Twee meiden in de klas bespraken waar ze naar toe zouden
gaan met vakantie. Thailand leek ze wel leuk, of Gambia. Mijn gedachten
dwaalden even af, toen ik dit hoorde, naar eigen jeugd en vakantie. De eerste
vakanties speelden zich af in Drenthe, in een
geleende bungalowtent die niet waterdicht bleek. En het water stond
altijd hoog als wij met vakantie gingen. Mijn vader, zo blijft dat beeld me altijd bij , stond met een regenjas een
schuttersput rond het luchtige verblijf te graven, terwijl mijn moeder vanachter het plastic raam naar
hem zwaaide. Hij deed dit overigens met
een schep uit zijn militaire diensttijd: een schep die je om kon klappen. Mijn ma droeg drie wollen truien
over elkaar. De was werd weggebracht naar mijn schoonmoeder, die in de noordoostpolder
woonde. Mijn vader ging daar altijd vissen, dat weet ik nog wel. Maar op een
dag in de winter van 1975 sprak hij de onvergetelijke woorden: ‘Drenthe, ik doe
het niet meer. We gaan naar eh..Frankrijk.’
En zo geschiedde. Mijn ouders waren weleens in Parijs geweest, maar het
provinciale Frankrijk van die dagen kenden ze nog niet. We zouden spoedig leren
over die provincie. Voor de Fransen waren wij de ketters van het noorden met
hun stroblonde haren en voor ons waren de Fransen niet meer dan naar knoflook
walmende bosjesmannen. Goedgemutst stapten wij, mijn ouders, mijn zus en ik in
onze groene Renault 4, inderdaad: de
geniale tegenhanger van de Adolf Volkswagen auto- voor- iedereen, een Franse
auto. Wij reden achter hun vrienden aan:
zij reden in een kanariegele Ford. Het Frans van mijn ouders en hun vrienden
beperkte zich in die tijd tot een paar schoolboekwoorden van de zo geprezen
mulo, de voorloper van de mavo. Volgepropt met koffiefilters, pindakaas, pakken
hagelslag en een barbecue reden we weg. Overigens, zo zou later blijken, had
mijn vader nog nooit een barbecue gebruikt, maar hij was gek op vuur, dus dit
was een leuke noviteit.
vrijdag 21 december 2018
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten