donderdag 31 december 2020

Gelukkig nieuwjaar happy new year






Zand in je haren, een man die in zwembroek in zee duikt, een hond achtervolgt een vogel, de regen blijft boven de golven. Wij wensen iedereen een gelukkig nieuwjaar met ruimte vrijheid en rust.

donderdag 24 december 2020

Onbehuisden

 

                                            Dakloze vrouw in Keulen, augustus 2019


Ik zag Beau van Erven Dorens op televisie met daklozen spreken. Ik moest denken aan mijn eigen ontmoetingen met onbehuisden.

Sinds ik eind jaren 80 van de vorige eeuw in Amsterdam kwam, stond ik soms oog in een oog met een totaal verwaarloosde persoon, gehuld in een lange vieze baard. Deze man op het Rokin, sprak deftig en bleek op hoog niveau jazzmuziek te hebben gemaakt. Hij raapte vaak blikjes van het asfalt terwijl de bussen langs hem scheerden. Zijn gezicht was bruin geworden van het vuil.

Bij het verkeerslicht Nieuwezijds fluisterde een smoezelige man in mijn oor: ‘Willst du mein Freundchen werden?’

In onze eigen stad hadden wij een zwerver die altijd rondliep op slechts een enkele schoen.

Ook liep er een excentrieke oude man rond,zonder tanden, gehuld in een lange jas, waaronder zijn pyjama en aan zijn voeten een paar oude sloffen.

Toen ik eens met een vriend op station Alkmaar-Noord stond te wachten op de trein, die hem naar huis zou brengen, kwam ereen man aan om het wachthokje af te sluiten. ‘Het is tien uur heren,’sprak hij. ‘Dan gaat het hok dicht.’ Dat werd gedaan in de strijd tegen onbehuisden. Ook de bankjes waar ze op liggen, werden door ijzeren staven in twee stukken verdeeld, zodat het slapen onmogelijk werd.   

 

Dat is wat de samenleving doet om de overlast van het legertje daklozen te beperken: wachthokjes afsluiten en bankjes opsplitsen.

 

De vraag komt regelmatig bij mij boven waarom deze mensen dit levenspad kozen. Of koos het pad hen? Of was het een combinatie van beiden? En waarom zijn ze zo moeilijk in de maatschappelijke plooi te krijgen? Toen ik een keer zag dat er een Nationale Daklozendag werd georganiseerd besloot ik daar heen te gaan, om antwoord op bovengenoemde vragen te krijgen. Ik schreef ereen verslag over onder de titel: de wereld is van iedereen. Het dateert van 2012.

Nationale Daklozendag

 

De wereld is van iedereen

 

Op 6 juni 2012 werd aan de Nieuwe Herengracht de Nationale Daklozendag gehouden door de diaconie en de stichting BADT.

 

Amsterdam- ‘De wereld is van iedereen,’ lacht Ali en met grote gebaren wijst hij op de Arabische teksten in een houten kistje. Hij heeft dat kistje vanmorgen

beschilderd en hij is er trots op. Hij is jong en ziet er energiek uit. In het straatrumoer zou je hem niet herkennen als onbehuisde. Zijn donkere ogen twinkelen en hij heeft er zin in. Hij werkt zelfs aan een boek dat moet gaan over het thema dat de wereld van iedereen is, christen, moslim, jood, dat maakt niet uit. Het boek

 

moet uitkomen als hij beter Nederlands heeft leren spreken. Er staan nog meer kistjes, die onder leiding van de in haar bestaan bedreigde stichting de Kloof, zijn gemaakt. Een jong meisje dat voor de Kloof  werkt vertelt me dat de taferelen op de kistjes gaan over het daklozenleven. Het zijn eigenlijk kijkdozen die een inkijk bieden. ‘Straks zijn ze te zien op het stadhuis,’ zegt ze.

Het weer wordt iets beter, zelfs de zon laat zich even zien op deze winterse dag. Het is absoluut een sjieke locatie hier op de binnenplaats van de Amstelhoven aan de Nieuwe Herengracht. Er staan prachtige bomen en het gras is keurig gemaaid. Daarop dansen een aantal homeless people begeleid door de warme klanken van een Surinaamse band. De kapper doet daarnaast zijn werk in de open lucht en een middeleeuws geklede jonkvrouw passeert me bij de koffietent.

