Er was eens een
toiletjuffrouw. Haar naam was Annie. Elke dag, zonder zich diep af te vragen
waarom, deed zij haar werk bij de toiletten van een groot hotel.
Annie
wist wel dat haar werk niet op brede schaal werd gewaardeerd, maar gelukkig
kreeg zij wel leuke, lieve reacties van opgeluchte gasten. En soms zelfs kreeg zij wat extra’s zoals een
cadeautje of een eurootje.
Annie was de vijftig al
gepasseerd, maar ze zag er gezond en fris uit. Zij had uitzonderlijk mooi, lang
blond haar en haar gezicht was altijd keurig opgemaakt. Zij had een zachte lach
die je zelden hoorde.
Hoewel menigeen dacht dat
Annie geen verdere passie bezat dan poetsen, kwam dit niet overeen met haar
verborgen gehouden persoonlijke leven. In haar kleine woning, die ze gedurende
lange tijd deelde met Henk, een visser, leefde zij tussen stapels boeken en
tijdschriften over de Romeinse Oudheid. Vrijwel niemand wist van Annies liefde
voor het oude Rome. Hoe graag had zij daar heen willen gaan, maar haar Henk
wilde niet. Hij nam liever de boot naar Texel en daar bleef het bij.
Nu Henk was overleden
zocht zij naar mogelijkheden naar haar geliefde stad te reizen. Zij spaarde
daarvoor en leefde zuinig.
Zij miste Henk elke dag,
elk uur, elke minuut. Het lot had besloten dat hij voortijdig van haar werd
weggenomen. Dit kon zij niet accepteren en vaak werd zij hier razend over. Maar
uiteindelijk plofte zij in haar luie stoel en kalmeerde.
Annies week was goed
gevuld. Naast haar werk in de toiletten was zij actief als vrijwilligster in D.
Ze werkte voor de opvang van katten, de opvang van daklozen, ze organiseerde
optochten. Overal was Annie, met haar eeuwige, soms irritante optimisme.
Eens had zij van de
burgemeester een gouden speld gekregen voor het vele werk dat zij verrichtte.
Annie was verguld met de speld. Maar ze ging snel door met truien breien voor
vrouwen in Roemenië.
Werk kon niet wachten.
Annie kreeg al vroeg in
haar leven een kind, een jongetje, dat ze Boy noemde. De vader ging er echter
snel vandoor, maar erg vond zij dat niet. Annie was op de kermis een grotere
actie dan de zweefmolen, dus keus genoeg aan andere heren. Zij was slank, had
een lieve uitstraling en helderblauwe ogen die schitterden als laserstralen.
Uit de aanbidders koos zij Henk. Die was toen nog werkzaam op zee. Hij bezat
een massieve nek als een meerpaal en een borst van staal. Hij nam de kleine Boy
aan als zijn eigen zoon en zorgde goed voor hem. Hij nam hem mee op kleine
tochten op zee en leerde hem vissen. ‘Ik heb geluk gehad met Annie,’ zei
hij. ‘Zonder haar was ik al vissenvoer
geweest.’ Hij nam na zijn huwelijk een baan als lasser in een fabriek.
Dat was alweer lang
geleden. Zij miste hun gekibbel, om niets.
Deze ochtend, de bewuste
ochtend die haar leven verder voor altijd zou bepalen, opende zij de deur van
de toiletten. Tegenwoordig was daar een hekje voor dat zij kon openen als
iemand geld op haar schoteltje had geworpen. Het was rustig. Maar op een ogenblik,
het was vijf voor tien, stond er een keurig geklede man voor haar. Hij was een
jaar of dertig, glad geschoren, donkere ogen. Mooi om naar te kijken. Hij droeg
een lange, dure, beige jas en daaronder een blauw pak. Zijn schoenen waren zo
gepoetst dat je je haar erin zou kunnen kammen.
De man zei iets in het
Engels. Zij verstond geen Engels. Mijnheer wilde natuurlijk even plassen. Zij
wees naar de toiletten en op het schoteltje. Nu zag ze in de nek van de man een
tattoo. Een leeuw.
‘Wat een rare plek,’ dacht
ze nog.
De man strekte zijn hand
uit en pakte het geld van het schoteltje.
‘Nee!’ zei Annie streng.
‘Niet pakken, neerleggen!’
Twee seconden later sloeg
de man haar hard op haar rechteroog. Ze
viel achterover tegen de muur. Ze riep: ‘Stop!’ Maar hij ging door. Hij bleef
slaan. Zijn vuisten raakten haar overal. Bloed vloog rond.
