Vogelnestje
Als ze uitgevlogen zijn, blijft het nestje achter. Tijd
om eens te gaan kijken, schoon te maken. Dat dachten mijn ouders. Maar mijn
vader wilde de ladder niet op. Nou, ik vond het prima. En toen ik daar op de
hoogste trede stond, zag ik ze springen. Kleine monsters, taaie overlevers, bloedzuigers.
Zwart, piepklein, maar met grote sprongen.
Op mijn armen en
op mijn jas. Ze lachten draconisch naar me.
Mijn moeder zei: ‘Elke keer als ik er langs loop, voel ik
gekriebel in mijn nek.’
Nee toch.
Het deurtje voorzichtig opengemaakt en het nestje er uitgehaald.
Een prachtig kunstwerk, rond, mooi geweven.
Hoe is het mogelijk dat een vogeltje zoiets voor elkaar
krijgt, aangezien hij zijn pootjes niet kan gebruiken voor het handwerk?
De hophoppers veroverden
mij ondertussen, terwijl ik mij als belegeraar haastig terugtrok.
Ik wierp mijn jas van mij af en vroeg om een emmer water
met sop. Daar houden ze niet van. Vroeger stopten we onze hond Joost weleens in
bad om de Draculaatjes weg te laten zwemmen. Massaal verlieten zij het
heerlijke hondenparadijs en konden wij de
terrordiertjes opvissen.
Het huisje zag er weer schoon uit. De ettertjes hupten
over het gras. Ik heb geen medelijden met ze, omdat ze ons toch wel overleven.
Waarom bestaan ze eigenlijk? Welke rol spelen ze in de voedselketen? Net als
muggen kan ik niet bedenken wat hun toegevoegde waarde is.
Kleine vogeltjes leegdrinken, het is een schande. Hier moet
de politiek eens iets tegen doen!