zaterdag 31 maart 2012

Het bullebakje

Kijk, dit is Hatsie Flatsie. Ze heeft een bullebakje onder haar neus. Een vies, klein propje dat ze wegpeutert. Haar vinger gaat in het neusgat. Mama vindt dat vies. Maar wat moet je dan met een bullebakje? Ze laat het bolletje zien aan haar vriendje Steijn. ‘Kijk es!’ zegt ze tegen hem. Steijn kijkt met grote ogen. Op haar vinger kleeft het groene pullekje. ‘En weet je wat ik er mee doe?’ ‘Nou?’ ‘Ik ga hem opeten!’ ‘Nee!’ Steijn schrikt er echt van. ‘Durf je dat?’ Ze knikt en ze stopt haar wijsvinger in haar mond. ‘Yeg!’ zegt Steijn. “Hoe smaakt dat?’ ‘Lekker!’ jokt ze. ‘Bah Hatsie!’ roept haar vriendje. ‘Ik ga het aan je moeder vertellen!’ ‘Dat is klikken!’ zegt ze boos. ‘En dat mag ook niet!’ ‘Wat hebben jullie ruzie?’ vraagt haar broer Rob, die op zijn driewieler langskomt. ‘We hebben geen ruzie!’ zegt Hatsie met een rood hoofd. ‘We hadden het over bullebakjes!’ ‘Groene en gele en snot bullebakjes..’ zegt het vriendje. ‘Getsie,’ pruilt Rob. ‘Dan ga ik gauw weg, maar wacht ‘ns kijken wat ik heb..’ Ook hij propt zijn vinger in zijn neusgat en wroet erin. ‘Stuur je een kaartje als je boven bent, Rob!’ zegt Hatsie. ‘Wat een vieze familie!’ roept Steijn en hij rent weg. ‘Maar we hebben wel altijd te eten!’schreeuwt Hatsie hem na.

maandag 19 maart 2012

De buik

Het is een mooie zomeravond, de muggen dansen van blijdschap, de zon glimlacht en gaat voorlopig nog niet slapen. Sammy is aan het voetballen met papa. Hij trapt heel hard tegen de bal en zijn kleine voetjes doen zeer van het schoppen tegen het leer. Papa John moet er af en toe heel hard om lachen en moedigt hem aan: 'Toe maar Sammy, schoppen! Hard in de kruising!' John spreidt zijn armen als een echte doelman en maakt een duik over het gras. De bal schiet weg. Sammy juicht om dit doelpunt, en maakt een rondje. Maar als papa terugkomt met de bal, kijkt hij hem ernstig aan. En hij zegt: "Ga je mee Sammy, we gaan naar mama. Zij gaat je wat vertellen..!" Ze lopen naar huis. Papa zegt niet veel. Hij heeft Sammies hand stevig vast. Ze wonen aan een drukke weg, die ze moeten oversteken. Als ze thuis komen worden ze hartelijk verwelkomd door mama. "Ha, liebe, kleine, Croijff," lacht ze. Mama komt uit Duitsland, daarom praat ze anders dan de moeders van zijn vriendjes. "Wil jij ein glas limonade?" Dat laat hij zich geen tweede keer zeggen. Een beetje vreemd vindt hij het wel. Hij krijgt 's avonds nooit een glas limonade. Als hij uitgedronken is, kijkt mama hem van dichtbij aan, met een zachte glimlach. "Luister eens Sammy," zegt ze op geheimzinnige toon. "In mama's buik zit een broertje of een zusje.." Ze legt zijn hand op haar buik, maar hij voelt niets. Het wordt heel stil in de kamer. "O," zegt hij en zijn gezicht staat niet vrolijk. "Vind je het niet leuk Sammy..?" vraagt mama voorzichtig. "Wil je misschien luisteren?" Hij knikt ' ja ' en mama doet haar shirt een stukje omhoog. Hij legt zijn oor tegen de warme, dikke buik en luistert. Het is heel spannend. En daarbinnen hoort hij het kindje zingen, hij weet het zeker: de baby zingt! Dus wordt het een meisje, want alleen meisjes zingen. Maar met meisjes kun je niet voetballen, dus vindt hij het allemaal niet meer zo leuk. Mama kijkt papa langzaam aan en zegt: "De dokter heeft ook naar de baby gekeken en weet je wat hij zei?" Sammy schudt zijn hoofd. "Dat het een jongetje wordt... je krijgt een broertje!" "Die dokter is stom!" mompelt Sammy. "Waarom?" vraagt vader en hij zucht diep. "Omdat de baby zingt en jongens zingen niet, het wordt een meisje.." "Ah!" zegt papa en ook hij legt zijn oor tegen de buik. "Ja, ik hoor de baby ook zingen, maar het is een voetballied..hoor maar!" Ze luisteren nu allebei en papa zingt: ' Olee hee olee oholee olee..we are the champions of the play..' Sammy hoort het nu ook. Opgelucht huppelt hij door de kamer en zingt: 'O lee hee olee oholee olee..' Hij ziet niet dat mama zacht in papa's hand knijpt en dat ze 'pfft' blaast.

