakker. Hij boerde en wreef over zijn buik.
Ze zagen hem opstaan en naar de koelkast lopen. Mijnheer Vlas bukte en pakte een bak joma
salade. Hij schoof het in één keer naar binnen.
‘Pfftt,’ zuchtte Andre. ‘Als ik daar nog gezeten had had ik dat op mijn bol gekregen..lekker zeg!
‘Kom, laten we vliegen gaan vangen!’
‘Jottem!’ riep Manuel.