Ze zakte weg.
Haar hart stopte.
Haar leidinggevende,
Peter, een grijze, statige man, kwam aangerend. Hij zag een onbekende man langs
hem rennen. Daarna zag hij de toegetakelde Annie en hij zag dat het mis was.
Hartstilstand.
Joey, zijn jongere
collega, kwam helpen. Samen startten ze de reanimatie. Joey had veel geoefend
omdat hij bij de reddingsbrigade in dienst was. Maar het viel hem toch zwaar
dit nu in een levensechte situatie te moeten doen. Zweet gleed van zijn
voorhoofd in zijn ogen.
‘Wanneer komt de hulp?’
hijgde hij.
Annie aanschouwde het
harde werken van de jongeman, van boven. Zij draaide in de ruimte zachtjes aan
een doorzichtig koord dat haar verbonden hield met haar lichaam. Ze had
medelijden met de jongen.
Hij deed zo zijn best. De
schat.
Plotseling merkte zij op
dat er een man naast haar zweefde. Hij had geen koord. Zijn lijf was
doorzichtig. Dat vond ze wel een beetje vreemd.
‘Annie!’ riep de man.
‘Henk!’ riep zij vol
emotie. Zij stak haar armen naar hem uit, maar hij negeerde het gebaar.
‘Ben je er al?’ mopperde
hij. ‘Het was net zo lekker rustig.’
‘Heb je nu nog die blouse
aan?’ ze wees op het hemd dat ze hem voor zijn uitvaart had aangetrokken.
‘Wat kan jou dat nou
schelen?’
‘Dat kan me wel schelen.
Ik wil dat je er netjes bijloopt. En die broek… kijk nou eens wat een gaten.’
‘Hier zegt niemand er iets
van hoor.’
‘Je bent nog steeds gek.’
‘Op jou ja. Nou. Hoe gaat
het beneden?
‘Goed.’
‘Dat is het?’
‘Ja.’
‘Andere vent?’
‘Nee.’
‘Waarom niet? Je kan toch
Willem vragen. Die zag jou altijd wel zitten.’
‘Ik wil Willem niet, ik
wil jou.’
‘Lekker dan. Mens, het is
zo lekker stil.’
‘Ik wil jou Henk.’
‘Dat kan niet Annie, ik
ben dood. Ik ben hartstikke dood. Zie je dat niet?’
‘Ik misschien ook wel.’
Ze keken samen naar
beneden. Om haar roerloze lichaam was het een drukte van jewelste met
hulpverleners. Ze hoorde ze opgewonden roepen: ‘Hartslag! Jongens, we hebben hartslag!’
Ze zag Joey opstaan en huilen.
Het trekken aan het koord
werd harder. Ze probeerde terug te trekken. ‘Help me, Henk!’ riep ze. Maar Henk
deed niets en verdween in de eeuwigheid.
Annie viel.
Terug in haar mishandelde
lichaam.
Annie werd een
internethit. De lieve toiletjuffrouw die bijna dood werd geslagen voor slechts
vijftig eurocent. Mensen deelden het bericht miljoenen keren en voor Annies
deur werden wouden aan bloemen gelegd. Iedereen sprak schande van de
gebeurtenis en waarom dit nu juist moest gebeuren bij Annie. Hoe was dit toch
mogelijk? Zo’n lieve, zorgzame vrouw. Wie kon dit toch zo gewetenloos gedaan
hebben?
Annie wist hier allemaal
niets van. Zij sliep. Op het internet startte iemand een crowdfunding actie
voor haar. Zodat zij naar Rome zou
kunnen reizen. Een buurvrouw die eens bij haar op de koffie was geweest, kwam
met dit idee. Zij sprak met een journalist van het plaatselijke
internetdagblad. “Haar huis staat vol met het oude Rome, zelfs op het deksel
van de toiletpot trof ik een afbeelding van Caesar.’
Toen Annie thuiskwam, kon
zij haar ogen niet geloven. Bloemen, kaarten, stukken op het internet over
haar. Talkshows die haar wilden hebben. De aandacht ontroerde haar, de liefde
die zij kreeg na alle ellende, was hartverwarmend. Maar zij vertelde niemand
over haar geluk dat zij terugvond in de dood. Of de bijna dood. Zij meende dat
niemand dat zou kunnen begrijpen.
