zaterdag 19 januari 2019

Frankrijk IV 1975




‘Norbert ici!’ Het hondje van de gekke buurman die voor Indiaan speelt, probeert  in onze gammele
tent te rennen. De Winnetoe rent er achteraan al roepend: ‘Norbert ici!’ Mijn pa vraagt aan de man:
‘Quel est le merque’? En hij bedoelt de hond, maar de man noemt het merk van zijn auto. Een
Peugeot.   Achter me zakt de tent  langzaam weg in het Bretonse zand. De haringen zijn gemaakt
voor nuchtere klei. We moeten op zoek naar geschikte zandharingen.
De barbecue dan. Bij de V&D gekocht. Hoe doe je dat? Eerst slaan de vlammen eruit. Lekker zulke
donkere worstjes. Ook de visjes plakken aan het ijzer. De kinderen jengelen waar het eten blijft. 
Mijn pa en zijn vriend hebben een kip weten te scoren in een Franse slagerij.  Dat was even lastig.  Ze
maakten eerst een gebaar van een vogel en daarna een onthoofd gebaar, bij de keel. De verkoopster
dacht eerst aan een edelhert, maar kwam toch even later met een stuk gevogelte. Het kan een kip
geweest zijn. Ondertussen drinkt mijn moeder  iets teveel van de rode wijn, zodat de zee begint te
deinen.  Mijn vaders rug wordt steeds roder en roder.  Als mijn zus weer eens verdwaald op de
camping, kan ze hem daaraan herkennen.
We halen patatjes, maar die lijken niet op die van ons. Ze buigen door als tulpen die lang geen water
hebben gehad. De mayonaise smaakt naar benzine.
De zon blijft maar schijnen, niet te vergelijken met Drenthe.  Voor de rest spreekt
niemand  hier Drenths. De zon blijft maar schijnen, zo erg dat het plastic bakje met Hollandse
boter ontploft,vanwege gas onder het deksel. Een boterbom, nooit meer zoiets gezien. De tent
druipt van de boter.  Ja, het wordt heet. Dat houdt ons niet tegen in de bakovenauto te stappen en
naar een Frans dorp te rijden,  waar een processie aan de gang is. Aangezien wij uit het
gereformeerde noorden komen, kijken we onze ogen uit. Op een plein staan wel honderd
Sinterklazen en een wijst naar het korte rokje van mijn moeder.  Van deze Sint moet  er een broek
worden aangetrokken.  Dit kan zo niet.Hij laat toch ook niet zijn  jambes au lait, melkflessen zien?   En
bovendien krijgt hij zondige gedachtes. Mijn ma gaat een broek uit  de auto  halen. Om ons heen
vallen de gelovigen flauw van een religieuze zonnesteek.  Er zijn hulptroepen  die driftig op fluitjes
blazen.  
We rijden terug naar Holland. Een kofferbak vol met stokbroden die langzaam net zo buigzaam
worden als de Franse frietjes. Het is langzamerhand zo gruwelijk heet dat we in onze zwembroek op
de achterbank zitten. Iemand langs de weg gooit een emmer water over zijn hoofd. 
We verdwalen nog tussendoor even in Parijs en bij een tolweg blijken onze ouders geen geld te
hebben voor deze route peage, zodat onze spaarvarkens worden omgekeerd. Met de laatste Franken
bereiken we het koude, hoge noorden, waar de kaas  niet zo stinkt en beschimmeld is dat mijn vader  
uit de buurt moet blijven.
Onze rit eindigde weer in de staalstad aan de duinen, bij een 12- hoogflat.  Het was nog steeds 1975.
                                                              familie Berkje Frankrijk, 1975 

www.sjoerdvanberkel.exto.nl



 Bekijk mijn werk op:   www.sjoerdvanberkel.exto.nl
                                                                   


    

dinsdag 1 januari 2019

Frankrijk III juli 1975












Terwijl heel Frankrijk zijn 14e juli feestvierde, reden wij door het Bretonse landschap. Het was warm, droog, er waren dorpjes met veel vervallen huizen, zo herinner ik me dat. Dat het zo oud was, dat het op een filmset leek. Slingerende wegen, oude vrouwtjes in het zwart gekleed en wegwijzers die volgens Frans gebruik, verstopt werden achter een boom, of achter struiken. Maar de winkels waren dicht, zo viel ons wel op. De benzinemeter van het zuinige wagentje zakte in het rood. De tank was bijna leeg. En het werd tijd voor een bezoek aan een pomp. Mijn vader draaide het raampje open en vroeg aan een willekeurige Fransman waar ‘de pompiers’ waren. Toen de man wees naar de brandweerkazerne aan de overkant, begrepen we dat het lastig ging worden. Maar we vonden wel een pomp. Gesloten. En verderop nog eentje, ook gesloten vanwege de nationale feesten. En weer verderop nog een. Ook dicht. Mijn vader stak zijn lange benen uit de auto. Dit liep niet lekker. Ook de vriend met het gele autootje bezag de toestand somber. Stranden met vijf kinderen was geen goed vooruitzicht. En het was nog wel 100 kilometer naar de kust. Nu kregen ook een aantal Fransen medelijden en op mysterieuze wijze kwam er een jerrycan met benzine te voorschijn, alsof hij uit de blauwe lucht viel. Snel reden we verder op onze roadtrip die ons het idee gaf dat we door een onontdekt gedeelte van China reisden. We kwamen van de kust en we gingen naar de kust. Dit was evenwel een andere kust, waarnaast een groot kasteel stond met de letters ’a vendre’ erop. Na enig zoeken in het woordenboek kwam mijn moeder erachter dat ze het kasteel kon kopen. Dat vonden wij belachelijk, wie koopt er nou een kasteel? Uit de radio klonk de stem van Julien Clerc. Wat hij zong, we hadden geen idee. De wagen stopte bij een camping. De camping heette chonquilles, dat betekent: narcissen. Dat gaf meteen een vertrouwd Hollands gevoel. We wilden natuurlijk meteen naar de zee. Echter, onze vader wilde de tent opzetten en had geen tijd om naar de zwembroeken te zoeken. Die had hij onder alle bagage verstopt. En hij leek nu niet het humeur te hebben om te gaan zeuren. Dan maar rennen over het strand.

