Zand in je haren, een man die in zwembroek in zee duikt, een hond achtervolgt een vogel, de regen blijft boven de golven. Wij wensen iedereen een gelukkig nieuwjaar met ruimte vrijheid en rust.
donderdag 31 december 2020
Gelukkig nieuwjaar happy new year
Zand in je haren, een man die in zwembroek in zee duikt, een hond achtervolgt een vogel, de regen blijft boven de golven. Wij wensen iedereen een gelukkig nieuwjaar met ruimte vrijheid en rust.
donderdag 24 december 2020
Onbehuisden
Dakloze vrouw in Keulen, augustus 2019
Ik zag Beau van Erven Dorens op
televisie met daklozen spreken. Ik moest denken aan mijn eigen ontmoetingen met
onbehuisden.
Sinds ik eind jaren 80 van de vorige
eeuw in Amsterdam kwam, stond ik soms oog in een oog met een totaal
verwaarloosde persoon, gehuld in een lange vieze baard. Deze man op het Rokin,
sprak deftig en bleek op hoog niveau jazzmuziek te hebben gemaakt. Hij raapte
vaak blikjes van het asfalt terwijl de bussen langs hem scheerden. Zijn gezicht
was bruin geworden van het vuil.
Bij het verkeerslicht Nieuwezijds fluisterde
een smoezelige man in mijn oor: ‘Willst du mein Freundchen werden?’
In onze eigen stad hadden wij een
zwerver die altijd rondliep op slechts een enkele schoen.
Ook liep er een excentrieke oude man rond,zonder
tanden, gehuld in een lange jas, waaronder zijn pyjama en aan zijn voeten een
paar oude sloffen.
Toen ik eens met een vriend op station
Alkmaar-Noord stond te wachten op de trein, die hem naar huis zou brengen, kwam
ereen man aan om het wachthokje af te sluiten. ‘Het is tien uur heren,’sprak
hij. ‘Dan gaat het hok dicht.’ Dat werd gedaan in de strijd tegen onbehuisden.
Ook de bankjes waar ze op liggen, werden door ijzeren staven in twee stukken
verdeeld, zodat het slapen onmogelijk werd.
Dat is wat de samenleving doet om de
overlast van het legertje daklozen te beperken: wachthokjes afsluiten en bankjes
opsplitsen.
De vraag komt regelmatig bij mij boven
waarom deze mensen dit levenspad kozen. Of koos het pad hen? Of was het een
combinatie van beiden? En waarom zijn ze zo moeilijk in de maatschappelijke
plooi te krijgen? Toen ik een keer zag dat er een Nationale Daklozendag werd
georganiseerd besloot ik daar heen te gaan, om antwoord op bovengenoemde vragen
te krijgen. Ik schreef ereen verslag over onder de titel: de wereld is van iedereen. Het dateert van 2012.
Nationale Daklozendag
De wereld is van iedereen
Op 6 juni 2012 werd aan de Nieuwe Herengracht de Nationale Daklozendag
gehouden door de diaconie en de stichting BADT.
Amsterdam- ‘De wereld is van iedereen,’ lacht Ali en met grote gebaren
wijst hij op de Arabische teksten in een houten kistje. Hij heeft dat kistje
vanmorgen
beschilderd en hij is er trots op. Hij is jong en ziet er energiek uit.
In het straatrumoer zou je hem niet herkennen als onbehuisde. Zijn donkere ogen
twinkelen en hij heeft er zin in. Hij werkt zelfs aan een boek dat moet gaan
over het thema dat de wereld van iedereen is, christen, moslim, jood, dat maakt
niet uit. Het boek
moet uitkomen als hij beter Nederlands heeft leren spreken. Er staan nog
meer kistjes, die onder leiding van de in haar bestaan bedreigde stichting de
Kloof, zijn gemaakt. Een jong meisje dat voor de Kloof werkt vertelt me dat de taferelen op de
kistjes gaan over het daklozenleven. Het zijn eigenlijk kijkdozen die een
inkijk bieden. ‘Straks zijn ze te zien op het stadhuis,’ zegt ze.
Het weer wordt iets beter, zelfs de zon laat zich even zien op deze
winterse dag. Het is absoluut een sjieke locatie hier op de binnenplaats van de
Amstelhoven aan de Nieuwe Herengracht. Er staan prachtige bomen en het gras is
keurig gemaaid. Daarop dansen een aantal homeless people begeleid door de warme
klanken van een Surinaamse band. De kapper doet daarnaast zijn werk in de open
lucht en een middeleeuws geklede jonkvrouw passeert me bij de koffietent.
