donderdag 29 oktober 2009

Het bietenmeisje

Linde was aan het eten met haar ouders. Maar ze vond het vreselijk vies. En vader was ook zo
ontzettend streng. Hij zei:‘Je gaat niet eerder van tafel dan dat je dat allemaal hebt opgegeten.
Heel veel kinderen in de wereld krijgen geen eten, die zouden een moord doen voor zo’n heerlijk bord eten..!’ Hij keek moeder aan. Zijn gezicht was rood van woede. Moeder zuchtte.
Ze was verdrietig dat Linde geen bietjes lustte. Maar de laatste tijd lustte Linde bijna helemaal niets meer. Elke avond was het weer een strijd. ‘Ondankbaar kind!’ riep papa en hij stond op
van tafel. ‘Kom moeder!’ zei hij. ‘Wij gaan en zij blijft zitten net zolang tot het op is.. ’ Moeder begon te huilen en ook Linde had dikke tranen. Maar vader deed of het allemaal niets
deed. Hij stapte de deur uit en nam moeder mee. Daar zat Linde dan, helemaal alleen, met voor haar een bord bietjes.
Geertje en Grietje, de kaboutervrouwtjes, waren juist bosbessen wezen plukken toen ze het lawaai in de kamer hoorden. ‘Hoor je dat Geert?’ zei Griet. ‘Wat moet ik horen Griet?’
‘Hoor…een huilend kind!’ Ze hoorden het nu allebei: een hartverscheurend snikken van een
kindje. Snel klommen ze via de regenpijp door het openstaande raam, om eens beter te kunnen kijken wat er aan de hand was. Kabouters zijn echte acrobaten hoor, die zitten daar
niet mee! Dus toen ze binnen waren zagen ze Linde achter haar bord zitten.
Geertje en Grietje klommen verder op de tafel en Geertje vroeg: ‘Waarom wil je dan niet eten Linde?’
Linde riep woedend : ‘Ik hou niet van bietjes, bietjes zijn bah, wil geen bietjes!’
Geertje probeerde: ‘Maar neem dan een hapje liefje! Moet ik je helpen?’
Linde riep: ‘Nee! Bah! Wil niet geholpen worden, wil geen bietjes!’
Grietje streelde haar handjes om haar een beetje te kalmeren en zei: ‘Nou, nou, schatje , hee maar jij wil toch later een grote dame worden?’
‘Nee!’
‘Nee? Hoor je dat Grietje: ze wil klein blijven Geert, nou dan kan ze wel bij ons komen wonen in de paddenstoel! Is wel zo gezellig!’
‘Ik wil bij pappa en mama blijven!’huilde Linde. ‘En ik wil geen bietjes!’
Geertje dacht even na en zei toen: ‘Weet je wat Linde? Neem een kabouterbietje, dat is heel lekker!’
Linde keek verbaasd. Ze had nog nooit gehoord van een kabouterbietje.
Uit haar schortje haalde Geertje een klein snoepje. Het zag er inderdaad uit als een bietje,
maar het was uiteraard veel lekkerder!
Linde stopte even met huilen. Ze pakte het kabouterbietje en rook eraan. Het rook heerlijk
zoet! Zo zoet dat ook Gerrit, hun kat, het rook en op de lucht afkwam.
Plotseling stond hij achter Geert en Grietje en zag twee heerlijke kabouterhapjes. Hij kreeg
alleen met feestdagen een stukje vlees. Voor de rest was hij aangewezen op de muizen in de
tuin , maar die lachten hem altijd uit, omdat hij zo lekker dom was. Maar deze kans kon niet
missen . Voor hem op tafel: twee heerlijks snacks, kant en klaar en hij hoefde er niets voor te
doen !
Geert zag hem het eerst: ‘Griet!’ riep ze. ‘Kijk uit!’
Gerrit deed zijn kaken al open om Griet naar binnen te schuiven.
Geertje schreeuwde en blies tegen de kat en riep de kaboutertje – groot – worden - toverspreuk.
Ze stak haar armpjes in de lucht en zei:’K word groot , ik word groter en ik word bloot en
ik word bloter…. ik word –groter - ram - bam - bom - ram - bam - bom..!’
En Grietje groeide en groeide en ze barstte uit haar kleren. En ook Geertje groeide mee.
en ook zij knapte uit haar kleding en toen stonden ze bloot. Ze waren zo groot als een
volwassen mens.
Linde begon vreselijk te huilen, en Gerrit de kat rende voor zijn leven..
