vrijdag 21 december 2018

Frankrijk, 1975 (I)



Twee meiden in de klas bespraken waar ze naar toe zouden gaan met vakantie. Thailand leek ze wel leuk, of Gambia. Mijn gedachten dwaalden even af, toen ik dit hoorde, naar eigen jeugd en vakantie. De eerste vakanties speelden zich af in Drenthe, in een  geleende bungalowtent die niet waterdicht bleek. En het water stond altijd hoog als wij met vakantie gingen. Mijn vader, zo blijft dat beeld  me altijd bij , stond met een regenjas een schuttersput rond het luchtige verblijf te graven, terwijl  mijn moeder vanachter het plastic raam naar hem zwaaide.  Hij deed dit overigens met een schep uit zijn militaire diensttijd: een schep die je om kon  klappen. Mijn ma droeg drie wollen truien over elkaar. De was werd weggebracht naar mijn schoonmoeder, die in de noordoostpolder woonde. Mijn vader ging daar altijd vissen, dat weet ik nog wel. Maar op een dag in de winter van 1975 sprak hij de onvergetelijke woorden: ‘Drenthe, ik doe het niet meer. We gaan naar eh..Frankrijk.’  En zo geschiedde. Mijn ouders waren weleens in Parijs geweest, maar het provinciale Frankrijk van die dagen kenden ze nog niet. We zouden spoedig leren over die provincie. Voor de Fransen waren wij de ketters van het noorden met hun stroblonde haren en voor ons waren de Fransen niet meer dan naar knoflook walmende bosjesmannen. Goedgemutst stapten wij, mijn ouders, mijn zus en ik in onze groene  Renault 4, inderdaad: de geniale tegenhanger van de Adolf Volkswagen auto- voor- iedereen, een Franse auto.  Wij reden achter hun vrienden aan: zij reden in een kanariegele Ford. Het Frans van mijn ouders en hun vrienden beperkte zich in die tijd tot een paar schoolboekwoorden van de zo geprezen mulo, de voorloper van de mavo. Volgepropt met koffiefilters, pindakaas, pakken hagelslag en een barbecue reden we weg. Overigens, zo zou later blijken, had mijn vader nog nooit een barbecue gebruikt, maar hij was gek op vuur, dus dit was een leuke noviteit.   

Vast in eigen huis



Vorige week kwam ik na de zwemles met mijn Tarzan thuis, toen ereen kleine dame aan de deur stond te bellen. Zij had de nieuwjaarswens en een kaartje bij zich omdat zij de bezorgster was van het Alkmaarse sufferdje. En natuurlijk wilde ik haar wat geven want ik steun alle ijverige jongedames en heren die auto’s wassen, kranten bezorgen en pizza’s bezorgen. Het is goed dat ze al wat werken en kunnen sparen voor iets wat ze willen hebben. Helaas bleek ik geen enkele munt in huis te hebben. Alleen die van chocolade, achtergebleven toen de Sint naar Spanje vertrok. Ik vroeg haar deze week terug te komen. Nu hoop ik dat zij niet deze avond aanbelt, want vanavond draaide ik met de sleutel, hoorde een korte krak en het slot was kapot. De deur gaat niet meer open, dus wij zitten min of meer vast.  We kunnen nog wel door de achterdeur, maar om verder te komen moeten we dan door de bosjes. En de poort eruit tillen.
Het meisje is niet geweest vanavond.  Ik had de munten wel door het openstaande keukenraam geworpen. Eh..gegeven. Eigenlijk hou ik helemaal niet van ongevraagd drukwerk, maar een kind moet je niet laten staan bellen in de kou.
Groeten uit onze vesting.


Tussen kunst en kitsch




Aan de muur in de slaapkamer hangt een schilderijtje dat ik eens in Amsterdam kocht. Het is vast door een groot kunstenaar gemaakt, want het heeft aantrekkelijke kleuren met het sappige groen van een drassig weiland in de polder. De artiest zat waarschijnlijk in een bootje, want hij verfde de molens vanuit een laag standpunt.  Het is gemaakt op een stukje board en het is slordig afgesneden. Een handtekening ontbreekt. Maar het vreemde aan het werkje zijn de molens zelf. Aan deze objecten ontbreekt het wiel. Even voor de duidelijkheid: je kan de kap van de molen naar de wind zetten met een groot wiel. Vaak gebeurde dit in de kap, bovenin. Je hebt ook molens waarbij dat buiten gebeurt, vlak boven de grond. Dat is gemakkelijker voor de molenaar.Op dit peperdure meesterwerk staan twee molens met een staart, zonder rad. Dat is gek. Net of de schilder door een donderbui overvallen werd en het toen maar niet afmaakte. Maar waarschijnlijker is dat hij het wilde verkopen aan een toerist en dat het wiel hem niet aantrekkelijk leek. Dus dan laat je het toch gewoon weg. Hordes portretschilders deden al aan photoshoppen avant la lettre. Je ziet op schilderijen nergens iemand met een dikke wrat op zijn neus, een geleklodderdruipneus, olifantenoren, zwartgeblakerde tanden, groene schimmel op de kin, een linkeroog waarmee je in de rechterbroekzak kan kijken, een bochel, drie borsten, een sliert speeksel  langs een centenbak, of een zwarte pestbuil op het voorhoofd. Dus daarom vond mijn meesterschilder dat er best een wieletje af mocht. Net als bij Rembrandts nachtwacht is er door de aankopende partij daarna met een zakmes een stuk vanaf gehakt. Het moest nu eenmaal passen in een lijstje dat ze nog hadden liggen en dat zo goed stond op de wanden van het schijthuis. Toen is de handtekening ook verloren gegaan. Nou ja, ik geniet er even goed wel van. Het geeft rust in de bedstede.  Morgen plaats ik wel even een foto van dit geweldig dure kunstobject. Dan kun je hem zelf bewonderen. Zeg eens eerlijk: heb jij ook antiek aan je muur hangen?     

Terschelling



Ik kom niet vaak op het eiland Terschelling. Het is er prachtig. Mijn ouders komen er elk jaar. Ze nemen dan een pot met veenbessen mee. Want er zijn twee zaken waar de paar duizend eilanders hun geld mee verdienen: cranberries en toeristen. Eigenlijk zijn die bessen niet te eten, maar als je ze door je eten doet, valt het wel mee. En toeristen zijn soms ook wel te verdragen. Toen ik op een dag zelf als toerist over het eiland fietste, zag ik een kleine, enigszins gezette man voor een oud huisje staan. En de gelijkenis met mijn lang overleden opa was treffend. Dezelfde kleine ogen. Kleine handen en voeten. Ik keek hem aan en hij mij. Hij zei: ‘Ben jij familie?’  Ik zei: ‘Ja, dit is het huis van mijn opa.’  Hij liet me het huisje zien. Het was erg klein en oud. Dit was het huis van mijn voorvaderen. In de gang stond een scheepskist. De rondleider was familie van mijn grootvader. De kist was zijn kist, hij had ook gevaren. In de tuin stond een stenen gebouwtje,  om het brood te bakken. Het huis stond op Kinnum, dat is een dorpje in het midden van het eiland. Het verleden werd heel tastbaar door deze spontane tour. Ik zag mijn grootvader en zijn broers op hun klompen over het erf stampen. Ze voeren de kippen en de geit, ze spelen ondanks hun grote armoede.  Een aantal jongens weten dat ze gaan varen, want gevaren moet er worden, zelfs als er oorlog mocht komen. In weer en wind, gevaren moet er worden. De dominee houdt toezicht zodat de jongens naar de zeevaartschool gaan. Het verdiende geld gaat terug naar de familie.
Toeristen kwamen er nog niet op het eiland. De buitenwereld was heel  ver weg. Zoals veel mensen in het Nederland van vroeger, kwamen de eilanders hun dorp niet uit. Behalve als ze gingen varen. Vreemd genoeg werd het leven niet als vervelend ervaren. Tenminste, er zijn geen getuigenissen van depressiviteit of zelfmoord. Er werd zo nu en dan ook flink gefeest, gedanst en gezongen. En gezoend, mijn grootvader was tot over zijn oren verliefd en de gevolgen daarvan wist hij nog niet toen hij die zomeravond met haar over de dijk slenterde. ‘Blijf je altijd bij me?’ fluisterde ze, daar bij dat hek. ‘Ja,’ zei hij rustig als altijd, maar hij wist nog niet hoe het leven anders zou lopen. Het nam een bittere wending.
Ik bedankte de man voor de rondleiding en fietste terug naar mijn gehuurde huis, over de overvolle fietspaden. Eigenlijk heb je niets aan het verleden, maar waardevol is het wel dat je weet waar je vandaan komt. Weet jij waar je vandaan komt en vind je dat belangrijk?    

vrijdag 14 december 2018

Angstige ogenblikken



En ik was weleens bang hoor, of nee niet echt bang, meer bezorgd. Twee keer in mijn leven was ik echt bang. De eerste keer liep ik met een studiegenoot door donker Amsterdam. Het waren de jaren waarin je beter niet op de Zeedijk kon komen. De situatie daar was volledig uit de hand gelopen, door de straathandel in drugs. Straatrovers maakten de dienst uit. Een agent werd doodgestoken, een ander neergeschoten. Mijn studiegenoot kwam ook uit de provincie en we namen de kortste weg naar het station. We staken de Nieuwmarkt over en gingen een straat in: de verkeerde. De Zeedijk. ‘Potverdomme!’ riep mijn studiemaat terwijl hij naar een straatnaambordje wees. Ik zei rustig: ‘Gewoon doorlopen Koen, niet om je heen kijken, kijk ze niet aan.’ Vanuit de portieken werden we begluurd, het waren lange meters. ‘Het sneeuwt,’ zei ik opbeurend. ‘Daar houden ze niet van.’ En dat klopte: neerslag is de beste diender. We bereikten zonder kleerscheuren de kop van de Dijk. 
De tweede keer dat ik in een nachtmerrie terecht kwam, was midden op zee, vlak bij Denemarken. Wij waren met zes mannen op een klein zeiljacht, vanuit Larvik, onderweg naar Scheveningen toen een dikke, dichte mist ons overviel. We zagen helemaal niets meer. Dat is op zich vervelend, maar het angstige eraan is dat grote schepen, containerboten, plotseling uit de mist kunnen opdoemen. Zij kunnen niet uitwijken. Wij probeerden met onze oren, bovendeks en met de zwemvesten aan, goed te luisteren. We hadden ook radar, maar het bleek na een oproep dat de schepen ons niet konden zien. De radarreflector deed het niet. We hebben toen al het aluminium dat we konden vinden als een grote bal in de mast gehesen. We zijn goed aangekomen in de haven van Scheveningen. Daar zijn we van boord gegaan en toen is de boot op mysterieuze wijze gestolen door twee Duitsers.
Wanneer heb jij voor het laatst echt diep in de piepzak gezeten?

Kerst, zoals het nu is.




Als ik nu in mijn achtertuin een groene alien vond met een enkel oog in zijn voorhoofd en drie benen, hoe zou ik hem, haar, of het uitleggen wat kerst is? Het is een feestje omdat het zo donker is, maar donkerder wordt het niet en daarom planten we een boom in onze kamer zoals onze opaopaopa’s dat deden. In die boom hangen we ballen, dat is wel gek en dat kan ik niet verklaren. Het is net zo als dat mensen ook oorbellen dragen. Dat is mooi, maar waarom we het doen, weet niemand. Lang geleden kwamen er mensen die dat feest wilden verbieden. Ze vonden het te woest, te heidens. Zij vertelden over het kindje Jezus, dat was veel belangrijker. Helaas voor deze mensen bleven de woestelingen hun boom herdenken. Alleen nu met het kindje Jezus eronder. Toen, vele jaren later, verzon iemand er een kerstman bij. Een neef van sinterklaas. Hij bracht geschenken bij de boom. Er is een overeenkomst met de cadeautjes die Jezus kreeg bij zijn geboorte, maar dat staat er waarschijnlijk los van. 
En dan sneeuw. Bij dit feest zou een dik pak sneeuw horen. Ik denk dat dat uit het hoge noorden komt. Bij ons ligt er weleens sneeuw, meestal in het oosten van het land. Bij mij aan de kust is het al gauw een natplakkerig zootje. 
Dat kerstfeest van ons is in zijn huidige toestand een ratjetoe van gebruiken die her en der vandaan komen. En nu de islam opschuift naar het westen, zou het zomaar kunnen dat er in de toekomst elementen van het suikerfeest door de troebele kerstsoep worden geroerd. 
Mij spreekt die boom wel aan. Ik ben wel een bomenknuffelaar. En het kerstkind dat arm in een stal ligt, vind ik ook ontroerend. Wat wil jij graag behouden van het kerstfeest?