‘Voor het feest,’ zegt ze netjes en ze wijst op haar jurk. Vandaag geen
zielige verhalen, maar als men dat wil is er ruimte om in de rijdende kerk, die
vlak bij de ingang staat geparkeerd, onder het mom van ‘je biechtgeheim in de
doofpot’ een bekentenis te doen. In die kerk staat een altaar, er ligt een
bijbel. Een gepassioneerde oud-conciërge vraagt me of ik mijn verhaal wil doen.
Ik vertel dat deze middag me fascineert. Een party voor daklozen is niet
alledaags.
De man, ik schat hem eind vijftig, maakt zich druk over de gevolgen van
de bezuinigingen. ‘Een schande. Maar hier willen we het vuur brandende houden,’
moppert hij en hij wijst op het knetterende vuurkorfje, waaruit dikke rook onze
kant op wordt geblazen.
Ik scharrel
langs de straatjurist, de volksbond, de Vlaamse Fabiola, en de gemoedelijk
achteroverhangende streetcornerworkers.Iedereen is relaxt. Vandaag even geen
zorgen en de protesten blijven beperkt tot een petitie tegen het opheffen van
opvanglocaties. Ik zet om mijn geweten te ontlasten een handtekening en begeef
me langs de security – die ook al hier zijn en waarom eigenlijk? – naar mijn
warme huisstede met vrouw, kind en geruiten pantoffels. Icaties.g
ophefenlijven beperkt tot een petitie. streetcornerworkers.uinigingen.kvrouw
passert
Veel antwoorden op mijn vragen heb ik die dag in juni 2012 niet
gekregen. Wel is mij zeker geworden dat iedere dakloze zijn eigen verhaal heeft
en er dus niet één en dezelfde zwerver bestaat. Het kan iedereen overkomen, om
duizendmiljoen redenen. De weg terug is moeilijk. Drugs, verslaving en mentale
problemen vormen hindernissen.
Het minste wat je kan doen voor een dakloze is even blijven staan, een
vriendelijk woord geven en een klein moment van aandacht geven.
dinsdag 22 december 2020
Om het over maandag te hebben
Een maandag
in coronatijd. Ik denk aan de mensen die corona hebben en ziek zijn. Zelf ben
ik eens ziek geweest rond de kersttijd. Ik was, denk ik, een jaar of tien.
Ik lag op de
bruinoranje bank en speelde met mijn vingers door ze in de bruinoranje vitrage
te steken. Misschien was het kerst 1976. Ik weet dat ik de oergezellige
kerstmiddag op school niet kon bijwonen.
Het was een
uur of vijf in de middag. Donker was het in de havenstad.
Buiten
werden sneeuwvlokken langs het sombere grijs van de flat gejaagd. Sinds die
ochtend had ik keelpijn en koorts, maar nu kwam daar ook een soort benauwdheid
bij. Die benauwenis werd met het uur erger en geen dropje leek meer te helpen. Ik
hapte naar lucht, ik spartelde, het was vreselijk.
Ik herinner
me een lichte angst die me overviel. Dezelfde angst die mensen moeten hebben
die door benauwdheid worden overvallen. De astmatici, de corona-patiënten.
Ik vroeg
mijn moeder. Ze zei dat ze de dokter ging bellen. Ik hoorde haar spreken. Ze
legde de zwarte, antieke hoorn neer. ‘Hij komt niet kijken,’ zei ze, alsof het
de normaalste zaak van de wereld was dat de dokter niet komt kijken bij een
patiëntje dat naar adem hapt als een zeehond naar een lekker
visje.
‘Ik bel je
opa wel.’ Mijn vader zat achter boeven
aan. Ook geen tijd om naar zijn blaffende zeehond te komen.
Even later
zag ik mijn opa in zijn witte autootje ver beneden voorbij rijden. Hij reed
voorzichtig vanwege de sneeuw.
Hij nam de
medicijnen aan van de dokter die in zijn pyama aan de deur kwam. Wat doet een
dokter om zes uur ’s avonds in zijn pyjama? Was hij ook ziek?
In een pot
zaten grote zetpillen die door mijn moeder uiterst vakkundig naar binnen werden
geschoven. De opluchting trad snel in. Ongeveer anderhalf uur later kreeg ik
meer lucht.
Al is het lang geleden, ik heb
geleerd wat een zuurstofgebrek met je doet. Het enige waar je nog aan wilt
denken is lucht, lucht en nog eens lucht.
Frisse lucht, vrije lucht, lucht in
je longen en zuurstof in je hoofd.
Een tip van mij aan een ieder is dan
ook: trek je wandelschoenen aan, trek door de parken en de steden. Of doe je jumping jacks in de huiskamer.