Maar de weken en de
maanden verstreken en het werd rustiger in haar leven. Zij had steun van haar
katten Joosje en Poosje en haar hond, de teckel Tickel. Ze kon nog niet werken
met haar beschadigde lijf. Ze had nog best veel rugpijn en hoofdpijn. Soms
huilde ze even zacht.
Op een dag in de lente
stond de burgemeester aan de deur met een heleboel mensen. Ze had hun komst
niet verwacht. De brieven had ze niet geopend. De burgemeester was een jonge,
lieve vrouw met donker haar en een stralende lach. ‘U gaat naar Rome!’ riep ze en de menigte
klapte.
‘Hier is de cheque!’ Een mijnheer in een zwart pak opende een
envelop en daarop stond een bedrag met een paar nullen.
“Het resultaat van de
crowdfunding!’ kirde een dame in een mantelpakje.
Annie probeerde te lachen
en als een slecht actrice juichte ze, verre van overtuigend. Want zij was zeker
blij naar Rome te reizen, maar de ontmoeting in het paradijs met haar Henk, had
haar somber gemaakt. Wat had haar leven
hier nu nog voor zin?
Ze nam de cheque aan en
bedankte uitvoerig. Snel hobbelde het volk
naar andere oorden. Uiteraard nadat zij uitgebreid met elkaar op de foto
waren gezet.
Twee maanden later landde
zij in het oude Rome. De oude stad was overweldigend in haar drukte en
schoonheid als openluchtmuseum. Gelukkig had zij Ingrid, haar tweelingzus
meegenomen die haar kon ondersteunen tijdens de trip. Ook sprak Ingrid een
beetje Engels.
Door alles wat zij over de
stad gelezen en geleerd had, wist zij vrij veel te vertellen over alles wat ze
zag. Ze produceerde een woordenstroom die niet te stoppen leek.
Uiteindelijk, aan het eind
van de eerste dag, naderden zij de bekende Trevifontein. Niet gebouwd door de
Romeinen, wel door hun nakomelingen. Niet echt heel oud dus. Maar haar zus was
heel enthousiast en trok haar mee.
Annie wilde na vijf
minuten al weer weg, toen er een man naast haar kwam staan. Daar had zij
helemaal geen behoefte aan.
‘You turn around,’ zei de
man. Hij was een donkere man met mooie hazelnootbruine ogen en een buikje.
‘Turn around,’ zei de man nogmaals. Hij maakte een rondje met zijn wijsvinger.
Ze draaide zich gehoorzaam
om terwijl hij haar hand pakte en er een munt van vijftig eurocent in legde.
‘Throw you’, hij deed de
beweging voor.
Annie wierp de munt in de
fontein. Om er van af te zijn. Haar benen wilden al wegrennen, naar het hotel,
naar het vliegveld, naar huis. Naar niks. Ze wist wat de man ging zeggen over
het muntje en dat ze terug moest komen. Voor hem zeker.
‘Maybe next week, next mounth, next year.’ Hij was dichtbij, rook best lekker eigenlijk.
Ze mompelde iets onverstaanbaars.
‘You come back and then I show you the most beautiful places of Rome.’
‘Die ken ik al,’ dacht ze,
maar haar mond zat vastgelijmd.
‘And we have a laugh.’
‘Love?’ riep ze
geschrokken.
Hij lachte, miste een
hoektand.
‘Not love, laugh, fun you know.’
‘O datte.’
Natuurlijk gaf hij ook
zijn telefoonnummer. ‘Marco, me, my name. Call me. We meet gere. When you want. Ok?’
Zo snel als hij gekomen
was, was hij weg. Ingrid riep: ‘Wat een leuke man, waarom doe je zo stug?’
Annie haalde haar schouders op. ‘Ik ben er niet mee bezig,’ zei ze. ‘En ik kan
geen Engels.’
Ze wandelden naar een
rustige buurt, de Santa Maria della Pace. Want hoog op Annies verlanglijstje
stond de Chigikapel met een bloemrijke muurschildering van Rafaël. Ademloos keek zij een lange tijd naar de
mysterieuze toekomstvoorspelsters.
Terug in Nederland. Ze
werkte weer in de toiletten. Het viel haar op dat ze steeds minder werd
herkend. Maar het donkere verlangen was ondanks de reis gebleven: zij wilde de
rivier oversteken naar het
onbekende land waar zij
haar man had zien staan. Daarom had ze een uitgebreide voorraad slaaptabletten
om het op een zeker moment te gaan doen.