‘Voor het feest,’ zegt ze netjes en ze wijst op haar jurk. Vandaag geen zielige verhalen, maar als men dat wil is er ruimte om in de rijdende kerk, die vlak bij de ingang staat geparkeerd, onder het mom van ‘je biechtgeheim in de doofpot’ een bekentenis te doen. In die kerk staat een altaar, er ligt een bijbel. Een gepassioneerde oud-conciërge vraagt me of ik mijn verhaal wil doen. Ik vertel dat deze middag me fascineert. Een party voor daklozen is niet alledaags.

De man, ik schat hem eind vijftig, maakt zich druk over de gevolgen van de bezuinigingen. ‘Een schande. Maar hier willen we het vuur brandende houden,’ moppert hij en hij wijst op het knetterende vuurkorfje, waaruit dikke rook onze kant op wordt geblazen.

Ik scharrel langs de straatjurist, de volksbond, de Vlaamse Fabiola, en de gemoedelijk achteroverhangende streetcornerworkers.Iedereen is relaxt. Vandaag even geen zorgen en de protesten blijven beperkt tot een petitie tegen het opheffen van opvanglocaties. Ik zet om mijn geweten te ontlasten een handtekening en begeef me langs de security – die ook al hier zijn en waarom eigenlijk? – naar mijn warme huisstede met vrouw, kind en geruiten pantoffels.  Icaties.g ophefenlijven beperkt tot een petitie. streetcornerworkers.uinigingen.kvrouw passert         

 

Veel antwoorden op mijn vragen heb ik die dag in juni 2012 niet gekregen. Wel is mij zeker geworden dat iedere dakloze zijn eigen verhaal heeft en er dus niet één en dezelfde zwerver bestaat. Het kan iedereen overkomen, om duizendmiljoen redenen. De weg terug is moeilijk. Drugs, verslaving en mentale problemen vormen hindernissen.

 

Het minste wat je kan doen voor een dakloze is even blijven staan, een vriendelijk woord geven en een klein moment van aandacht geven.

 

 

 

 

 

 

dinsdag 22 december 2020

Om het over maandag te hebben


Een maandag in coronatijd. Ik denk aan de mensen die corona hebben en ziek zijn. Zelf ben ik eens ziek geweest rond de kersttijd. Ik was, denk ik, een jaar of tien.

Ik lag op de bruinoranje bank en speelde met mijn vingers door ze in de bruinoranje vitrage te steken. Misschien was het kerst 1976. Ik weet dat ik de oergezellige kerstmiddag op school niet kon bijwonen.

Het was een uur of vijf in de middag. Donker was het in de havenstad.





Buiten werden sneeuwvlokken langs het sombere grijs van de flat gejaagd. Sinds die ochtend had ik keelpijn en koorts, maar nu kwam daar ook een soort benauwdheid bij. Die benauwenis werd met het uur erger en geen dropje leek meer te helpen. Ik hapte naar lucht, ik spartelde, het was vreselijk.

Ik herinner me een lichte angst die me overviel. Dezelfde angst die mensen moeten hebben die door benauwdheid worden overvallen. De astmatici, de corona-patiënten.

Ik vroeg mijn moeder. Ze zei dat ze de dokter ging bellen. Ik hoorde haar spreken. Ze legde de zwarte, antieke hoorn neer. ‘Hij komt niet kijken,’ zei ze, alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat de dokter niet komt kijken bij een patiëntje dat naar adem hapt als een zeehond naar een lekker visje.

‘Ik bel je opa wel.’  Mijn vader zat achter boeven aan. Ook geen tijd om naar zijn blaffende zeehond te komen.

Even later zag ik mijn opa in zijn witte autootje ver beneden voorbij rijden. Hij reed voorzichtig vanwege de sneeuw.

Hij nam de medicijnen aan van de dokter die in zijn pyama aan de deur kwam. Wat doet een dokter om zes uur ’s avonds in zijn pyjama? Was hij ook ziek?

In een pot zaten grote zetpillen die door mijn moeder uiterst vakkundig naar binnen werden geschoven. De opluchting trad snel in. Ongeveer anderhalf uur later kreeg ik meer lucht.