Beweeg en voel dat je leeft. Dan
wordt elke blauwe maandag een kolkende maandag die je meesleept met de kracht
van de rivier.
maandag 30 november 2020
En we bleven lachen…
Toen we getrouwd
waren, tien jaar geleden, reisden we naar Italië,
want daar zou het altijd mooi weer zijn. En dat klopt ook. We kregen mooi weer.
Per bus lieten we ons vervoeren door het Toscaanse landschap en dat zag er
prachtig uit. Ik herinner me een mooi moment op een olijfgaard waar we wijn en
Italiaans eten genoten onder de olijfbomen.
Uiteindelijk kwamen we bij Cinque Terra. Dat zijn een aantal dorpjes als in de Zaanse schans, maar dan toch wat sierlijker dan molens en molenhuisjes. Ze staan op de rotsen en de kleuren zijn oogverblindend. Tenminste, als de zon schijnt. We namen de Via d’Amore, de liefdesweg, een pad dat al eeuwenlang voor de geliefden door de bergen slingert. Hoe toepasselijk als je een paar dagen eerder in het huwelijksbootje bent gestapt.
Heel romantisch, maar toen begon het
te regenen en harder en steeds harder. Het water op de Via d’Amore steeg. Op
een zeker moment moest ik over een hele diepe plas heen en stapte er volledig
in. We lachten er hard om. In het hotel heb ik geprobeerd de schoenen te drogen
met een haarföhn, maar dat werkte niet goed.
Nou ja, we hadden er plezier om. Op
een zeker moment hebben we ook hard gelachen om onze medereiziger, een man van
eind 50, die een parapluverkoper van zich afschudde door stug vol te houden dat
hij toch echt real Chinese was. Hoofdschuddend droop de verkoper af.
En we bleven lachen.
zondag 22 november 2020
Van boven bezien
En toen ik op de ladder stond, zag ik de berg prut in de goot en schepte de mest in de emmer. Ondertussen dacht ik daarboven aan van alles. Zou de egel al in winterslaap zijn en waarom hoor ik in het sinterklaasjournaal de stem van Kees Driehuis, die al enige tijd in de hemelen is? Doet iemand hem na? Anders is het een wonder. Hierboven zag ik ook dat de kozijnen wel geverfd kunnen worden. Ik nam de ladder weer op en dacht daarmee ook een lamp in de aanbouw te vervangen, maar daarvoor was het ding weer te groot. Jammer. Ik nam hem op de schouder en liep ermee over straat. Een man op een fiets vroeg of ik zijn glazen kwam wassen. Het was best een zwaar ding. Ondertussen dacht ik aan mijn studieonderdeel experimentele gedichten. Eigenlijk is er maar eentje geweest en dat was Lucebert. De andere dichters waren zo bezig dat je er om moet lachen, zoals het gedicht ote ote boe. Ik heb zelf ook weleens zoiets gemaakt, de beroemde diepgaande regel: 'kwekje, er staat geen zout in mijn keukenrekje." Eindelijk kom ik aan met de vracht bij mijn vader. Het ding is van hem. Hij heeft zijn achterpad laten betegelen, maar het houdt op omdat de buurman het verder niet nodig vond. Dat ziet er gek uit: nieuwe tegels die plots stoppen. Thuis schilder ik, want het kan eventjes. Voor me staat een uiltje dat ik wil afmaken, maar een half uur later is het een hond geworden. Dat kan met kunstschilderen, dat deed Da Vinci ook. De Mona Lisa was eerst geen vrouw, maar een man. Ach, het zijn toch rare tijden. Buiten is het veel te warm, er gaat geen vliegtuig over en op 31 december steken we vuurwerk af uit melkbussen. Ik probeer daar niet aan te denken, want ik heb al wat zorgen om gezond te blijven. Wekelijks vertoef ik op school tussen coronabrandhaardjes. En het lijkt er daarom op dat ik of immuun ben van mezelf of al besmet ben geweest en er voorlopig geen last van heb. Ik voel wel mee met ondernemers die hun werk zien verdampen. Er gaat ook geen vliegtuig meer over. Zal het oude normaal nog terugkomen? Zal je de Brabantse drieklapper op de wang weer kunnen geven? Bestaat er nog een kroeg? Zal ik ooit nog een handschudden met iemand? Zomaar wat gedachtes en vragen op de zondagavond. Mijn advies aan jou is: als je thuiswerkt, maak dan iedere morgen een wijkagentrondje. Fijne avond, u allen.
zondag 1 november 2020
De haas en het konijn
De haas en
het konijn zaten gezellig aan een kopje thee in het open veld bij een oude eik.
‘Lekker
rustig,’ zei de haas.
‘Ik vraag me
af of het verstandig is hier te blijven zitten, ‘ zei het konijn.