7 december Amsterdam, in het donker



Een avond in Amsterdam. Aan de bomen, langs de gracht, hangen misschien wel duizenden lichtjes. Wel mooi, maar is dat ook milieuvriendelijk? De Bijenkorf lijkt wel een buitenaards object, een zojuist gelande vliegende kubus, zo stralend verlicht. De Dam zelf is gek genoeg vrijwel leeg. Geen hamburgerkeet, geen ijsbaan, geen kermis en: geen kerstboom. Huh? Ik weet dat de gemeente al vroeg in de zomer een medewerker naar Duitsland stuurt om daar een joekel van een boom te scoren. Het is een kwestie van aanbellen en in je beste Duits vragen of die boom omgezaagd mag worden voor de Weihnachten. De Duitser in kwestie is meestal vereerd dat zijn boom nog in de volle glorie mag staan. En de tuin wordt er ook weer zo lekker licht van. Dus waar is de kerstboom? Of ben ik te vroeg? Als ik volgende week kom staat er een boom tot in de hemel, een drietal ijsbanen, een schiettent en een suikerspinnenhandel. Soms kunnen die dingen bliksemsnel komen, net zo snel als ze weer kunnen verdwijnen. Wonderlijk is dat. Maar de drukte in dit gebied blijft. Net als de vraag waarom de drommen precies hier op afkomen. De man die naast me loopt vertelt over de joint die hij heeft gekocht, voor zijn zieke vrouw. Dan heeft ze minder pijn. Wel fijn dat je dat hier bij je kunt hebben zonder gearresteerd te worden. Op veel plekken op de wereld zouden ze het verhaal van je zieke vrouw niet geloven en je in de kerker smijten. Heerlijke stad. Jammer dat ik weer naar huis ga. Misschien kan iemand me vertellen of de boom er inmiddels al staat.


De mysteries van ons leven



Ik ben een nuchtere persoon en kijk kritisch naar het begrip mysterie. Toch zal je het met me eens zijn dat we allemaal weleens te maken hebben met vreemde toevalligheden, of dingen die je niet kunt verklaren. Iedereen heeft weleens meegemaakt dat je denkt aan iemand en dat dan de telefoon gaat. Of dat je hoort dat sommige mensen weten dat ze gaan sterven, hoewel daar geen enkele aanwijzing voor is. Mijn grootvader had dat. Hij huilde plotseling, twee dagen voor zijn dood. Toch was er ogenschijnlijk niets met hem aan de hand. Er zijn momenten dat het lijkt alsof het leven nog een dimensie heeft die nog niet gemeten kan worden. Het gaat boven je verstand. Ik zat eens aan een tafel met een stel vrienden in een onbekend, oud huis. Boven ons hoofd hing een grote, zware lamp aan een armatuur . We babbelden over politiek en kunst, toen plotseling de lamp begon te zwaaien. Er was geen enkele aanleiding voor. We onderzochten de lamp, maar konden geen verklaring vinden. In de straat was geen vrachtverkeer en verder bleef alles op zijn plek. Een lichte aardbeving zou kunnen, maar dan had de rest ook wel hebben gebeefd of bewogen. Dit ging in ieder geval in tegen Newton’s bewegingswetten. Een ander klein voorval dat ik me herinner is dat ik op een ochtend, toen ik nog in bed lag, een schaduw mijn kamer zag binnenglijden. Ik zat direct rechtop, ik was hevig geschrokken. Een verklaring zou kunnen zijn dat ik nog droomde. Een ander bizar voorval dat ik hoorde uit de familie: de telefoon ging en een man zag in het display het nummer van zijn overleden zwager. Hij belde terug naar de achtergebleven vrouw en zij ontkende te hebben gebeld. Toeval? Een storing? Ik ben benieuwd naar ervaringen van anderen. Ik vind persoonlijk dat we deze zaken serieus moeten onderzoeken. In ieder geval daar niet bang voor zijn.
Dus: wat heb jij meegemaakt dat je nog steeds moeilijk kunt verklaren? En durf je daarover te spreken?