Al is het lang geleden, ik heb geleerd wat een zuurstofgebrek met je doet. Het enige waar je nog aan wilt denken is lucht, lucht en nog eens lucht.

Frisse lucht, vrije lucht, lucht in je longen en zuurstof in je hoofd.

Een tip van mij aan een ieder is dan ook: trek je wandelschoenen aan, trek door de parken en de steden. Of doe je jumping jacks in de huiskamer.

Beweeg en voel dat je leeft. Dan wordt elke blauwe maandag een kolkende maandag die je meesleept met de kracht van de rivier.




maandag 30 november 2020

En we bleven lachen…

 

 


Toen we getrouwd waren, tien jaar geleden, reisden we naar Italië, want daar zou het altijd mooi weer zijn. En dat klopt ook. We kregen mooi weer. Per bus lieten we ons vervoeren door het Toscaanse landschap en dat zag er prachtig uit. Ik herinner me een mooi moment op een olijfgaard waar we wijn en Italiaans eten genoten onder de olijfbomen.

Uiteindelijk kwamen we bij Cinque Terra. Dat zijn een aantal dorpjes als in de Zaanse schans, maar dan toch wat sierlijker dan molens en molenhuisjes. Ze staan op de rotsen en de kleuren zijn oogverblindend. Tenminste, als de zon schijnt. We namen de Via d’Amore, de liefdesweg, een pad dat al eeuwenlang voor de geliefden door de bergen slingert. Hoe toepasselijk als je een paar dagen eerder in het huwelijksbootje bent gestapt.


 

Heel romantisch, maar toen begon het te regenen en harder en steeds harder. Het water op de Via d’Amore steeg. Op een zeker moment moest ik over een hele diepe plas heen en stapte er volledig in. We lachten er hard om. In het hotel heb ik geprobeerd de schoenen te drogen met een haarföhn, maar dat werkte niet goed.

Nou ja, we hadden er plezier om. Op een zeker moment hebben we ook hard gelachen om onze medereiziger, een man van eind 50, die een parapluverkoper van zich afschudde door stug vol te houden dat hij toch echt real Chinese was. Hoofdschuddend droop de verkoper af.

En we bleven lachen.   

  


zondag 22 november 2020

Van boven bezien


En toen ik op de ladder stond, zag ik de berg prut in de goot en schepte de mest in de emmer. Ondertussen dacht ik daarboven aan van alles. Zou de egel al in winterslaap zijn en waarom hoor ik in het sinterklaasjournaal de stem van Kees Driehuis, die al enige tijd in de hemelen is? Doet iemand hem na? Anders is het een wonder. Hierboven zag ik ook dat de kozijnen wel geverfd kunnen worden. Ik nam de ladder weer op en dacht daarmee ook een lamp in de aanbouw te vervangen, maar daarvoor was het ding weer te groot. Jammer. Ik nam hem op de schouder en liep ermee over straat. Een man op een fiets vroeg of ik zijn glazen kwam wassen. Het was best een zwaar ding. Ondertussen dacht ik aan mijn studieonderdeel experimentele gedichten. Eigenlijk is er maar eentje geweest en dat was Lucebert. De andere dichters waren zo bezig dat je er om moet lachen, zoals het gedicht ote ote boe. Ik heb zelf ook weleens zoiets gemaakt, de beroemde diepgaande regel: 'kwekje, er staat geen zout in mijn keukenrekje." Eindelijk kom ik aan met de vracht bij mijn vader. Het ding is van hem. Hij heeft zijn achterpad laten betegelen, maar het houdt op omdat de buurman het verder niet nodig vond. Dat ziet er gek uit: nieuwe tegels die plots stoppen. Thuis schilder ik, want het kan eventjes. Voor me staat een uiltje dat ik wil afmaken, maar een half uur later is het een hond geworden. Dat kan met kunstschilderen, dat deed Da Vinci ook. De Mona Lisa was eerst geen vrouw, maar een man. Ach, het zijn toch rare tijden. Buiten is het veel te warm, er gaat geen vliegtuig over en op 31 december steken we vuurwerk af uit melkbussen. Ik probeer daar niet aan te denken, want ik heb al wat zorgen om gezond te blijven. Wekelijks vertoef ik op school tussen coronabrandhaardjes. En het lijkt er daarom op dat ik of immuun ben van mezelf of al besmet ben geweest en er voorlopig geen last van heb. Ik voel wel mee met ondernemers die hun werk zien verdampen. Er gaat ook geen vliegtuig meer over. Zal het oude normaal nog terugkomen? Zal je de Brabantse drieklapper op de wang weer kunnen geven? Bestaat er nog een kroeg? Zal ik ooit nog een handschudden met iemand? Zomaar wat gedachtes en vragen op de zondagavond. Mijn advies aan jou is: als je thuiswerkt, maak dan iedere morgen een wijkagentrondje. Fijne avond, u allen.

zondag 1 november 2020

De haas en het konijn


 

 

De haas en het konijn zaten gezellig aan een kopje thee in het open veld bij een oude eik.

‘Lekker rustig,’ zei de haas.

‘Ik vraag me af of het verstandig is hier te blijven zitten, ‘ zei het konijn.

‘Lekker groot land, kun je lekker in rennen.’

‘Want er komen donkere wolken aan.’

‘Nou en? vroeg de haas.

‘Daar kan onweer uit komen. Komt vaak genoeg voor als het weer afkoelt na

een warme dag als vandaag.’

‘Ja, het was lekker hot man, supersupersuper……..’

‘Ik vond het puffen.’

‘Jij denkt teveel man. Laten we een wedstrijdje doen, wie het hardst kan rennen.’

‘Niet zo’n zin an.’

“Dan ren ik lekker zelf!’

De haas rende weg naar de horizon en weer snel terug. Hagelkorrels vlogen over zijn lange oren.

‘Lachen man, ze schieten op me,’ grijnsde hij.

Het was inmiddels donkerder en donkerder en donkerder geworden.

De bliksem sloeg oorverdovend met duizenden volts in de eeuwenoude eik, die

In twee stukken werd gespleten. Er kwam rook uit en de stam werd zwart en smeulde na.  

 

De haas juichte bij het aanschouwen van het natuurverschijnsel. Wow! Superpower! Hij trappelde met zijn achterpoten en flapperde met zijn dikke

staart.

Konijn lag naast hem. Getroffen als de eik, door dezelfde bliksem.

‘Zie je nou wel?’ riep de haas. ‘Je moet rennen, dan blijf je bewegen!’

Hij rende weer door de velden en rende terug naar de eik. Hij hoopte dat zijn

enige vriend daar weer zou gaan mopperen.

Maar bij die vriend zaten een vos en een gier en ze maakten ruzie over wie hem

mocht opeten.

Ze trokken ieder aan een deel van het arme beest en dreigden hem te

verscheuren.

Nogmaals sloeg de bliksem toe. Een daverende knal galmde over het lage land.

De gier liet los, van schrik, en vloog weg. De vos werd geraakt in zijn staart. Het

dier liet ook los en verdween krijsend van het veld.

De haas zat alleen bij het getroffen lichaam van zijn vriend. ‘Nu ben ik alleen,

oude mopperkont en mis ik je.’

De vrouw van de haas kwam bij hem en ging naast hem zitten. ‘We moeten

je vriend begraven,’ zei ze.

En dat deden ze. Ze groeven een diep gat en legden hem erin.

Ze spitten aarde over hem heen, tot ze hem niet meer zagen. “We gaan hier

weg, voorgoed,’ zeiden ze en ze verdwenen voorgoed.

Onder de aarde werd het konijn wakker. De bliksem had zijn brein verdoofd,

maar zijn hart laten kloppen. Hij schudde de aarde van zich af en keek om zich

heen. De haas was nergens. De eik was in stukjes. Waar is iedereen? Vroeg hij

zich angstig af. In de boom zat een vale gier. ‘Goedemorgen,’ zei het konijn.

‘Weet u misschien waar mijnheer de haas is?’

‘De haas?’ lachte de gier. ‘Die is getroffen door de bliksem, wist je dat niet?’

‘O, wat erg,’ zuchtte het konijn. ‘Hij smaakte niet eens zo lekker,’ lachte de

grijze leugenaar.

En zo dronk het konijn alleen van zijn earl grey thee. Hij mopperde op zichzelf

dat hij mee had moeten rennen en dat hij niet zo had moeten zeuren.