‘Lekker
groot land, kun je lekker in rennen.’
‘Want er
komen donkere wolken aan.’
‘Nou en?
vroeg de haas.
‘Daar kan
onweer uit komen. Komt vaak genoeg voor als het weer afkoelt na
een warme
dag als vandaag.’
‘Ja, het was
lekker hot man, supersupersuper……..’
‘Ik vond het
puffen.’
‘Jij denkt
teveel man. Laten we een wedstrijdje doen, wie het hardst kan rennen.’
‘Niet zo’n
zin an.’
“Dan ren ik
lekker zelf!’
De haas
rende weg naar de horizon en weer snel terug. Hagelkorrels vlogen over zijn
lange oren.
‘Lachen man,
ze schieten op me,’ grijnsde hij.
Het was
inmiddels donkerder en donkerder en donkerder geworden.
De bliksem
sloeg oorverdovend met duizenden volts in de eeuwenoude eik, die
In twee
stukken werd gespleten. Er kwam rook uit en de stam werd zwart en smeulde na.
De haas
juichte bij het aanschouwen van het natuurverschijnsel. Wow! Superpower! Hij
trappelde met zijn achterpoten en flapperde met zijn dikke
staart.
Konijn lag
naast hem. Getroffen als de eik, door dezelfde bliksem.
‘Zie je nou
wel?’ riep de haas. ‘Je moet rennen, dan blijf je bewegen!’
Hij rende
weer door de velden en rende terug naar de eik. Hij hoopte dat zijn
enige vriend
daar weer zou gaan mopperen.
Maar bij die
vriend zaten een vos en een gier en ze maakten ruzie over wie hem
mocht
opeten.
Ze trokken
ieder aan een deel van het arme beest en dreigden hem te
verscheuren.
Nogmaals sloeg
de bliksem toe. Een daverende knal galmde over het lage land.
De gier liet
los, van schrik, en vloog weg. De vos werd geraakt in zijn staart. Het
dier liet ook
los en verdween krijsend van het veld.
De haas zat
alleen bij het getroffen lichaam van zijn vriend. ‘Nu ben ik alleen,
oude
mopperkont en mis ik je.’
De vrouw van
de haas kwam bij hem en ging naast hem zitten. ‘We moeten
je vriend
begraven,’ zei ze.
En dat deden
ze. Ze groeven een diep gat en legden hem erin.
Ze spitten
aarde over hem heen, tot ze hem niet meer zagen. “We gaan hier
weg,
voorgoed,’ zeiden ze en ze verdwenen voorgoed.
Onder de
aarde werd het konijn wakker. De bliksem had zijn brein verdoofd,
maar zijn
hart laten kloppen. Hij schudde de aarde van zich af en keek om zich
heen. De
haas was nergens. De eik was in stukjes. Waar is iedereen? Vroeg hij
zich angstig
af. In de boom zat een vale gier. ‘Goedemorgen,’ zei het konijn.
‘Weet u misschien
waar mijnheer de haas is?’
‘De haas?’
lachte de gier. ‘Die is getroffen door de bliksem, wist je dat niet?’
‘O, wat
erg,’ zuchtte het konijn. ‘Hij smaakte niet eens zo lekker,’ lachte de
grijze
leugenaar.
En zo dronk
het konijn alleen van zijn earl grey thee. Hij mopperde op zichzelf
dat hij mee
had moeten rennen en dat hij niet zo had moeten zeuren.
De zon kwam
langzaam op en sprak tot het konijn. ‘Ik ga je opwarmen en daar
moet jij van
genieten.’
‘O, dank u,’
zei het konijn. ‘Ik ga het zeker doen.’ Maar een traan van ellende
drupte in
zijn kopje, want hij besefte dat naast de stralen van de zon niets
zoveel
warmte kan geven als de vriendschap van een rare haas.
donderdag 22 oktober 2020
zondag 18 oktober 2020
Zo had het kunnen zijn als Johan niet zo stom zou zijn geweest
We hadden
kampioen kunnen zijn, kampioen van de 25e klasse der voetbalamateurs
van Nederland. Maar het is niet gebeurd. Het is anders gelopen. Dat is de
schuld van Johan, onze regelneef. Johan regelt alles voor ons team, maar de
laatste tijd gaat het niet zo goed met Johan. Laatst had hij de kleding van het
dameselftal bij zich. Hij begint kinderachtige grappen te maken. Tijdens de
voorlaatste wedstrijd liep hij zomaar het veld op en zei tegen de
scheidsrechter: ‘Weet jij waarom een Engelsman zijn paraplu wegdoet als hij een
Duitser tegenkomt? Omdat die Duitser telt: eins, zwei, drei..’ Nou, van dat
soort grappen. Voetbalhumor is best flauw, maar dit.