Verkeerde vrienden (paradise by the dashboardlight)

‘Ik schiet jou niet dood,’ zei de man met de draak tatoeage, die half over zijn gezicht was aangebracht. Hij nam een trek van zijn sigaret. “Je bent het niet waard en bovendien..’ hij zweeg even. ‘Hoe lang zei je?’ ‘Twee weken hooguit..’ zei de Vette. ‘Doe het nou maar…hoeveel wil je hebben?’ Hij wierp een briefje van duizend op tafel. De Draak schudde van nee. ‘Ga maar,’ zei hij vermoeid en hij wapperde met zijn hand naar de deur. De Vette keek in een mix van droevigheid en angst terug. Hij hees zich uit de stoel en waggelde naar buiten. Zijn enorme lichaam maakte normaal lopen onmogelijk. Hij stond voor een drukke straat. Het zou gemakkelijk zijn gewoon op de weg te gaan staan. Maar dan had je kans gered te worden. Het moest snel en effectief gebeuren. Hij sleepte zich naar de deur van zijn Nightclub Paradise by the Dashboardlight . Dat de Draak hem niet had willen doden, begreep hij wel. Die gunde hem het pijnlijkste einde en liefst langzaam. Bij de bar werd hij aangesproken door een medewerkster. ‘Ik hoorde vandaag,’ begon zij en een traan liep over haar wangen. ‘Ik hoorde vandaag dat u..’ Ze rende snikkend weg. Wat moest hij met zulk personeel? Ze waren geen stuiver waard. Het gesprek van gisteren met de dokter speelde in zijn hoofd als een film, die steeds wordt herhaald en herhaald. ‘Nee beter wordt u niet meer en het is heel ernstig..’ ‘Hoe lang heb ik dan nog dokter?’ Had hij gepreveld als een klein kind. ‘Nog twee weken,’ had de geneesheer hem gezegd. Twee weken was wel erg kort. Ook voor zijn snelle manier van zaken doen, was het kort. Zelfs de Chinezen konden niet zo snel de shit leveren. Het was pure pech. ‘Pijn?’ Had hij nog gevraagd toen hij al met de deurknop in de hand stond. De dokter had geknikt. ‘Maar wij hebben pijn beleid in ons ziekenhuis, we werken nauw samen met de anesthesist.’ Het laatste woord had hij, eenvoudige ziel, niet begrepen. Wat was een annesteezist? Maar dat het pijn ging doen, had hij wel begrepen. Hij pakte zijn telefoon en belde een nummer. Een vrouwenstem vroeg om een code. ‘Henk en Ingrid,’ zei hij en hoestte. ‘Ik verbind u door,’ zei de stem. Hij hoorde iemand hijgen. ‘Listen Jerom,’ dreigde hij. ‘I got you another million because you give me ten kilo instead of fifteen. I blow your head of, you mutterfukker..’ Hij hing snel op, want hij wist dat hij de Yoego’s goed op de kast gejaagd had. Het was nu nog maar een kwestie van voor de deur te gaan staan. Het was handig om zoveel verkeerde vrienden te hebben, dan hoefde hij het niet zelf te doen. Hij gaf ze een uurtje de tijd. Net genoeg om afscheid te nemen. Hij sprak de floormanager vriendelijk toe. Hij merkte dat de man daar onwennig van werd. Normaal blafte hij hem in de houding. ‘Het ga je goed jongen,’ sprak hij met een traan. De man bloosde van de zenuwen. Hij dacht waarschijnlijk ontslagen te worden. Hij gaf hem een biljet van honderd en drukte hem stevig de hand. Daarna wandelde hij naar een achterafkamertje en pakte een foto waarop zijn oude moeder nog vrolijk lachte. Hij kuste de prent en zei: “Vergeeft u mij, lieve moeder, alles wat ik heb gedaan. Het spijt me zo. Mijn tijd is nu gekomen.’ Hij keek nog een keer rond en verliet het pand. Ze zouden zo komen, dat was zeker. Hij nam het geluid waar van een helicopter. Hij tuurde met zijn ogen. Het zou kunnen dat ze in dat toestel zouden zitten; de Balkanezen waren overal toe in staat. Hij zwaaide en riep: ‘Hier, hier! Ik ben het! Kom, doe het vlug!’ Hij knielde en vouwde zijn handen. Voorbijgangers bleven verbaasd staan kijken. De helicopter landde. Een vijftal in donkere kleding gehulde mannen besprongen hem. ‘Politie!’ riep een van hen. ‘Nee, nee,’ snikte hij. ‘Ik wil dood, ik wil dood..’ Maar ze luisterden niet en sleepten hem de heli in. ‘Als ik je vijfhonderd geef,’ riep hij tegen de besnorde man die hem vasthield. ‘Wil je me dan eruit gooien?’ De man lachte.’ Nog voor geen vijf miljoen, we zijn je vrienden niet!’ riep de snor boven het lawaai. Toen bezweek zijn hart en ze hadden het niet eens in de gaten. Hij zweefde boven de aarde en zag dat ze hem paniekerig uit het toestel sleepten en reanimeerden. Hij zag dat de Yoegoslaven achterover lagen in een park met een grote joint in hun hoofd. Even verderop zag hij de Draak wandelen met een jong meisje. Ze misten hem niet en hij had ze ook niet meer nodig. Hij hoorde hemelse muziek. ‘What’s it gonna be boy?’ zong een engel. ‘Yes or no?’

zaterdag 10 maart 2012

Och, een genoteerd gesprek in de tweede klasse der NS

‘Hee John, jij ook hier?’ Dames en heren het volgende station is station Amsterdam vergeet niet uw bagage mee te nemen, wij wensen u een prettige reis..’ ‘Jazeker..’ ‘Tijd niet gezien..’ ‘Nee, druk he?’ ‘Alles goed?’ ‘Ja, lekker hoor..’ ‘Bij mij ook..’ ‘Woon je nog steeds in de van Dalen laan?’ ‘Nee, daar ben ik weg..’ ‘Zo. Verhuisd?’ ‘Nee, gescheiden. Mijn vrouw is weg.’ ‘Klote man!’ ‘Och. Ze is weg met Henk.’ ‘Zo. Dat was toch een vriend van je?’ ‘Ja ,ja, ja. Maar ze is weg he? En hij ook. Naar Canada.’ ‘Jezus, wat erg.’ ‘Och..’ ‘En nu ben je met de trein, had ik niet van jou verwacht..’ Dames en heren we staan even stil omdat er nog geen plek is op Amsterdam Centraal. Wij vragen u een ogenblik geduld.. ‘De auto is verkocht. Zij had schulden en toen heeft ze hem verpatst. Toen ik thuiskwam was de garage leeg. Dat was toen ik nog werk had.’ ‘Je hebt geen werk meer..’ ‘Neuh. Ik kreeg het aan mijn hart van de spanningen. Toen raakte ik ao.’ ‘Ao?’ ‘Arbeidsongeschikt. Ik ben al moe na vijf minuten.’ ‘Jeeeeezus man, wat een ellende..’ ‘Och..’ ‘Nou ja och, je bent je wijf kwijt, je huis, je werk, je gezondheid en het allerergste: je auto.. wat een dikke shit..’ ‘Het went wel..’ ‘Dat meen je niet. Maar we zijn er bijna. Misschien een pilsje jij en ik op het goeie leven?’ ‘Is ok, over drie jaar..’ ‘Drie jaar? Hier mijn kaartje..’ ‘Ik.. eh.. moet me zo melden, ik moet zitten, belastingschuld..’ Station Amsterdam, station Amsterdam..! ‘Ook dat nog man.. jeeeeeeezuss..’ ‘Och..’