Ze voelde dat het moment
naderde.
Op een doordeweekse
maandag kwam ze thuis en schreef een korte afscheidsbrief. Ingrid zou morgen
komen. De deur zou ze los laten. Ingrid zou zorgen voor haar dieren, dat
verzoek deed ze in haar laatste regels.
Ik ga op reis naar mijn
Henk, schreef ze. Het is leeg en akelig koud zonder mijn mopperkont. Als een
bushalte zonder bus. Als Rome zonder Colosseum.
Ik wens je het allerbeste,
lieve zus.
Ze ging op bed liggen en
legde de pillen op het kastje. Vijfentwintig stuks, dat moest voldoende zijn.
Haar telefoon. Die moest
aan staan. Dan wisten de bellers dat er iets aan de hand was, als ze niet op
zou nemen. Telefoon. Waar was het ding? Niet in haar jaszak, tas, of op het
kamerkastje. Stom ding.
Door haar foeteren en
zoeken merkte zij niet dat Tickel eerst snuffelde aan de pillen en er daarna
van begon te eten. Ze leken op zijn hondensnoepjes.
Toen zijn baas eindelijk
de telefoon gevonden had, in de badkamer, en terugkwam, trof ze hem levenloos
aan naast haar bed. Zijn tong hing eruit, hij had schuim op zijn bek en zijn
ogen rolden angstaanjagend. Ze schrok vreselijk van zijn toestand en vergat
haar eigen levenseinde.
‘Ingrid,’ hijgde ze in de
telefoon. ‘Tickel, tickel is niet goed. Help me!’
Samen raceten ze met het
dier, gewikkeld in een doek, naar de dierenartskliniek. Het was vlak voor
sluitingstijd. Een jonge dierenarts, Iris, observeerde hem met een diepe frons.
‘Wat heeft hij gegeten?’
‘Slaapmedicatie,’ biechtte
Annie op en ze begon erbarmelijk hard te huilen. Haar schouders schokten.
Iris probeerde zich niet
af te laten leiden. In haar hoofd rammelden medische mogelijkheden om voorrang.
Ze besloot in ieder geval de hond mee te nemen naar een andere kamer. Dat was
rustiger werken.
Annie en Ingrid wachtten
op de gang.
Ingrid vroeg zich af wat
er gebeurd was. Hoe kwamen al die tabletten op het nachtkastje op dat tijdstip
van de dag. Een angstig vermoeden bekroop haar. Ze kon het niet geloven en ze
durfde het ook niet te vragen.
Na een uur kwam de dokter
bezweet naar hen toe. ‘Tickel is voorlopig gered,’ zei ze vermoeid. ‘We hebben
zijn maag leeggepompt en hij heeft een infuus. Maar dat wil niet zeggen dat hij
het gaat redden. De eerste twaalf uur zullen doorslaggevend zijn. Ik bel u
morgenochtend. Dan heb ik ook meer labresultaten om te beoordelen of er organen
beschadigd zijn.’ Ze stak een hand uit en Annie gaf een slap handje terug.
De nacht brachten Annie en
Ingrid samen door en Annie biechtte op wat er echt was gebeurd.
‘Waarom?’ riep Ingrid.
‘Hoe kun je zo egoïstisch
zijn. Denk je dan helemaal niet aan mij?’
“Daar heeft het niets mee
te maken!’ riep Annie. ‘Ik ben gewoon erg
ongelukkig.’
‘Hoe denk je dat ik zal
zijn, als jij er niet meer bent?’
‘Ik kan er niet meer tegen
Ingrid, ik mis hem zo. Ik zie hem iedere minuut. Ik zie nog zo goed hoe hij
tegen me lachte, daarboven.’
‘Daarboven? Waar heb je
het over. Heb je Henk op zolder verstopt?’
Annie zweeg beschaamd. ‘Ik
kan het niet uitleggen.’
‘Doe een poging. Ik ben
toch al zo boos. Het maakt nu niet meer uit, An.’
Annie wilde vertellen over
de bijnadoodgebeurtenis, maar ze wist niet hoe ze het uit moest leggen. Het
werd buiten al licht. Het was half acht. Ze begon over de hond. Ze vertelde
alles, soms moest ze even stoppen. Ingrid nam haar in haar armen. En ze huilden
samen.