De zon kwam langzaam op en sprak tot het konijn. ‘Ik ga je opwarmen en daar

moet jij van genieten.’

‘O, dank u,’ zei het konijn. ‘Ik ga het zeker doen.’ Maar een traan van ellende

drupte in zijn kopje, want hij besefte dat naast de stralen van de zon niets

zoveel warmte kan geven als de vriendschap van een rare haas.

 

donderdag 22 oktober 2020

Rotterdam, een kleine haven in een grote stad. 2019


 Rotterdam, achter het maritiem museum. Een kleine haven in een grote stad.  2019

zondag 18 oktober 2020

Zo had het kunnen zijn als Johan niet zo stom zou zijn geweest

 

We hadden kampioen kunnen zijn, kampioen van de 25e klasse der voetbalamateurs van Nederland. Maar het is niet gebeurd. Het is anders gelopen. Dat is de schuld van Johan, onze regelneef. Johan regelt alles voor ons team, maar de laatste tijd gaat het niet zo goed met Johan. Laatst had hij de kleding van het dameselftal bij zich. Hij begint kinderachtige grappen te maken. Tijdens de voorlaatste wedstrijd liep hij zomaar het veld op en zei tegen de scheidsrechter: ‘Weet jij waarom een Engelsman zijn paraplu wegdoet als hij een Duitser tegenkomt? Omdat die Duitser telt: eins, zwei, drei..’ Nou, van dat soort grappen. Voetbalhumor is best flauw, maar dit.

En het is niks voor Johan. Vroeger was hij rechter, hij was zeer geleerd, wel een tikkie vreemd was hij toen. Maar dankzij hem zijn we geen kampioen, want hij regelde de spelersbus naar de kampioenswedstrijd. We hadden nog maar 1 punt nodig om FC Buitenspel de baas te blijven in de competitie. Een gelijkspelletje, meer niet!

We reden weg en onderweg zagen we plotseling veel water naast ons stromen. En daarna koeien en veel weilanden. En toen zei  Karel, onze spits: ‘Hee jongens, dit is Friesland!’  Maar toen waren we al bij het knusse stadionnetje van Hardegarijp. Het was er verlaten, de fans stonden er niet. Frank, de doelman, zocht op internet waar de wedstrijd stond gepland: in Venlo! We hadden nog 10 minuten. Zelfs met een straaljager zouden we niet op tijd komen. En niet verschijnen bij een wedstrijd betekende verloren punten en dus geen kampioensschaal. Die ging gewoon naar de bierbuiken van de FC Buitenspel. Iedereen was woedend.

We sloopten de bus tot er alleen nog wielen stonden en Johan bonden we met een touw om zijn nek aan een Friese eik. De hond. Toch hebben we deze week zijn 95e verjaardag  gevierd, want je moet kunnen vergeten en vergeven. Hij heeft een taart gekregen met een foto van het hele kampioenselftal. Hij is in de veronderstelling dat we the champions zijn en dat hebben we maar zo gelaten.  Ja, het had zo kunnen zijn, als Johan tenminste niet zo stom was  geweest. Onze vrouwen zeggen dat we voortaan zelf ook beter op moeten letten. En dat is een goeie les.  

Uit: 333 dingen om te schrijven: Schrijf een verhaal dat eindigt met de zin: Zo had het kunnen zijn, als Johan tenminste niet zo stom was geweest.

 

donderdag 1 oktober 2020

Rap Beroepsgerichte Leerweg bk vmbo


Deze rap is door mij deze week gemaakt, voor mijn leerlingen van de beroepsgerichte leerweg. Ik heb hem ook voorgedragen in de klas.