zaterdag 11 februari 2012

Uruzgan

De tweede kamer vergaderde afgelopen week over het nut van Uruzgan. In het media geweld over de Elfstedentocht ging het debat verloren. In de NRC verscheen een stuk over de ouders van de 25 omgekomen soldaten en ik werd er wel door getroffen. Je moet er niet aan denken dat je zoon niet meer thuiskomt op die leeftijd. Heel schrijnend zijn de verhalen over de tandenborstels die thuis zijn blijven staan en de sleutels die nog bij de deur hangen, alsof ze even weg zijn. Hier onder nog een keer de namen van de slachtoffers, jonge jongens die gingen voor de vrede. En ik vind dat we bij ze stil moeten staan en tevens dat we regeringen, overheden op hun verantwoordelijkheid wijzen. Dit was geen vredesmissie, dit was pure oorlog. Vandaar het protest gedicht er onder, oorspronkelijk in het Duits, ‘Sag mir wo die Blumen sind’, door mij vertaald als: Vertel me waar de bloemen zijn De namen van de 25 Uruzgan slachtoffers zijn: Jan van Twist; Bart van Boxtel; Michael Donkervoort; Wim Dijkstra; Robert Donkers; Cor Strik; Timo Smeehuijzen; Jos Leunissen; Tom Krist; Martijn Rosier; Tim Hoogland; Ronald Groen; Wesley Schol; Aldert Poortema; Dennis van Uhm; Mark Schouwink; Jos ten Brinke; Mark Weijdt; Azdin Chadli; Kevin van de Rijdt; Mark Leijsen; Jeroen Houweling; Marc Harders; Luc Janzen; Fons Dur Vertel me waar de bloemen zijn Vertel me waar de bloemen zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de bloemen zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de bloemen zijn, meisjes plukten ze zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan.. //// Vertel me waar de meisjes zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de meisjes zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de meisjes zijn, jongens kusten ze zo fijn, maar wanneer leren we ervan, maar wanneer leren we ervan..//// Vertel me waar de jongens zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de jongens zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de jongens zijn, onder helmen groot en klein, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan..//// Vertel waar de soldaten zijn, waar zijn ze gebleven, vertel waar de soldaten zijn, wat er is gebeurd, sag wo die sie soldaten sind over hun graven wiegt de wind, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan..//// Vertel me waar de graven zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de graven zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de graven zijn, in de zomerwind zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan… ///// Vertel me waar de bloemen zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de bloemen zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de bloemen zijn, meisjes plukten ze zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan…

dinsdag 7 februari 2012

Sneeuw en ijs

Het ziet er hartstikke mooi uit, die witte sneeuw en dat gladde, donkere ijs. Maar praktisch is het niet. Ik kom met de kinderwagen niet door de sneeuw heen en Thijs hobbelt alle kanten op. Het is eigenlijk wel zielig zo door elkaar geschud te worden. Als ik 's morgens op de fiets naar het station ga moet ik me helemaal inpakken om niet aan het zadel vast te vriezen. Ik weet dat er ouderen achter de gordijnen zitten te bibberen. ik hoop dat ze nog leven. Dus ja: het is prachtig allemaal, als je jong bent, tijd over hebt en geen baby hebt. Toch hoop ik wel dat er een Elfstedentocht komt. Passie onder het vriespunt is wel mooi om naar te kijken. Schaatsen lijkt me ook leuk, hoewel ik het nooit goed heb geleerd. Het moet mooi zijn door de polders te zwieren in de natuur met het geluid van krakend ijs onder je ijzers. De zon er nog bij geeft een prachtig plaatje, veel mooier als een kwakkelwinter met lange, grijsdonkere motterige dagen. Maar voor het praktische is het leven eenvoudiger zonder ijs en sneeuw.