Ja, ze herinnerden zich nu maar al te goed wat ze moesten doen, nu ze zo groot waren geworden, de wijze woorden van de Grote Kabouter, hun toverleraar, galmden door hun hoofd. Als je eenmaal groot bent is er geen toverspreuk om klein te worden. Er is dan maar een manier: je ingraven in de aarde en dan, omdat de aarde je sappen opneemt, kleiner worden, maar heel langzaam, dat kan een heel seizoen duren!
Geertje en Grietje jammerden dat dit hen moest overkomen. O, en wat zonde van die heerlijke
bosbessen! Geertje begon als eerste een gat te graven. Ze ging er in liggen en al spoedig sliep
ze een diepe winterslaap. Ook Grietje ging graven en lag in de grond te zuchten tot ze ook in slaap viel.
En elke dag gingen Linde en haar moeder kijken naar de plek in het bos waar Geertje en Grietje lagen. ‘Wanneer komen ze dan weer boven mama?’ vroeg Linde ongeduldig.
‘Ach, Linde dat weet ik niet ..’
‘Weet papa het misschien?’
‘Papa gelooft niet in kabouters..’
Zo werd het geduld van Linde heel erg op de proef gesteld. Het duurde en het duurde maar.
Er kwam sneeuw en ijs en de Sint kwam en op haar lijstje zette ze: twee kaboutervrouwtjes.
Linde en haar moeder stonden bij de grond er lag een laagje sneeuw. ‘Daaronder liggen ze
Linde zei moeder ‘Als de lente komt dan zien we ze weer terug..’’
De Sint vond wel wat in de speelgoedwinkel, maar Linde leek er niet echt blij mee.
Toch ging de winter voorbij. Toen de zon weer kwam en met voorzichtige stralen leven wekte.
Op een dag in de vroege lente wandelden Linde en haar moeder weer langs de plek in het bos.
Er stonden twee kleine planten op de plaats in de aarde.
Naast de planten stond een mannetje met een schoffel. Hij had een woeste baard en doordringende ogen, hij zag er vies en onaangenaam uit. ‘Wat doet u hier?’ vroeg moeder ongerust. ‘Ik ga hier een bietenveld aanleggen!’ zei de man dreigend.
‘Dat gaat u niet!’ riep moeder. En dat zei ze omdat de man anders de planten kapot zou maken
die van Geert en Griet waren.
‘Dat ga ik wel!’ riep de man.
Zo stonden ze dreigend tegenover elkaar. Ineens kwam Gerrit de kat uit de struiken. Hij had
net een heerlijke muis laten ontsnappen, dus hij was hartstikke chagrijnig.
‘Wat een herrie hier!’mokte hij. ‘Wat is dat allemaal?’
Linde prevelde: “En jij wordt groter en jij wordt bloter van je rom bam bom .. ”
Gerrit werd plots heel groot, hij had het formaat van een paard.  Hij blies naar de bietenveldman die achteruit deinsde en mompelde: ‘Poezie .. mauwww ..rustig maar.. ik ga al…’ en hij schoot weg als een raket. Linde en haar moeder moesten er heel hard om lachen. Ze keken weer naar de planten. Er zaten vruchten aan die leken op een soort rode puntmuts.
‘Kijk eens: Linde,’ zei moeder. ‘Puntmutsvruchten leuk, hè?’ Ze plukte de vruchten en zei: ‘Doe je handje eens open..!’
Linde opende haar hand en mam legde de vruchtjes erin. Door de warmte zetten ze snel uit
en knapten ze open. Op haar hand lagen twee naakte kaboutervrouwtjes. Ze openden hun ogen. Grietje zei: ‘Mmmm…wat heb ik lekker geslapen!’En Geertje zei: ‘Hee, Linde wat ben jij groot geworden? Heb je al je bietjes opgegeten?”
‘Nee,’ zei Linde. ‘Ik eet nooit meer een bietje!’Ze zette de vrouwtjes zachtjes neer bij het paddenstoelen huisje bij de eikenboom.
‘Wat grappig?’ zei moeder. ‘Een paddenstoel in de lente..! Maar lieve dames ik heb wat voor jullie bewaard in mijn vriezer, kijk eens: jullie bosbessen die jullie achter hebben gelaten .. !’
De twee dametjes riepen tegelijk: ‘Dank u wel mevrouw! Wat lief!’ En ze verdwenen in hun
paddenstoeltje.
Linde en mama huppelden naar huis. Daar zat papa alleen achter een bord met bietjes.
Ze schoten allebei in de lach en gingen frietjes bakken.