Rap Beroepsgerichte Leerweg  bk vmbo

Al die stress
In de les
En die theorie
Krijg het niet in mijn kop
Dat ik zeg
Stop
Ik wil werken
Met mijn handen
Voor een job
Dat leren
Dat kan ik niet
Krijg het niet in mijn kop
Wat ik ook doe
Ik word moe
Van die theorie
Ik kan het niet
Ik kan het niet
  En mijn vader die wordt kwaad
  En hij dreigt
  Je gaat naar bijles
  Anders is het te laat
 Je gaat van de straat
 Ik splash je telefoon
 Maar papa,
 Ik ben je zoon
 Maar ik kan het niet
 Het lukt me niet

 Laat me gaan   huiswerk ho ho no
 Laat me gaan   huiswerk ho ho no

 Ik vind een baan
 En ik kook je soep
 Clean je troep
 Metsel je muur
 Helemaal niet duur
 Giet je lood
 Bak je brood

 Laat me gaan huiswerk hoho no
 Laat me gaan huiswerk hoho no
 Dat leren zit me tot hier
 En de mentor zegt
 Waarom ben je in de les een klier
 En dat lezen meester
 Dat is niet voor een mens,
 Maar voor een dier
 En als jij later langs de kant staat met pech
 Dan kom ik die kar voor je maken
 Want ik leer met mijn handen
 Mijn handen zijn mijn brein
 En niemand krijgt ze klein

 Laat me gaan huiswerk hohono
 Laat me gaan huiswerk hohono
 Papa laat me gaan
 Huiswerk hohono  
 Laat me gaan huiswerk hohono
 Laat me gaan huiswerk hohono
 Papa laat me gaan
 Hohono
 hohono



zondag 27 september 2020

De Bruid van Reyde: gedichten van Leontine Wagter (1966)

 



Deze week ontving ik een dichtbundel geschreven door de Groningse dichteres Leontine Wagter. In deze bundel neemt zij ons mee op haar persoonlijke reis door het mystieke hogeland en de sterren in het universum, op zoek naar liefde en verbondenheid met het aardse leven.

Ook het verlangen naar heelheid is een groot en belangrijk thema in dit werk dat vele, fraaie illustraties kent van onder andere Geert de Brabander en Marius de Schaar.

Een mooi treffend voorbeeld van haar uitstekende werk is het gedicht:  mijn liefste

mijn liefste

ik schrijf je nu in mijn thuishaven

de meeuwen heb ik op zee gelaten

schaar me nu onder stadse raven

zo ver van jou uit zicht verlaten

 

eerder zag ik je nog op golven deinen

toen ik pure zijde vervoerde

en de horizon zag verdwijnen

witte duiven jouw naam uitkoerden

 

eens zal ik opnieuw uitvaren

met één en dezelfde dromen

hoop opnieuw jouw gelaat te ontwaren

dat mij voor nu is ontnomen

 

Leontine Wagter,

Uit: De Bruid van Reyde; Uitgeverij de Wilg, 2020

woensdag 16 september 2020

Perron 1 (het gesloopte station)

 




Perron 1 (het gesloopte station)

 

Hier nam ik afscheid

van jou op het perron,

het was een zachte avond,

in de late zomerzon.

 

Een laatste zoen,

langs je wang een traan,

een: schrijf je wel,

je zei: ‘Hij komt eraan.’

 

De intercity nam je mee

en ik zag je nooit meer

de fluit klonk om half twee,

dat was hier ongeveer.

 

Dit station is nu gesloopt,

maar niet mijn hoop, Desirée,

stap uit en kus me

in het puin van perron 2.

 

    En het sluitsein van de trein,

    het rode licht, wordt langzaam vaag

    ik ben gelukkig zonder jou

    ik ben heel dom gelukkig

    op een ingestorte halte, 

    vandaag.

              

maandag 14 september 2020

Bedenk een luxeprobleem waar je eens iemand over hebt horen klagen. Schrijf nu een recht voor zijn raap adviescolumn aan degene met dat probleem.






Beste Julia,

Jij hebt een probleem, zeg je. Je klaagt er de hele dag over op ons advocatenkantoor. Ik word er groen en geel van, van jouw probleem. Het is namelijk geen probleem, het is een luxeprobleem, dus geen echt probleem. Het is misschien een probleem voor jou, maar niet voor mij, niet voor de collegae en de rest van de juridische wereld.
Jouw probleem is het volgende: welke tas zal ik volgende week meenemen op mijn vakantie naar Ibiza? Zal ik mijn rode tas op wieltjes meenemen of mijn roze weekendtas met het opschrift: ‘I love lesbian.’ Je bent niet eens lesbisch. Jouw probleem is dat jij aandacht wil, Julia, want niemand van onze afdeling wil weten dat jouw rode tas op wieltjes zo handig is op het vliegveld om mee naar de incheck te rollen. Weet jij wel hoeveel tenen jij daarmee beschadigt, Julia?