vrijdag 10 augustus 2018

Mijnheer van de Berg en de domme dingen







Mijnheer van de Berg, een lange man met een regenjas met diepe zakken, uit het mooie plaatsje Bamberdongen, nam bus 21 op een warme zomeravond. Hij was de enige passagier. Aan het stuur zat een oudere dame. Hij zwaaide naast haar aan een stang. ‘Dus u heeft domme dingen gedaan,’zei ze met een hese stem waar het leven doorheen was gegaan. Hij knikte. ‘Hele domme dingen.’  Ze remde voor een overstekend kind. ‘En heeft u daar iets van geleerd?’ Hij lachte. ‘Heel veel. Maar ik weet niet of ik een beter mens ben geworden. Ik ben een slecht mens, een echte boef.’ Hij draaide aan zijn sik. ‘Ik zie dat u het niet gelooft.’ Ze keek even op naar hem. Hij had een rond gezicht, met rode appelwangen en een rode baard. Hij leek eerder op een tuinkabouter dan op een ontsnapte crimineel. En dat zei ze hem ook droog. ‘Ik ben niet ontsnapt,’ lispelde hij. ‘Ik ben ontslagen, na twintig jaar gezeten te hebben.’ Ze stuurde behendig door een krappe bocht. ‘Met mij is ook alles fout gegaan. Ik ben met verkeerde kerels getrouwd geweest. Nu heb ik allenig schulden. Ik rij mijn rondjes op de bus. Ik geniet ervan, dit werk, maar het is ook om rond te komen. Ik heb een berg rekeningen, u wil het niet weten.’ Even zwegen ze allebei. Het leek of ze in de busrit  hun misĆØre konden delen. Halte Noordendijk. Ze remde af. ‘Hier moet u zijn. U gaat geen domme dingen doen ?’ Hij maakte een v- teken met de vingers van zijn rechterhand en spuugde erdoor. ‘Getsie, u kwat,’ ze keek hem spottend aan. ‘Nou, ga gauw mijn bus uit vieze man.’ Ze lachten. Hij zwaaide naar haar en  stapte uit op halte Noordendijk.
Het was een warme avond, de vogels floten zachtjes. De Noordendijk was omzoomd door hoge bomen, eiken, schilferige platanen en reusachtige treurwilgen. Er hing een geur van kamperfoelie en bijen gingen dansend op weg naar de maaltijd.  Dit had hij al die tijd moeten missen in het staatshotel. Nu was hij een vrij man. En was hij op weg met een schepje en een zakmes. Op een avond namelijk, stak iemand, een onbekende, een kaartje onder een kier van zijn celdeur door. Daarop stond: ‘Eikel, graaf de schat op, dan delen we samsam, ok? Mondje dicht, varken?’ Eerst had hij hartelijk gelachen om de mededeling, maar hij had de kaart wel goed onder zijn matras verstopt. Je kon nooit weten, misschien was het geld van een overval of een kidnap. Ook Hollander, de beruchte Bamberdonger crimineel en zijn vrienden, begroeven een deel  van de bankroof in een bos. Maar waarom zou een iemand, een iemand anders, een onbekende, de opdracht geven het geld alvast op te graven?  Dat was verdacht, maar het zou kunnen dat andere crimbo’s, of de politie op het spoor van de treasure waren. Dus moest hij snel zijn en: voorzichtig.
Op de kaart was de plek met een kruisje gemarkeerd bij een knullig getekende boom. Vanaf het kruisje liepen stappen naar een zebrapad. Twee passen links, twee passen rechts, daar moest hij graven. Hij stak de schep in de aarde en begon te scheppen. Het ging goed. Al vrij snel stootte hij op een blauwachtig stuk plastic. Hij groef door, enthousiast geworden. ‘Wat zullen die duizendjes heerlijk knisperen,’ hijgde hij. Hij had het vat nu zowat bloot en kon het deksel openwrikken met zijn mes. Hij zag geld, stapels geld, bundeltjes met elastiekjes aan elkaar gebonden. Zijn hart bonkte van vreugde. Het leven had hem niet veel geluk gebracht, maar vandaag, vandaag was de dag!
Hij hoorde jongens roepen. Hadden ze hem in de gaten? Bij een naastgelegen boom, een stoere eik achter hem, waren drie jongens. Twee stonden bij de dikke stam en wezen naar een andere jongen. Mijnheer van de Berg zag wat ze deden: ze speelden galgje en de derde knaap hing in een lus aan de tak, met het touw om de nek. Mijnheer van de Berg dacht aan verder graven, toen een stem hem toesprak. Hij herkende het als de stem van zijn reeds lang gevlogen vader. ‘Willy,’ zei deze. ‘Willy, dit kun je niet laten gebeuren, zoon. Pak dat mes en red de jongen. Toe dan, waar wacht je op, vind je je geld belangrijker, eikeltje, varken?’ Even had mijnheer van de Berg verbaasd gekeken, toen zag hij de doodsstrijd van de jongen. Met zijn handen zwaaide deze wild om zich heen. Zijn gezicht was paars, een straaltje bloed liep uit zijn neus. Hij vocht om zijn laatste adem.
In een paar passen was mijnheer van de Berg bij hem, met het mes. Het vlijmscherpe staal liet hij door het touw glijden. Het ging gemakkelijk, de jongen plofte op de grond. De man wierp zijn mobiele telefoon naar een van de jongens en riep: ‘Bel 112!’ De jongen liet de telefoon kletteren. Van de Berg had geen tijd zich daar druk over te maken. Hij hurkte naast de jongen en luisterde naar het hart en de ademhaling. Niks. In het gesticht had hij uit verveling een cursus reanimeren gevolgd. De begeleiders waren daar zeer over te spreken geweest. Eindelijk zien we ook je goede kant Van de Berg, hadden ze gesmiled. Dus hij plaatste zijn kolenschoppen op de borst van de jongen en begon te pompen. Hij blies lucht in de longen, hij pompte. Het leek eeuwen en eeuwen te duren, langer dan zijn detentie. Maar plotseling voelde hij een hartslag onder zijn handen. Een wonder, dat wist hij uit het theorieboekje, het kwam weinig voor dat iemand met reanimatie, iemand naar onze verdorven wereld terughaalde. ‘Hij leeft!’ riep hij. Er stonden inmiddels vele toeschouwers te filmen met hun telefoon, zonder iets te doen. Mijnheer van de Berg hoorde de jongen rochelen. Hij moest spugen. Hij draaide hem op zijn zij. De jongen kotste over zijn schoenen. Toen kwam de ambulance. Het slachtoffer werd in het voertuig geschoven. Van de Berg werd op de schouders geslagen en betimmerd en hij kreeg zoveel loftuitingen als hij nog nooit in zijn leven ontvangen had. Hij werd zelfs week van binnen. Maar snel riep hij dat hij weg moest en hij nam haastig afscheid. Er werden nog tientallen foto’s van hem gemaakt die in duizelingwekkende snelheid over het internet gingen. Maar daarvan had hij geen weet, hij was zolang uit de echte wereld geweest dat hij de digitale ontwikkelingen niet bij had kunnen houden.
Toen hij zich echt los had gemaakt, zag hij dat er verderop  stevig gevochten werd door verschillende mensen. Instinctief begreep hij dat dit wel moest gaan om het geld. Ze hadden het gevonden! In de kluwen mensen ontwaarde hij twee oude heren, kalend en scheef getrokken, die ieder aan een briefje van duizend trokken. Er waren gestudeerde lui bij, een man en een vrouw, met nette truitjes, die karatetrappen aan elkaar uitdeelden. Hij zag tanden voorbij komen. Een man die hij herkende als politiefunctionaris, duwde een vlezige jongedame van de dijk, in de sloot. Hij zag  ook kledingstukken voorbij komen. Een stuk van een kous, een jasje, een blauwe sjaal, een zwembroek en geld. Er vloog geld door de lucht, heel veel geld. Het was in bundeltjes verpakt. Waarschijnlijk honderd van duizend, schatte hij in. Hij wilde er niets meer mee. Hij was moe van de reanimatie, hij was zo aangeslagen, dat het geld hem even gestolen kon worden. Toch wierp iemand hem krijsend drie bundeltjes naar zijn hoofd. Hij ontweek ze. Ze bleven voor hem liggen. Hij zag nu dat de groep het in de gaten had en dacht dat hij het wilde ontvreemden. ‘Pak hem!’ riep een vrouw met een zeemeermintatoeage op haar voorhoofd. Hij moest weg. Snel raapte hij het op en maakte  zich met het geld uit de voeten. Hij zou het wel ergens weggooien. Eerst het eigen leven zien te redden. De groep kwam achter hem aan. Hij voelde hun adem in zijn nek, ze zouden hem doden, daar was hij zeker van.
Hij naderde nu de bushalte. Bus 21 kwam er net aan. Dit moest een wonder zijn. De oude dame zat achter haar grote stuur. ‘Laat me binnen!’ hijgde hij. Hij klom in de bus en weg waren ze. De kudde achtervolgde als een dolle de wagen.  Ze trapten tegen de banden, een jongeman hield zich vast aan de ruitenwissers, maar moest loslaten en verdween onder de bus. Er werd een schoen naar de ramen geworpen, daarna een steen. Een ruit brak. De chauffeuse gaf flink gas, ze gierden door bochten. Toen remde ze. Het was stil om hen heen.
 ‘Domme dingen gedaan?’ vroeg ze streng. Hij schudde zijn hoofd. Ze keek hem lang aan. ‘Weet je dat je een blauw oog hebt, tuinkabouter?’ Hij voelde aan zijn oog, het was dik. Hij moest een klap gehad hebben van iemand, hij kon het zich niet herinneren. ‘Ik heb iemands leven gered,’ zei hij langzaam. ‘Een jongen, hij speelde galgje, maar dan echt, hoe dom kun je zijn?’  Hij merkte dat ze het niet geloofde. ‘Kom even mee naar mijn huis,’ zei ze. ‘Dan doe ik wat op je oog.’
Even later betrad hij haar woning. Ondanks de schurende pijn in zijn oog, kon hij zien hoe de stand van zaken in het leven van zijn reddende engel was: in de kamer was een wiebelige tafel geplaatst, naast een versleten bankstel. Er stond een oude, kromgebogen schemerlamp. Er was merkwaardig genoeg verder niets  geplaatst en het deed hem denken aan zijn verblijfsruimte van zovele jaren. Op de bank lag een bleke tiener, een meisje, ze was blind. Ze leek hem erg ziek.  Het was hier kommer en kwel, de geur van armoede die je niet verwachtte in het rijke Bamberdongen, waar de economie draaide als een geoliede machine. Het vloerkleed was gerafeld en lang niet gestofzuigd. Er lag zand en stof op de vloer.
Ze haalde water en ijs en depte met een vieze doek zijn linkeroog. Hij vreesde voor een infectie.
‘Morgen zal ik bij de jongen kijken,’zuchtte hij. Ze zaten aan een wiebelige, houten tafel. Hij kreeg thee van haar. ‘Mijn water is sinds vandaag weer aangesloten,’ zei ze. Hij knikte. Haar moed en optimisme troffen hem. Hij voelde zich moe na zijn reddingsactie en na zijn vlucht. Hij schaamde zich diep in deze treurnis. Wat moest hij zeggen? Ik heb veel geld in mijn zak. Wil je het hebben? Het is beter als jij het neemt. Mij zullen ze opzoeken, het afpakken en me alsnog doodslaan. Misschien ook wel zonder dat ik geld heb. Ik sta waarschijnlijk in elke krant.
Hij had spijt. Zijn opgewektheid over het te veroveren geld was verdwenen. Hij keek naar haar gezicht, het was krachtig. Ferme kaken, een trotse kin. Vroeger moest zij mooi geweest zijn. Iemand waar mannen naar keken. Maar wat te doen? Hij kon het geld niet meer gebruiken, het was zinloos. Zijn lijf voelde elke dag moe en pijnlijk. Het kon niet lang meer duren. Maar zou zij het accepteren als hij het haar schonk? Ze was zo trots. Ze zou kunnen zeggen: ‘Uit mijn huis met die rotzooi!’ Hij legde de bundeltjes onverwacht op tafel. De een na de ander. Hij telde ondertussen. Vijf miljoen euro. Zij zweeg. ‘Voor jou,’zei hij prevelend. ‘Ik heb er niks an.’ Ze zweeg nog steeds. ‘Maar je kunt ze nu nog niet gebruiken. Ik moet ze eerst witwassen.’ Ze zweeg, vouwde haar handen. ‘Ik begin een zaak, op papier.’ Ze legde haar handen op zijn eeltige knuisten. ‘Hou daarover op,’ zei ze. ‘Morgen ga ik met je mee naar de jongen. Dat is belangrijker dan dit.‘ Hij zag door zijn ene oog, haar ogen nu voor het eerst. Helder blauw en zuiver uit het water van een bergbeek. Ze troffen hem diep. Het meisje legde nu ook haar handen op die van hen. Zo zaten ze bij elkaar. Het licht viel uit. Het was aardedonker. Hij dorst zijn handen niet terug te trekken. Een uur zaten ze zo, in het duister. Ze zwegen. Het licht ging aan. Het blinde meisje liet haar vingers over het geld gaan. ‘Ik moet iets verdrietigs zeggen,’ zei ze. ‘Het geld is niet echt. Ik voel de watermerken niet.’ Hij greep ook een paar briefjes. Hield ze tegen het licht. ‘Je hebt gelijk,’ sprak hij. ‘Het is nep en erg slecht gedaan, ik zie het met een oog!’   Zij leunde achterover. ‘Domme, domme dingen breng je mee, lieve man. Toch hou ik van je, sinds vanavond. ‘Ik ook,’giechelde het meisje. ‘Ik ook van jullie,’ lachte mijnheer van de Berg, ex-gedetineerde uit het plaatsje Bamberdongen.  