De heilige familie



Dit schilderij wil ik graag met jullie delen. Het is van Rembrandt, hangt in Rusland en is een keer in Nederland geweest. Daar heb ik het mogen bekijken. Het stelt voor Jezus, Maria en Jozef, maar het is niet zo gebruikelijk neergezet. Ten eerste is het niet in een stal, maar bij de Jozefs thuis. Jozef is op de achtergrond druk aan het timmeren, hetgeen niet goed lijkt voor de rust van de baby. Maria is de opvallendste persoon op het doek. Zij wordt hier niet afgebeeld als de heilige Maria, maar als een gewone moeder, ze is zelfs wat aan de mollige kant en haar uitstraling is niet devoot, maar eerder grappig (vind ik). Ze neigt naar gezelligheid. De devotie moest wel in het schilderij en daarom koos Rembrandt voor engelen, linksboven.Het kindeke, dat zie je niet zo goed op deze foto, heeft een ongezonde kleur. Het is een tafereel in protestantse sfeer: geen heiligenverering en Jozef werkt gewoon hard. Die engelen werden door de hervormden niet weggedaan, maar ze krijgen hier wel een menselijke gedaante.En dan nog iets wat vanzelfsprekend lijkt: Maria kan lezen (in de bijbel). Dat geluk hadden niet veel vrouwen in die tijd. Maar vreemd is het wel, dat lezen in de bijbel. Die werd toch pas 300 jaar na de dood van haar zoon geschreven?

Frankrijk II juli 1975


Het autootje was helemaal vol. Mijn drie jaar jongere zus en ik zaten achterin. Zij had het grootste deel van haar babypoppenverzameling om haar heen.Thuis waren moeilijke keuzes gemaakt, er was bij gehuild en getroost en uiteindelijk mocht een select gezelschap baby’s mee. Het viel niet mee de wagen te vullen. De enorme bungalowtent nam toch wel wat ruimte in. En de pannenset. En ook de emmer bleek een lastig object. Die liet zich niet opvouwen. Achter de auto had mijn vader een aanhanger geplaatst, zodat er toch nog ruimte was voor een tandenborstel. En zo hobbelde de moderne familie 1975 de staalstad uit, het was nog donker. Hoewel er geen camping was gereserveerd, was het reisdoel wel vastgelegd. Dat was Bretagne,daar was ook een zee en de vrienden en hun twee kinderen hadden een opblaasbare rubberboot. Zij reden voorop in hun gele auto. Het was 13 juli en we passeerden de grens. Uit de radio kwamen vreemde, onverstaanbare klanken. ‘Dat is Frans,’zei mijn moeder. ‘Dat spreken ze hier en als ze praten doen ze dat zo snel, dat kan je nooit volgen.’ Mijn moeder zag er nog heel jong uit en soms droeg ze een staart en daarom gebeurde het een keer dat iemand dacht dat ze de dochter van mijn vader was. We stopten om ergens te eten. Mijn vader kwam terug met een lang apparaat. ‘Een stokbrood,’ zei hij. ‘Ze hebben hier geen normaal brood.’ Ik bekeek het ding met grote ogen. Hij pakte zijn zakmes en sneed er een homp af. Het smaakte eigenlijk wel, maar de Goudse kaas rolde er steeds vanaf. We tuften verder met de onthaastauto achter het gele gevaar aan. Plotseling zei mijn vader: ‘Wat gaan ze nou doen? Ze rijden door.’ Hij wees naar een afslag. ‘Kijk eens op de kaart.’ Mijn moeder keek op de uitgevouwen kaart en hoewel ze de moeilijkste naaipatronen ook vanaf het papier kon doorgronden, leek deze opdracht toch iets te moeilijk. ‘Afslag 33? Ik zie het niet.’ ‘Het gaat verkeerd,’ hoorde ik mijn vader brommen. En hij had gelijk: Frankrijk bleek veel groter dan ons eigen lage land. We stopten vele uren later bij een plaatsje met de naam Sées. Na de enorme omweg werd er een camping gevonden. Een camping in die tijd was niet veel meer dan een grasveld en een toiletgebouwtje. En hierin kwam de eerste cultuurschok: bij het openen van de deur dachten we dat de pot gestolen was. Er was tot onze verbijstering alleen een gat. Een gat met daarnaast diverse resten. Het was slikken.
De volgende dag toen we wakker werden, was het 14 juli. Dat zei ons weinig, we vroegen ons wel af waarom er overal Franse vlaggen buiten hingen. Spoedig zouden we merken dat er een probleem kan ontstaan als je niet op de hoogte bent van deze nationale feestdag...