En het is
niks voor Johan. Vroeger was hij rechter, hij was zeer geleerd, wel een tikkie
vreemd was hij toen. Maar dankzij hem zijn we geen kampioen, want hij regelde
de spelersbus naar de kampioenswedstrijd. We hadden nog maar 1 punt nodig om FC
Buitenspel de baas te blijven in de competitie. Een gelijkspelletje, meer niet!
We reden weg
en onderweg zagen we plotseling veel water naast ons stromen. En daarna koeien
en veel weilanden. En toen zei Karel,
onze spits: ‘Hee jongens, dit is Friesland!’
Maar toen waren we al bij het knusse stadionnetje van Hardegarijp. Het
was er verlaten, de fans stonden er niet. Frank, de doelman, zocht op internet
waar de wedstrijd stond gepland: in Venlo! We hadden nog 10 minuten. Zelfs met
een straaljager zouden we niet op tijd komen. En niet verschijnen bij een
wedstrijd betekende verloren punten en dus geen kampioensschaal. Die ging
gewoon naar de bierbuiken van de FC Buitenspel. Iedereen was woedend.
We sloopten de
bus tot er alleen nog wielen stonden en Johan bonden we met een touw om zijn
nek aan een Friese eik. De hond. Toch hebben we deze week zijn 95e
verjaardag gevierd, want je moet kunnen
vergeten en vergeven. Hij heeft een taart gekregen met een foto van het hele
kampioenselftal. Hij is in de veronderstelling dat we the champions zijn en dat hebben we maar zo gelaten. Ja, het had zo kunnen zijn, als Johan
tenminste niet zo stom was geweest. Onze
vrouwen zeggen dat we voortaan zelf ook beter op moeten letten. En dat is een
goeie les.
Uit: 333
dingen om te schrijven: Schrijf een verhaal dat eindigt met de zin: Zo
had het kunnen zijn, als Johan tenminste niet zo stom was geweest.
donderdag 1 oktober 2020
Rap Beroepsgerichte Leerweg bk vmbo
zondag 27 september 2020
De Bruid van Reyde: gedichten van Leontine Wagter (1966)
Deze week
ontving ik een dichtbundel geschreven door de Groningse dichteres Leontine
Wagter. In deze bundel neemt zij ons mee op haar persoonlijke reis door het
mystieke hogeland en de sterren in het universum, op zoek naar liefde en
verbondenheid met het aardse leven.
Ook het
verlangen naar heelheid is een groot en belangrijk thema in dit werk dat vele,
fraaie illustraties kent van onder andere Geert de Brabander en Marius de
Schaar.
Een mooi
treffend voorbeeld van haar uitstekende werk is het gedicht: mijn
liefste
mijn liefste
ik schrijf
je nu in mijn thuishaven
de meeuwen
heb ik op zee gelaten
schaar me nu
onder stadse raven
zo ver van
jou uit zicht verlaten
eerder zag
ik je nog op golven deinen
toen ik pure
zijde vervoerde
en de
horizon zag verdwijnen
witte duiven
jouw naam uitkoerden
eens zal ik
opnieuw uitvaren
met één en dezelfde dromen
hoop opnieuw
jouw gelaat te ontwaren
dat mij voor
nu is ontnomen
Leontine
Wagter,
Uit: De
Bruid van Reyde; Uitgeverij de Wilg, 2020
woensdag 16 september 2020
Perron 1 (het gesloopte station)
Perron 1 (het gesloopte station)
Hier nam ik
afscheid
van jou op
het perron,
het was een
zachte avond,
in de late
zomerzon.
Een laatste
zoen,
langs je
wang een traan,
een: schrijf
je wel,
je zei: ‘Hij
komt eraan.’
De intercity
nam je mee
en ik zag je
nooit meer
de fluit
klonk om half twee,
dat was hier
ongeveer.
Dit station
is nu gesloopt,
maar niet mijn
hoop, Desirée,
stap uit en
kus me
in het puin
van perron 2.
En het sluitsein van de trein,
het rode licht, wordt langzaam vaag
ik ben gelukkig zonder jou
ik ben heel dom gelukkig
op een ingestorte halte,
vandaag.
maandag 14 september 2020
Bedenk een luxeprobleem waar je eens iemand over hebt horen klagen. Schrijf nu een recht voor zijn raap adviescolumn aan degene met dat probleem.
donderdag 10 september 2020
Ze heeft het dagboek gesloten
Ze heeft het
dagboek gesloten. Er zit een mooi slot op het roze boekje. Maar tevreden is ze
niet, want ze wil stoppen met haar gezwijmel over Patrick. Want Patrick ziet
haar helemaal niet staan. Als hij voorbij loopt, wil hij nog net naar haar
zwaaien, maar meer niet. Ze begrijpt niet wat ze in het joch ziet. Een lange,
dunne jongen met een schaterlach, rood haar en groene ogen.