                          


       

zondag 15 juli 2018

Luchtje


Luchtje


Met deze ‘Manhattan’ aftershave voor ‘echte mannen’ zal hij zeker succes hebben,  denkt hij. Hij is toe aan een relatie, want het woord ‘verkering’ daar is hij nu te oud voor. Op het flesje staat een plaatje van een sixpackmijnheer en een wervende tekst: “FĆ¼r MƤnner die kuhl bleiben, auch wenn es heiss wird”. Hoe oud is hij nu?  Vijfendertig en nog nooit een relatie gehad. Daar moet verandering in komen.  Hij pakt het wondermiddel en sprenkelt met gulle hand op z’n borst, buik en zelfs in z’n broekje, want je kunt nooit weten.
Blij als een kind maakt hij dansbewegingen voor de spiegel en huppelt van de trap, zwaait enthousiast naar de buurvrouw, maakt een kushandbeweging en stapt in het mobiel. Veel te hard rijdt hij door drie rode stoplichten, met de radio op volume tien en remt hard op het grindpad, voor de deur van het advocatencollectief. Hij stapt uit en ziet wat beweging achter de ramen. Het collectief  reageert verbaasd op het brute rijgedrag.  Als de stofwolken zijn opgetrokken, lachen ze hem toe. Ze lachen steeds harder. Hij stapt de afdeling binnen en zegt veel harder dan ze van hem gewend zijn: ‘Goedemorgen allemaal, gaan we er allemaal weer lekker tegen aan?’ En om dit te demonstreren maakt hij een soort winnaarsbeweging met zijn rechterarm.
“Het  gaat wel,” zegt een oudere collega voorzichtig. “ Drie echtscheidingen, een  kort geding over een te hoge conifeer en een ruzie over een testament..”
“ Ik trakteer jullie allemaal,” roept hij en merkt niet dat her en der de ramen haastig worden opengezet. “Kom je even mee Jan?” roept de chef vanuit zijn kantoor.  Tien minuten later is hij onderweg naar een rechtbank in het verre oosten des lands en geniet alleen zelf van zijn lucht.
 “Maar ach,” denkt hij, “het is een mooie dag voor een fijne autorit. ” Op het kantoor van het collectief lapt men voor een beter te verdragen aftershave. “Vijfentwintig euries bij elkaar,” mompelt de secretaresse. “Dat is niet veel.”
 “Ik heb nog een ongetrouwde nicht in Apeldoorn,” zucht de chef. “Ze kan sinds haar jeugd niet goed ruiken, ik zal haar vragen of ze een juridisch probleem heeft. Wij kunnen dat regelen. Als advocaten kunnen wij alles regelen. Maar uit de maatschap zetten vanwege een overdosis testosteron, dat kan ik niet. Heeft hij aan een van jullie gezeten, dames?’
Het kantoor zwijgt. ‘Hij kijkt niet naar ons, Kees,’ zegt Jenny van de receptie zachtjes. ‘Niet naar de meisjes.’
‘O,’ de oude man dept zijn voorhoofd. ‘Naar wie dan wel?’
‘Naar de heren,’zegt Mark, de boekhouder. ‘Hij was een vrouw, viel op mannen, maar nu is hij een man en valt nog steeds op mannen.’
     


 
‘Akkoord,’ knikte de oude man. “Ik vind het allemaal prima, als hij zijn werk maar goed doet.
‘Ik ga wel een kop koffie met hem drinken,’ zegt Jeffrey, de stagiair. “Ik mag hem wel..eh.. enne.. ik ga zorgen dat hij een baard laat staan. Is harstikke hip joh. Heb je geen aftershave nodig.’
‘Uitstekend Jerome,’zegt de chef.
‘Jeffrey,’ zegt de jongen.    
‘Juist, Jeffrey. Maar je weet dat ik op dit kantoor geen relaties goedkeur? Dan moet je naar ander werk zoeken.’
‘Ik ben stagiair mijnheer, ik heb al een aanbieding bij een reclamebureau.’
‘Dat is wel een andere business.’
‘Ja, maar ik ben creatief, ik pas daar beter. Op de  Manhattan aftershave zou ik laten zetten: Only try this at home.  Hij stopt omdat de auto van Jan voor komt gegleden. Hij raakt een paaltje. Jan zelf komt snel naar binnen rennen en ziet iedereen beschaamd naar hem kijken. ‘Ik ben omgekeerd,’zegt hij. ‘ Na twee kilometer bedacht ik dat ik mijn tanden niet gepoetst heb. Je kan niet naar een klant als je adem niet fris ruikt . Dus ik ga nu boven even mijn tanden poetsen. Je moet lekker ruiken,vind je niet? Ik vind die aftershave die ik vandaag op heb, die is helemaal niet lekker eigenlijk. Ruikt naar bedorven vis. Wat kijken jullie naar me?’
‘Jeffrey wil dat je een baard laat staan,’zegt Jenny.
‘En hij wil met je uit,’ voegt Mark eraan toe.
‘Nee, nee, nee,’ roept hij, ‘ik heb bindingsangst, ik ben getrouwd met mijn werk. Ik vind het heel lief Jef, maar ik kan het niet, sorry. Ik blijf koel, ook als het heet wordt.’
“Wat een ochtend,’zucht de oude chef. ‘Zijn we een advocatenkantoor of een praatgroep?’
‘Wij praten nooit,’ zucht Mark. ‘Wij werken slechts. Maar sinds Jan hier is, is alles anders. Ik ben blij met hem. Doe wat je niet laten kan Jan, wees jezelf.’  En het kantoor gaat weer blij aan het werk.      
                










zondag 6 mei 2018

Denk je dat ik dichten kan?


Gedichten experience

Ik  dacht: ik kan ook wel een gedicht schrijven. Miljoenen mensen schrijven gedichten over hun belevenissen. Ik heb gezegd: bij mij komt er geen gedicht meer. maar vandaag dacht ik: Niet zeuren, schrijf een gedicht. Zet een breekijzer op het papier. En het resultaat? Ach, het werd wat, hoe zal ik het zeggen, humoristisch, absurd. Mijn ziel vloog op als een vlinder. Er was bij het schrijven geen zware gedachte aan te boren. Nu weet ik nog steeds niet of ik wel dichten kan. Rijmen ja, maar dichten? De foto die ik hierbij plaats is die van de pipowagen van Roos, de laatste bewoner van de Boekelermeer, voor het een bedrijventerrein werd. Zij schreef gedichten in de vrije natuur. Wie weet waar ze nu is?


Denk je dat ik dichten kan?
Een, twee, drie,
kus op je knie,
vier, vijf, zes,
denk je dat ik dichten kan?
ik kan dichten
als een gorillaman.
Zeven, acht, worst,
trommel op je borst,
denk je dat ik dichten kan?
ik kan dichten
als een gorillaman.
****

Kwekje
Kwekje
er staat geen zout
in mijn keukenrekje
****

Gepruts
Ik pruts maar aan met regels,
soms lijkt het goed te gaan
maar als het doucheschuim op de tegels
veeg ik het weg
en begin van voor af aan.
***

Eitje tik
Op 1 mei
kook ik een ei
op 2 mei
neem ik jou erbij
op 3 mei
neem ik vrij
en leg mijn ei
nog warm
op de prei.

***
Kandidaat-notaris
Een kandidaat-notaris
is een notaris
die nog lang niet  klaar is.



Eksjion trilt na
Eksjion is hier gekomen,
de winkel van je dromen,
je kunt er ook je partner kopen
een plastic robot, twee euro vijftig,
die al snel niet meer wil lopen.                                                          
Het enige onderdeel dat dan nog werkt
zijn die billen,
die voorzien van rode lampen,
nog een dagje blijven trillen. 