woensdag 1 februari 2012

Achter de wolken

‘Drol!’ riep ze en ze voegde eraan toe: ‘Mijn moeder vindt dat je geen peper in je reet hebt!’ Hij keek sip naar de klok die zondagmiddag vier uur aangaf. Echt het tijdstip voor een feestelijke, huiselijke sfeer. ‘Jij bent nu al bijna dertig,’ ging ze door. ‘Dus je verandert ook niet meer, ventje van niks.’ Ze plofte op de bank en keek hem met minachting aan: “Het is uit tussen ons. Ga maar weg. Hup, daar is de deur!’ Eigenlijk vond hij dat ook wel een prettig vooruitzicht. Hij pakte zijn jas en wees op de parkiet. ‘Dag Ari,’ zei hij, want hij had langzamerhand meer met de grappige, altijd kwetterende parkiet als met zijn snerpende baas. ‘Ari!’ riep zij plotseling geschrokken. ‘Wat is er met je?’ Hij zag het nu ook. Arie had zijn snavel wijd open en leek naar adem te happen. Het was een naar gezicht. ‘Hij is ziek,’ zei hij klinisch. ‘Hij moet naar een dokter en snel..’ Het vrouwtje leek haar gemopper op hem vergeten en richtte zich op het zieke diertje. ‘Ben je nou niet lekker Ari, wat is ter dan kleine schat?’ Ze streelde hem over zijn hangende kopje. Hij belde ondertussen een dierenarts. Dat viel niet mee op een doorsnee zondag. Volgens dierenartsen worden dieren nooit ziek op zondag. Uiteindelijk kreeg hij er een te pakken. ‘Komt u maar even,’ zei een saggerijnige stem. ‘Maar wel voor vijven.’ Hij keek vluchtig op de klok, nog een half uur. Zij deed Arie in een doosje. Hij liet het gemakkelijk toe, normaal was het een felle. Hij kon aardig happen met zijn snaveltje. De dierenarts was een eind weg rijden, vond hij. De weg was lang, door het vlakke noorderland, er kwam geen einde aan. Ze reden voor bij de dierenarts. In de wachtkamer was verder niemand, ook de arts liet zich niet zien. Ze wachtten. Zij praatte zachtjes tegen het diertje. Plotseling hoorde hij een zachte plof vanuit de doos. Zij wist het nog niet. Ze keek verschrikt in de doos en daar lag haar Ari, heengegaan. Ze snikte: ‘Ari, lieve Ari ..o nee..’ Hij slikte nog een keer en sloeg een arm om haar heen. ‘Kom, we gaan terug,’ sprak hij op een gedecideerde en kalme toon, die hem zelf nog het meeste verbaasde. Zonder de dokter ook maar even gezien te hebben reden ze terug. De sfeer in de auto was gespannen. Hij was bang dat ze nu ruzie zou gaan maken. Hij kon niet tegen ruzie,dat eeuwige mekkeren, hij moest nog even volhouden. Daar was het huis alweer. Ze stapte snel uit en hield de doos stevig vast als een kostbaar kleinood. ‘Heb jij de sleutel?’ vroeg ze streng. ‘Nee,’ zei hij verbaasd. ‘Hoe zo?’ ‘Ik krijg de deur niet open,’ snerpte ze. In de haast hadden ze de sleutel aan de binnenkant van de deur laten zitten. ‘Sukkel!’ beet ze hem toe. ‘Je hebt de sleutel in de deur laten zitten!’ Hij belde de slotenmaker en even later arriveerde een man die vrij eenvoudig, via de brievenbus, de deur wist te openen, tegen een veel te hoog honorarium. Hij nam afscheid van haar met een droge kus. Onderweg naar huis liet hij een traan om Ari en zijn mislukte pogingen zijn eeuwig boze vriendin te benaderen. Hij wist dat het voorbij was, hoe goed hij zich ook had ingespannen, het had niet mogen baten. Het mocht niet zo zijn. Hij trok niet snel genoeg op toen het licht groen werd. Getoeter, een geheven middel-vinger. Ari en hij waren vrijgelaten, zo dacht hij en een felle, lage zon vanachter de wolken prikte door de ruit, hij deed de zonneklep naar beneden.