donderdag 8 oktober 2009

De visser aan de waterkant


Je zag hem niet, maar je wist dat hij er was, die man uit het dodenrijk. Je zag waterdruppels uit zijn hemd. De zee was rondom, de vissen aten tot hun buikje vol was. Nu hoorde je zijn stem terwijl je aan de oever aan het vissen was. Hij sprak: "Beet! Je hebt beet!" En je draaide sneller en sneller aan de molen van de hengel. Maar de vis was groter dan je dacht en je draaide nog harder. Je hield je schepnet er onder en daar zag je een handschoen, een hoed, een jas, om te ontdekken dat er een geraamte naar boven kwam. Het geraamte sprak: "Ik ben een man uit het dodenrijk en wie ben jij?"
En je zei: "Ik ben de visser aan de waterkant en ik ga jou terugwerpen omdat je geen vis bent.."
"Dat doe je niet!" riep het geraamte. "Ik ben je vriend!"
"Dat ben je niet!" roep je terug.
"Help me vriend!" roept het geraamte. En omdat je zo aardig bent takel je de gebleekte botten op en de knekels klapperen het zeewier uit hun ribben. "Ik hou van je!" roept het skelet. "Kom in mijn armen!" "Nee!" roep je angstig. "Laat me gaan!"
"Dan ga ik naast je zitten," zegt het skelet.
"Je doet maar," zeg je.
En het skelet zit naast je en vertelt dat hij een man uit het dodenrijk is en dat het er zo leuk is en dat je beslist eens langs moet komen, want je hebt er elk jaar een lijkrace met lijkwagens op de jaarlijkse kermis...
"Leuk!" zeg je. " Gezellig! Maar kun je even stil zijn, want de vissen bijten niet als je zo praat.."
"Je bent bang voor me ..?"
"Mwaohg.."
"Ja, ha, je bent bang dat ik je meeneem en dat je niet meer terugkunt.."
"Ik ga niet weg, schei uit.."
"Ik was ooit een levende man," begint het skelet. "Ik was geliefd bij iedereen, maar ik was ook misdadig, ik overviel banken .. je kent het wel.. weet je.."
"Nee!" zeg je dwars. "En op een dag ben ik vermoord door een aantal lieve vrienden..
hier een schot, hier een schot en hier een schot.."
"Ik ga verderop zitten," zeg je en dat doe je ook. Je kijkt bedenkelijk naar je hengel en af en toe zie je dat de engerd naar je zwaait. Dan wordt het nacht en de kou omarmt je, maar weggaan vind je laf ten opzichte van de griezel die inmiddels weer naast je zit en zijn knoken om je heen geslagen heeft.
De volgende morgen word je wakker. "U was nogal koud!" zegt de verpleegkundige. "U had de temperatuur van een kikker!"
"Mwaohg," mompel je.
Er wordt een thermometer in je achterste geschoven en twee dokters mompelen over het wonder dat je nog in leven bent.
"Ik heb gewonnen van de dood," mompel je hulpeloos.
"Het komt soms voor dat mensen zo praten na zoiets, "onderwijst de oudste dokter. "Gebrek aan kalium.."
"Ik dacht aan een psychiater," zegt de arts-assistent.
"Nee!" roep je. "Neem me niet mee!"
"John, ik ben het," zegt je moeder. "Kijk eens wat je gevangen hebt!"
Je ogen ontwaren op de foto die ze je laat zien, een vis van zeker vijf meter lang.
Je weet zeker dat jij die niet gevangen hebt en je weet ook wie wel.
En je bent niet blij.