***







vrijdag 27 april 2018

Vandaag 8 jaar geleden

Vandaag 8 jaar geleden in het huwelijksbootje gestapt. Het was een mooie dag. Omdat ik in het pak gehesen werd, ging mijn vader ons boeket halen. Bij de bloemist stond hij toen oog in oog met een overvaller.Pistool op hem gericht en de verkoopster. Gister kocht ik deze roos bij haar en ze zei: is het weer de dag? want ze is het nog niet vergeten. Een bloem van het boeket zat niet goed, maar het gaf niet.We hadden een mooie, zonnige dag, met een lach en een traan. Maar vooral met een lach. En vandaag gaan we dat weer vieren! 

vrijdag 23 maart 2018

Gestopt met roken




Ze hoorde de branding achter haar pruttelen. Eerst had ze het geruststellend gevonden, nu was dit geruis gevuld met dramatiek en schaamte.Want zij was de weg kwijt. De weg kwijt op haar eigen strand. Alles leek onherkenbaar. De strandopgang,waardoor zij was gekomen, was nergens te zien. Ze vreesde een schaduw die in de verte nog donker was, maar wel in haar richting kwam. Het kon een persoon zijn met slechte bedoelingen. Waar was de strandopgang nu toch? Haar lijf en handen trilden. Omdat ze dagen geen shot meer had genomen. Nicotineshot. Dat kreeg je er van. Gestopt met roken. Gek worden. Thuis in bed liggen en het dan zo warm krijgen dat ze er wel uit moest gaan, rennen, naar buiten, het donker in. Naar het strand.
Zij was gestopt met roken, zou er op de internetpagina’s staan. Zij was gestopt met haar verslaving , maar ’s nachts hield zij het niet meer uit. Ze rende naar het strand. Nicotine rende achter haar aan. Maar toen ze daar stond in haar pyjama, helemaal alleen, raakte ze in de war. En toen was ze op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Een lustmoordenaar, John Z., met proefverlof van een psychologisch observatiecentrum, zag in haar een lang gedroomde vervulling. Na zijn gruweldaad wierp hij haar in zee.
Ze dacht erover na. De donkere persoon  kwam  dichterbij. Er gloeide een oranje lichtpuntje bij zijn gezicht. Ze schrok toen hij naar haar wees en ze rende de zee in.‘ Saskia!’ riep een bekende stem. ‘Wat doe je hier? Kom terug!’ Sjaak, haar echtgenoot, stond wild in de branding te gebaren. Ze kwam bij uit haar paniektoestand en banjerde naar hem toe. Twee seconden  later hield hij haar in zijn armen en voor ze het wist troostte hij haar met een verse sigaret. Ze vertelde snotterend dat ze was gestopt.
‘Wat een onzin,’ bromde hij. ‘Kijk wat er gebeurt als jij niet meer rookt. Doe normaal zeg. Hier, neem nog een lekker trekje. Nou snap ik waarom je de laatste tijd steeds vergeet het gas uit te draaien. Laatst heb ik de brandweer moet bellen. Doe normaal zeg.’   
En zo eindigde haar eerste poging tot stoppen met roken  met een romantisch samenzijn op en in het zand. Ze rolden in een kuil en smaakten het genoegen van elkaars koolmonoxide.
Zij redeneerde in stilte dat het pad van ontgiften een slingerweg is vol distels en prikstruiken, met soms onverwacht prettige bijkomstigheden. Liefde die weer ontvlamt  als een shaggie in een donkere nacht. Maar opgeven zou ze niet, al moest haar huis daarvoor ontploffen. Of  ze zou in een spanlaken worden afgevoerd.     
Toen ze bij de strandopgang stonden, het werd al licht in het oosten, zei ze: ‘Sjaak, het was heerlijk met jou vannacht, maar ik stop ermee. Met roken bedoel ik.’ 
Even keek hij haar aan en lachte heel verschrikkelijk hard. ‘’Topwijf ben je Sas, we doen dit morgen nog een keer over!’ En hij kletste haar keihard met zijn kolenschoppen, op de natte kont. 

zaterdag 17 maart 2018

Zandvoort, voor in koude tijden




Augustus 2017
Aan de horizon staan breekbare windmolenpaaltjes. Een vrachtschip vaart over een rechte lijn en daarom lijkt het of de boeg zo de molens een voor een zal omvaren en naar de zeebodem laten zinken. Maar het is allemaal bedrog van mijn ogen die zich geen raad weten met de enorme plas en de wolkenslierten daar boven. Boven die wolken heeft God vandaag deze dag uitgeroepen tot mooiste maandag van het jaar. Het is lekker warm, niet te heet, de zee is glad, de wind zuidoost.
En het zand is net zo schoon als toen Adam en Eva er naakt door heen stoven en rolden. Ontegenzeggelijk beschikt ons land over de mooiste stranden van het heelal. Wij weten dat en de Duitsers delen ons geheim. Verder denken velen dat dit is voorbehouden aan tropische gebieden, maar dat is niet waar. Laat ze maar denken.
En ’s nachts hebben wij de nachtstrandstofzuiger ter beschikking, een geniale Willy Wortel uitvinding die het korrelige goud ontslurft van bierdoppen, een enkele condoom en  trendy aanstekers. 
Het is nu 10 uur in de ochtend. De strandstoelen staan klaar voor de badgast die gebraden wil worden . Die badgast is er nog niet, het is een jonge medemens uit Amsterdam of omgeving die nog achter een gitzwart kopje koffie zit. De oudere is er wel en die is vooraf aan het baden  met beige schoensmeer ingevet, maar niet goed uitgewreven. De kleur houdt het midden tussen die van een galwegpatiĆ«nt en een  kolenmijnwerker.
De vlaggen waaien en naast de zee ligt een ten hemel gevaren kwal. Een puber schopt hem uit elkaar en voorkomt dat ik mijn zoon kan laten zien hoe mooi zo’n drillerig beest is.
Een instructeur in een zeer nauwsluitende wetsuit legt aan kinderen uit hoe ze moeten surfen  op de golven. Even later zie ik ze op hun buik op een polyester plank  drijven. Onbevangen.
Ingesmeerd met factor 85 ben ik wel wat beschermd tegen de zonnestralen, maar ik word er ook een plakkerig zandmonster van, want het kriebelt werkelijk overal: in mijn oren, tussen de tenen en eveneens in de bilpartij . Maar hoe ik ook schuur met de handdoek, het gaat gewoon niet van mijn lijf, als een tatouage waarmee ik tot aan de douche en misschien nog wel lang daarna rondloop. 
Thijs rent met zijn groene emmer naar de zee en haalt een lekker bakje zout water. Heerlijk. Mijn ogen branden van de overdosis licht. Lang zal ik nog denken aan deze warme sticky fingers, zoutsmakende ochtend.  Als ik op een winderig station sta en het licht alleen nog vanuit de kerstboom komt. Ik mag niet klagen. Nooit.

maandag 28 augustus 2017

donderdag 15 februari 2018

Warme douche






   