Maar toch,
ze houdt van hem. Ze is 10 jaar en ze heeft al een heel dagboek over hem
geschreven. Ze heeft heel wat tranen gehuild in haar kussen dat hij haar niet
leuk vindt, maar ze weet nu zeker dat ze geen verkering gaan krijgen. Ze zullen
nooit samen zijn en stiekem zoenen in de duintjes.
En daarom
moet het dagboek weg, vandaag nog. En hij moet uit haar hoofd, de ellendeling.
Weg met Patrick. Weg met jongens die alleen naar zichzelf kijken en niet naar
haar. Is zij soms niet knap genoeg?
Ze zal hem
krijgen. Maar eerst moet het boekje weg. Verscheuren is te lastig en het zou
mama misschien op kunnen vallen in de prullenbak. Verbranden dan? Dat zou
kunnen, maar dan buiten. Dan zou ze vies kunnen worden en ook vragen krijgen.
Er is een
betere oplossing: de bunker in het duin. Een prima ding voor alles waar je
meteen van af wil. Jammer dat Patrick er niet in past.
Ze loopt de
flat uit en loopt naar buiten. ‘Hallo
Monica,’ hoort ze achter haar. Het is de buurman, die aardige man die weleens
een pepermuntje geeft. Ze weet wel dat mama zegt dat ze geen snoepjes van
vreemde mannen mag aannemen, maar van deze man durft ze het wel. Ze vindt het
wel jammer dat hij altijd ’s avonds zijn toonladders gaat oefenen, zodat ze
TOPPOP harder moet zetten. De man houdt heel erg van zingen. Dat kun je hem
niet kwalijk nemen.
‘Wat kijk je
verdrietig,’ zegt hij. ‘Is er iets gebeurd?’
Monica
schudt haar blonde hoofd. ‘Nee hoor,’ zucht ze. ‘Er is niks.’ En ze denkt aan
haar liefdesverdriet. Hebben andere kinderen dat ook weleens? vraagt ze zich
af. Ben ik normaal? ‘Nou dag hoor,’ zegt de man. ‘Doe je de groeten aan je moeder?’
Ze knikt. Dat vraagt hij altijd. Volgens mij is hij verliefd op mijn moeder,
denkt ze.
Ze rent door
de duinen vol met zijn kromgebogen eikjes naar de bunker, een betonnen ding
onder het zand. Het ligt vlak achter de school, verscholen onder een heuvel.
Het is gemaakt door de Duitsers uit de laatste oorlog. Zij verschuilden zich
daar in. Tegen bommen, denkt ze. Maar het gat aan de bovenkant is open. Er kan
een man doorheen. Aan de binnenkant ziet ze een stalen ladder, die naar beneden
loopt. Snel dat boekje erin. Het duurt lang eer ze de klap hoort, zo diep is
het. Ze hoort iemand roepen: ‘Hee!’ Het zal toch geen verdwaalde Duitser zijn?
Snel klopt ze het zand van haar kleren en rent weg.
Op het
schoolplein is haar vriendin Erica misschien. Ze loopt er naar toe. De school
ligt omgeven door de duinen, te bakken in de zon.
Ze ziet
Erica niet. Wel Jonas, een jongen die bij haar in de flat woont, maar dan een
verdieping lager. ‘’Hallo Monica,’ zegt hij grijnzend en hij toont een roze
boekje. Haar mond valt open voor ze gedag kan zeggen. Het is haar boekje, haar dagboek vol met alles over Patrick!
‘Ik heb wat
gevonden van je in de bunker,’ grijnst Jonas. ‘Leuk hoor al die tekeningen over
Patrick.’ Hij laat een pagina zien met een groot rood hart met een pijl erin.
Monica voelt
de grond onder haar wegzakken. Jonas heeft het boek met al haar geheimen in
handen. De rotzak, de gemene rotzak. De schoft, de ellendeling. Hij zat
verstopt in de bunker. Of hij is haar gevolgd.
Ze rent op hem af. Hij houdt het boekje in de
lucht. ‘Pak hem dan!’ roept hij plagerig en hij rent weg.
Het wordt
nog erger. Hij roept: ‘Ik ga alles aan hem vertellen, alles, alles!’
‘Nee,’ roept
ze, ‘dat doe je niet!’
En toen kwam
ik op het schoolplein. Monica was mijn buurmeisje. Ik vond haar leuk en
sportief. Als zij zich verveelde tijdens haar huiswerk maken, begon ze
klopgeluiden te maken. Ik klopte dan terug.