Joosje en Poosje zaten op
tafel, zoals alleen katten troost kunnen bieden. Joosje gaf een kopje aan Annie
en Poosje ging op haar telefoon zitten met zijn dikke gat. Hij drukte daarmee een
knop in. Iedere katteneigenaar kent deze angst. Je kat belt iemand voor je, met
zijn pootje. Iemand die je juist niet wil spreken.
‘Ciao chi cè?’ zei een mannenstem.
Annie en Ingrid lieten elkaar los. ‘Wie is dat?’ Ingrid duwde het
ventje opzij.
In het scherm van de
telefoon verscheen een videocall. Het hoofd van een donkere man was zichtbaar.
Ze nam het toestel op en
zag dat het Marco was. ‘Hello Marco,’ zei ze opgewonden. ‘Yes, we come to
Italy. Yes, next week!’
Annie was verbijsterd.
‘Wat doe je nou? Ik moet werken volgende week. Ik kan helemaal niet naar Italië!’
‘Je moet werken aan je herstel
An,’ ze tikte op haar hoofd. ‘Daarboven.’
‘Ik ga niet als Tickel
niet beter is,’’ zei ze somber.
Maar Tickel overleefde en
van het overgebleven geld van de crowdfundingactie stapten de twee zussen
opnieuw in het vliegtuig. Ingrid hoopte dat deze reis het einde zou betekenen
van Annies neerslachtigheid en dat zij weer de oude Annie zou worden.
Annie leek weer te
genieten van de oude stad. Inderdaad stond Marco weer naast de verschrikkelijke
Trevifontein, maar ze weigerde nu er een munt in te gooien. Dat deed hij zelf
maar. Hij nodigde hen uit in zijn appartement. Het was een ruime flat met een
witte, stenen vloer en het zag er fraai uit. Het had een groot balkon met
uitzicht op het zuiden. Bij het raam zat een oude dame in een rolstoel. Ze zag
er moe en ziek uit en ze keek afwezig. Annie dacht eerst dat het zijn moeder
was, maar het bleek zijn vrouw Angelina te zijn. Ze vroeg niet wat er aan de
hand was. ‘Angelina my wife. Angelina, di qualcosa di carino a questi simpatici
amici olandesi.’ Angelina zei niets. Marco schudde zijn hoofd.
‘I am retired, worked in the navy, marine.’ Hij liet een scheepsmodel zien, voorop stond een groot
kanon. ‘I was captain.’ Nog een foto van een slankere Marco, jaren geleden. Lachend, gebruind.
‘But that was long ago.’
Terwijl Marco vertelde
over zijn avonturen op zee, dronken zij thee en Annie voelde zich zowaar een
klein beetje gelukkig. Even droomde zij dat voor altijd hier zou blijven. Bij
deze man, in dit huis, in deze stad. Er gloeide een klein vuur van hoop in haar
borst. Ze genoot van zijn rustige stem, met op de achtergrond het rumoer van de
nerveuze Romeinse wereld.
‘You come back tonight,’ zei Marco. ‘Then I cook and we go to a party.’
Ze rustten uit in een
klein, maar gezellig park, omzoomd door sinaasappelbomen. De giardino degli
Aranci. Het was er warm, er kwamen opgewonden Italiaanse stemmen uit de ramen
van de buurt. Een stel maakte ruzie. Annie strekte haar benen uit. Vouwde haar
armen achter haar hoofd. Ze hadden een mooi uitzicht over de stad.
Ingrid maakte een
drinkfles open.
‘Zou je hier willen
blijven, An?’
Annie glimlachte.
‘Ik zag je kijken naar die
man.’
‘Hij is getrouwd.’
‘Zijn vrouw is heel ziek.’
‘Ze is toch zijn vrouw. En
nee, ik ken hier niemand. En Italiaans dat kan ik ook niet.’
Ingrid zag een man staan
bij de ingang van het park. Hij likte aan een ijsje. De man keek naar haar,
daarna naar Annie. Zijn gezicht verstrakte. Hij wierp het ijsje weg en liep
weg.
Annie zette grote ogen op.
De overvaller, de man die haar geslagen had.
‘De overvaller!’ riep ze
tegen Ingrid. ‘Dat lijkt de overvaller wel.’ Ze stond op en rende achter hem
aan.
Ingrid rende ook. ‘Niet
doen An. Wat doe je? Kom terug!’
Maar Annie liet zich niet
tegenhouden. Ze zag de man omkijken. Een meter of tien voor haar. Ze zag de
tattoo in zijn nek. Een leeuw. Ze wist dat hij het was en ze zou hem krijgen en
naar het politiebureau slepen. De man stak een zebrapad over. In Rome een nogal
gevaarlijke onderneming. Hij rende in de richting van een bioscoop. Verdween om
de hoek. Ze moest stoppen voor een auto. Ze was hem kwijt. Wanhopig schreeuwde
ze: ‘Waarom?’ Een paar lieve jonge Italiaanse vrouwen bekommerden zich om haar.
Ze zag er wanhopig en verdrietig uit. Ze gaven haar drinken. Sloegen een arm om
haar heen. In krakkemikkig Engels vroegen ze of ze beroofd was.
Ze hoorde alarmgeluiden
van een sirene. Ambulance.
Ingrid wist Annie een paar
uur later te overtuigen langs een politiebureau te gaan. Samen zaten ze aan een
bureau waarachter een tamelijk brede agent zat. Hij had een vettige snor en
zijn Engels was te verstaan, maar knarsend.
Ingrid zei: ‘We saw the man that robbed my sister. Here, in the park.’
De
man reageerde niet. Veegde zijn voorhoofd met een vieze zakdoek. Hij pakte een
foto. Annie knikte. Ze herkende hem. ‘Ja, ja,’ zei ze, dat is hem!’
‘Thiz man… dead by bus tourists Holland.’
‘Wat zegt hij?’ vroeg Annie.
‘De overvaller is
doodgereden door een bus met toeristen uit Nederland.’
‘And we gave thiz…’ Hij
legde een muntstuk van vijftig eurocent neer. ‘Your?’
De telefoon ging. ‘Si, le donne lo
hanno riconosciuto. Un grande successo per la nostra polizia. Sicuramente!’
Annie weigerde de munt in
ontvangst te nemen. ‘Kom we gaan,’ zei ze. ‘Arrivederci!’ riep de man hen nog
na, maar ze waren al weg.
De avond begon met Annie
en Ingrid bij Marco thuis in de Via Elvia Recina met een heerlijke spaghetti
alla carbonara. Het smaakte zacht en fris tegelijk. Hij serveerde er een droge
witte wijn bij. Zijn vrouw konden ze niet ontdekken.
Daarna vertrokken ze naar
een feest van de buren van Marco. Het was aan een klein pleintje en het zag er
prachtig verlicht uit.
Een accordeonist speelde
Italiaanse dansmuziek.
Ze kregen nog meer wijn en
Annie voelde zich wat licht in haar hoofd.
Ze zag Ingrid opstaan en
naar Marco lopen. Ingrid en Marco dansten
op de muziek. Een walsje.
Ze ontdekte dat Angelina
er ook was. Het vrouwtje zat alleen in haar rolstoel. Annie liep naar haar toe
en gebaarde of ze ook dansen wilde. Angelina reageerde eerst niet, maar stak
daarna haar armen uit. Annie tilde haar uit de stoel. Ze stond wankel op haar
benen.
Ze wiegden op de muziek.
Annie hield haar stevig vast.
Angelina zong: Che
bella cosa na jurnata e solo o ma n’atula sole cchiu bello oi ne.
Toen Marco merkte dat zijn
vrouw danste, liet hij Ingrid los. Vol bewondering keek hij naar haar. ‘Un
miracolo!’ riep hij. Annie stopte met dansen. Ze liet Angelina in Marco’s
armen. Die riep in het Engels dat het veertig jaar geleden was dat ze op haar
benen had gestaan.
Maar het mensje was
vermoeid en ze moesten haar terughelpen in haar stoel. Daar viel ze in slaap.
Haar hoofd zakte op haar borst. Ingrid ging naast haar zitten en dekte haar af
met een deken.
Marco en Annie dansten op Che bella. De avond was zacht, overal in
Rome was het vrede. Mensenstemmen klonken vrolijk over het terras. Ze
schuifelden wang tegen wang. Die van Annie was rood van geluk en opwinding. Ze
werd opgetild.
En ze zag over de schouder
van Marco, Henk staan, tegen een boom geleund. Hij zei: ‘Zie je wel dat het kan
zonder mij, maar hij moet wel lief voor je zijn, anders ga ik ervoor zorgen dat
hij last krijgt.’
En toen kusten ze elkaar
en kwam het sprookje tot een goed einde onder de Italiaanse sterren. En of ze
bij elkaar gingen wonen en waar dat weet
ik niet. Ik weet slechts dat zij bij elkaar weer rust vonden en warmte. In
elkaars armen. Zij spraken eenzelfde taal.