Elke week, op de vrijdagavond,  breng ik mijn piraat naar de zwemles, want ook piraten moeten leren zwemmen. Ik leg  het zwembadwaterfestijnpasje op de steen  en de poorten openen zich. Ik schiet een paar blauwe badmutsen aan over mijn schoenen en lever de zeerover af aan juf Dafne, een stoer daar-was-laatst-een meisje loos- meisje in een badjas.
Ik neem plaats in het restaurant en bestel een kop thee. Een enigszins langzame medewerker schenkt wat onhandig heet water in en knikt naar een standaard met zakjes thee. Nu is het de tijd doorkomen door ondertussen naar een tv- scherm te turen waarop met enige moeite de kinderen te onderscheiden zijn. Het lijken wel geheime, Noord-Koreaanse undercoveropnames, maar het is beter dan helemaal geen beelden. En in eens in de zoveel tijd mag ik naast het bad in de tropische warmte plaatsnemen. Nu zie ik het silhouet van mijn nageslacht springen, over een mat rennen, onder een hoepel doorgaan en van de glijbaan schieten. H ij heeft het duidelijk naar zijn zin. Voor mij  duurt het lang  in dit trage, franjeloze wachthok.  De jonge vrouw naast me zegt dat haar troetel naar badje 2 mag. De klok op het videoscherm blijkt, tot mijn spijt, 15 minuten voor te lopen. Eindelijk mag ik weer naar binnen. Pasje op de steen, badmuts weer aan en naar het badje. Mijn zoon komt blij aanlopen, godzijdank, hij is blij.
Nu nog de passage met de douches. Ik ben gekleed dus er is een risico, maar er zijn geen kinderen in de buurt. Ik waag het erop.  Dan schiet er toch nog een klein waterratje tevoorschijn in een roze badpakje. Haar kleine handje drukt op een knop. De douchekoppen aarzelen even, ik schiet naar voren maar te laat. Zij gieten hun warme water over me.
Ik herinner me een warme zomeravond waarop ik stond te wachten voor een gesloten spoorboom, toen ik verrast werd door een enorme golf hemelvocht.  Nu sopt het water in het mijn blauwe sloffen. Mijn watervreugdventje roept: ‘Papa, je bent helemaal nat.’ 
En we lachen allebei.

woensdag 31 januari 2018

Ik was het niet




Ik weet zeker dat het niet mijn poepje was. Ik hoorde hem wel, een geluid als van een fluitketel die uit werd gezet. Een zacht pieven, maar it wasn’t me. Achter me zag ik een oudere heer met een rode snor wegduiken en links van me keek een jongedame of ze een bad in ijsklontjes nam. Toch keek de bibliothecaresse mij aan, lang en strak zoals een kat loert naar zijn muis. Nog even en zij zou ontsteken in woede over de ontheiliging van haar boekenbestand. Het ontsnapte methaan zou de letters uit de dode boomcellen vreten. Zij riep met trillende stem: ‘Ah! Weer zo’n viespeuk! Waarom doen mannen dit niet gewoon op de WC, maar altijd hier? Nomme de patat, zo verschrikkelijk en beestachtig, ja, dat is het, u bent een wild beest en u hoort in een dierentuin, aan een ketting!’  Zij raasde verder en het leek of zij deel uitmaakte van een geheim verbond tegen vliegende flaters. In top secret vervaardigde zij pamfletten tegen slappe anussen en plakte deze in de nacht op deuren van buurmannen en buurjongens. ‘Ik heb het niet gedaan,’ stamelde ik als een terdoodveroordeelde Noordkoreaanse politiechef. En nadat ik dit had uitgesproken voelde ik iets opstijgen uit mijn achterkant. Een warme gasbel, een toonloze klinker, maar wel een brute stinker. In een paar seconden zou hij bij haar neusslijmvliezen zijn. Ik maakte dat ik weg kwam en rende langs haar heen. Toen ik buiten stond hoorde ik een ijselijke kreet uit het boekenwalhalla komen. En tegelijk rinkelde het alarm: ik had de boeken niet in de computer opgenomen. Voorlopig maar online lenen, via de e-reader. En u denkt dat ik dit allemaal verzonnen heb?       

zaterdag 20 januari 2018

Nieuwe bundel met verhalen



Wel, dit is mijn nieuwste  boek met verhalen. Uiteraard is deze bij mij te bestellen via de mail.
Stuurt u dan een verzoek naar: sber01@hotmail.com

dinsdag 16 januari 2018

Egeltje



De egel zat bovenop het schoteltje met egelvoer. Ik keek uit het raam en was heel dichtbij het smakkende beest. Ik maakte een reis achteruit in de tijd. Het was een koude avond in september. Vlak voor mijn fietsband stak een beestje over. Het meisje dat naast me fietste riep: ‘Stop! Een egel!’ Ik wilde nog roepen dat zulke dieren op herfstige avonden op stap gaan om zich een boulimie te eten, maar ik hield mijn lippen op elkaar. Zij was al afgestapt en pakte het dier. “Wat is hij mooi,’ zei ze en ik keek bezorgd naar de opgerichte stekeltjes. Hij vond het niet zo leuk. ‘Ja,’ zei ik zacht,  ‘hij is prachtig.’ ‘Neem jij mijn fiets,’ fluisterde ze,  ‘dan brengen we hem naar mijn huis.’ In de keuken stond de gehele familie over het schepsel gebogen. Het  knorde: ‘Ik ben niet ziek, ik moet aan het werk, laat me gaan.’  De vader van het gezin merkte iets op over de relatie tussen autobanden en egels, maar de moeder was concreter: ‘Zet hem maar in de schuur,’ wees ze. Het onfortuinlijke scharrelwezen werd in een schoenendoos gedaan en ik nam afscheid. Bij de achterdeur stond mijn vader te wachten. Hij zei niets, wees op zijn horloge. Ik wist het: het was vreselijk laat. Zijn gezicht stond op een uitdiepende stormdepressie. ‘Sorry,’ zuchtte ik, ‘ik moest helpen een egel te redden. Het zal niet meer gebeuren.’  “Egels redden zichzelf prima,’ zei mijn oude heer. Toen ik vertelde over het meisje, een groot dierenliefhebber en haar familie, leek hij iets in te binden. Ik maakte het verhaal groter en verzon dat de egel in het water had gedreven en zwemles had gekregen.
Vanaf die dag vroeg mijn pa regelmatig naar het egeltje en ik maakte uit zijn toon op dat hij mijn egelverhaal maar voor een deel geloofde.
De volgende dag na de reddingsactie sprak ik het meisje op onze school. Ze zei: ‘De egel heeft een zooitje gemaakt in onze schuur. Hij heeft de doos en het dekentje aan flinters gescheurd en een paar fietsbanden doorgeknaagd.’
Ik zou het ook gedaan hebben, dacht ik. Maar ik zei het niet. ‘We hebben hem vanmorgen vrijgelaten,’ ging ze verder. Ik lachte. Ik was blij voor de freedom van de egel en ik vertelde haar nooit hoe mijn vader haar had genoemd. Ik vond het ook niet kloppen;  ze was een zacht meisje dat van schapenwol haar eigen truien breide en haar stekels nooit opzette.