‘Geef mijn
boekje terug!’ riep ze.
Jonas had
niet in de gaten dat ik achter hem stond. Ik begreep wat er was gebeurd en het
was vrij eenvoudig het boekje uit zijn kolenschoppen te grissen. Ik wierp het
naar Monica. Daarna was het minder eenvoudig: Jonas kreeg mij bij mijn bloemige T-shirt te pakken en gooide me op de grond. Daarna ging hij bovenop me zitten
en sloeg op mijn neus. Hij had me zeker vermoord als er niet een oude meester
naar buiten was gekomen.
‘Hee, laat
dat!’ riep hij. ‘Ophouden!’ Jonas liet snel los en ging er van door. Ik voelde
aan mijn neus. Hij zat er nog aan. Maar het bloedde.
We gingen
naar huis. Mijn moeder schrok een beetje en waste mijn gezicht. Daarna keek ze
naar het boekje. ‘Wat er is met je boekje gebeurd?’ vroeg ze. ‘Ik maak
het wel even schoon.’
‘Maar u mag
er niet in kijken,’ zei Monica.
‘Beloof ik,’
zei mijn ma. Ze ging naar de keuken.
‘Wat staat
daar in?’ vroeg ik, toen we in mijn kamertje stonden.
‘O,’ zei
Monica. ‘Van alles over Patrick.’
‘Patrick?’
Ik kende hem niet.
‘Ja,’ zuchtte ze verdrietig. Ik zag een traan. 'Het is niet zijn echte naam. Ik
heb hem een andere naam gegeven, want als iemand in het boekje leest...'
Ik pakte
mijn roodbruine cavia uit zijn kooitje en gaf hem haar. Ze
aaide hem.
‘Weet je,’
zei ik. ‘Ik heb ook zoiets. Een meisje uit mijn klas. Ze heet
Bregje.’ De
cavia begon te knorren.
‘Ze kwam bij
ons in de klas vorig jaar en ze viel me niet op. Maar toen
merkte ik
dat ze vaak bij me stond, dichtbij. Als we speelden.’
Monica knikte.
‘En een
keertje stond ik per ongeluk dichtbij haar. Ze zette haar
fietsje in
het fietsenhok. Ze keek me aan en lachte en toen..’
Monica stond
op. ‘Het gaat regenen,’ zei ze.
‘Toen keek
ik van heel dichtbij in haar ogen.’
Monica zette
de cavia terug. ‘En toen?’
‘Toen
zweefde ik door het fietsenhok. Het was heel vreemd. Haar
ogen waren de mooiste die ik ooit gezien heb. Kristalblauw.
Zo prachtig.’
‘Alsof je zo oud bent, gekkie,’ lachte Monica. ‘Maar ga door:
gingen jullie zoenen?’
‘Nee,’ zuchtte ik. ‘Het bleef bij kijken. Ik weet niet wat ik
tegen haar moet zeggen.’
‘En ik weet
het wel,’ zei mijn moeder. ‘Hier is je boekje Monica. Wees
maar zuinig
op die mooie gedichten.’
Monica pakte
het boekje en drukte het tegen haar borst.
‘Nou,
bedankt!’ zei ze verlegen.
‘Ik ga, ik
moet nog huiswerk maken.’
‘Dag,’ zei ik. ‘Morgen bramen zoeken?’ In het duin groeiden heel veel
bramen. Meer dan
onze moeders jam van konden maken.
Ze knikte.
Ze lachte nog even naar me en hipte de deur uit.
Ik ging
terug naar mijn kamer. Natuurlijk dacht ik weer aan die
mysterieuze
blauwe ogen. Ik schreef Bregje op
mijn schoolbord en
zag toen pas
een stuk papier op de grond liggen. Het was een losse
bladzijde uit
het dagboek van Monica. Op iedere regel stond tien keer
mijn naam.
Daaronder een groot hart met een pijl, ook weer met
mijn naam. Ik hapte naar adem van schrik. Ik was Patrick! Ik was Monica's
grote geheime liefde!
Ik klopte op de muur met signalen het alfabet. Een keer voor een a, twee keer
voor een b. Ik klopte: ik- hou- van- jou. Het
duurde even, toen hoorde ik haar terugkloppen: dikke - zoen- je Monica.
En de zon
ging rood onder boven de haven en van het schoolplein en
uit de
duintjes klonken nog kinderstemmen, gegil en vrolijk getetter.
Ik vond dat
ik best gelukkig mocht zijn met mijn twee vriendinnen.
Bezoek op de plek van de ramp met El-Al Boeing 747 4 oktober 1992 'De boom die alles zag'
Vandaag was ik met de school op de plek waar op zondagavond 4 oktober 1992 een Boeing 747 neerstortte. Beklemmend idee. Op de foto zie je 'de boom die alles zag'. Het is een mooi monument voor de slachtoffers en de mensen die later alsnog ziek werden.
donderdag 3 september 2020
De Noordzee bij nacht, eerste reis op zee
De voorkant van het licht is groen en de achterkant is wit, maar we zijn klein, heel klein op deze grote plas.
Aan stuurboord een nog iets kleinere zeilboot, voor anker. Met de kop rustend in de zuidwestenwind.
De stilte is groot op zee, alleen het klapperen van het zeil en de dreunen van de golven tegen de polyesterwanden veroorzaken afwisseling in de geluidloosheid.
Zo nu en dan komen uit de boordruimte geluiden van de communicatie-apparatuur: piepjes en stemmen, maar ik heb geen tijd om te luisteren, want het schip, Freedom, hangt schuin, zo ongeveer 15 graden, dus kost het veel moeite te blijven staan. En zelfs een plasje plegen is bij deze helling niet aan te bevelen.
De schipper, Maarten, ligt op de bank in de kajuitruimte en slaapt, maar staat bij de geringste afwijking naast je. Hij slaapt met de oren gespitst.
De mannen om mij heen turen zonder iets te zeggen over de golven. Iedereen is onder de indruk van de eenzaamheid op het water. Af en toe wijst er iemand naar een lichtje in de verte. Wat kan dat zijn ? Een vroege visser misschien ? De mannen zijn aan de wal politieagent in IJmuiden.
Wij zijn allemaal een beetje huiverig voor vissersboten, omdat hun koers vaker wisselt dan die van andere schepen.
De P&O ferry passeert. Reusachtige gedaante, met misschien een enkele slapeloze of dronkaard op het dek. De maan schittert prachtig op het wateroppervlak en even wordt het zicht daardoor beter. Gelukkig maar dat het kompas verlicht is. Nu begint het te regenen. Het schip wordt een moment opgetild door een grote golf, ik stuiter omhoog, klamp me vast aan het wiel, besluit even te gaan zitten om de verkrampte benen enige rust te geven. Het is drie uur in de morgen. Er is geen land te zien, er is geen spoor van de bewoonde wereld met al zijn problemen.
Uitgeput klim ik na de aflossing van de wacht in de piepkleine kooi van het vooronder.Ik pel alle kledingstukken van het lijf en stort mijn hoofd vlak naast het kleine raam, dat gelijk is
aan de waterspiegel. Ik word nat van een luik boven mij dat niet goed dicht is, maar ik kan het bij deze stand van het schip onmogelijk dichtdoen. Dan maar nat. Ik val in slaap en herinner mij niets meer.
Als ik wakker word, schrik ik nogmaals van een golf die recht op mij afkomt en tegen het
boordvenster beukt. Waar ben ik ? Lig ik in zee? Godzijdank binnen. De morgen is grijs en de horizon niet te zien. Geklots is vredig.
Ik stoot mijn hoofd bij het opstaan, ik val om en tracht mijn regenbroek te vinden. Die ligt in het wc-tje naast het potje, waaruit zeewater gutst omdat iemand vergeten heeft de handels naar beneden te drukken. Terwijl ik me aan de deurknop vastgrijp vraag ik me af waarom mensen gaan zeezeilen en of parachute springen en of bergbeklimmen.
Het is de strijd tegen de elementen die mensen in gang zet. Het is een test in overleven, die ons van de veilige huis en haard verdrijft. Naar de zee. Dat monster dat schudt en trekt aan het schip om het te kunnen verzwelgen en waarvoor geen enkele oceaanstomer veilig is. Ook het land is niet veilig voor het water dat achter de pieren loert om toe te kunnen slaan.
Eindelijk weer een spoor van land. Duinenrijen. Een pier. Dit moet Scheveningen zijn. Dat is het ook. Rechts Den Haag, met een aantal veel te hoge gebouwen. Links Katwijk en helemaal rechts, bijna uit beeld, de Maasvlakte.
Een deining veroorzaakt door het schip van Rijkswaterstaat. Aan de horizon, over de rechterschouder, het nieuwste schip van de marine, de Rotterdam, varende badkuip, van 125 meter, geschikt om mariniers en -landingsvaartuigen uit de buik te persen. De haven, de zeilen strijken. Het schip mag rusten, en wij ook.
De fles wordt geopend. Als ik op de wal sta, schommelt alles en kan ik nauwelijks
nog normaal lopen. Ik voel me ook niet helemaal lekker: walziek, denk ik.
September 1998