En besef jij wel dat zo’n wieltje af kan breken? Julia, onder ons: jij hebt geen 30 liter koffer nodig en geen 30 liter tas. Ik reken je voor wat je nodig hebt: een miniscuul bikini’tje, een pakje condomen, je aansteker, een toilettas met je tandenborstel en pasta en meer niet. Je haarborstel laat je thuis. Krijg je zo’n lekkere wilde Ibiza haardos van.
En doe deze spullen in een Dirk van den Broek tas. Morgen ga ik deze brief hardop voorlezen als jij weer over je tassenprobleem begint. Zo hard mogelijk, want jij hebt recht op de waarheid.

Je collega Bianca
Nb: stop met kijken naar Patrick, want hij is van mij (al weet hij dat nog niet) 

Uit: 333 dingen om over te schrijven  

donderdag 10 september 2020

Ze heeft het dagboek gesloten

 


Ze heeft het dagboek gesloten. Er zit een mooi slot op het roze boekje. Maar tevreden is ze niet, want ze wil stoppen met haar gezwijmel over Patrick. Want Patrick ziet haar helemaal niet staan. Als hij voorbij loopt, wil hij nog net naar haar zwaaien, maar meer niet. Ze begrijpt niet wat ze in het joch ziet. Een lange, dunne jongen met een schaterlach, rood haar en groene ogen.

Maar toch, ze houdt van hem. Ze is 10 jaar en ze heeft al een heel dagboek over hem geschreven. Ze heeft heel wat tranen gehuild in haar kussen dat hij haar niet leuk vindt, maar ze weet nu zeker dat ze geen verkering gaan krijgen. Ze zullen nooit samen zijn en stiekem zoenen in de duintjes.

En daarom moet het dagboek weg, vandaag nog. En hij moet uit haar hoofd, de ellendeling. Weg met Patrick. Weg met jongens die alleen naar zichzelf kijken en niet naar haar. Is zij soms niet knap genoeg?

Ze zal hem krijgen. Maar eerst moet het boekje weg. Verscheuren is te lastig en het zou mama misschien op kunnen vallen in de prullenbak. Verbranden dan? Dat zou kunnen, maar dan buiten. Dan zou ze vies kunnen worden en ook vragen krijgen.

Er is een betere oplossing: de bunker in het duin. Een prima ding voor alles waar je meteen van af wil. Jammer dat Patrick er niet in past.

Ze loopt de flat uit en loopt naar buiten.  ‘Hallo Monica,’ hoort ze achter haar. Het is de buurman, die aardige man die weleens een pepermuntje geeft. Ze weet wel dat mama zegt dat ze geen snoepjes van vreemde mannen mag aannemen, maar van deze man durft ze het wel. Ze vindt het wel jammer dat hij altijd ’s avonds zijn toonladders gaat oefenen, zodat ze TOPPOP harder moet zetten. De man houdt heel erg van zingen. Dat kun je hem niet kwalijk nemen.

‘Wat kijk je verdrietig,’ zegt hij. ‘Is er iets gebeurd?’

Monica schudt haar blonde hoofd. ‘Nee hoor,’ zucht ze. ‘Er is niks.’ En ze denkt aan haar liefdesverdriet. Hebben andere kinderen dat ook weleens? vraagt ze zich af. Ben ik normaal? ‘Nou dag hoor,’ zegt de man. ‘Doe je de groeten aan je moeder?’ Ze knikt. Dat vraagt hij altijd. Volgens mij is hij verliefd op mijn moeder, denkt ze.

Ze rent door de duinen vol met zijn kromgebogen eikjes naar de bunker, een betonnen ding onder het zand. Het ligt vlak achter de school, verscholen onder een heuvel. Het is gemaakt door de Duitsers uit de laatste oorlog. Zij verschuilden zich daar in. Tegen bommen, denkt ze. Maar het gat aan de bovenkant is open. Er kan een man doorheen. Aan de binnenkant ziet ze een stalen ladder, die naar beneden loopt. Snel dat boekje erin. Het duurt lang eer ze de klap hoort, zo diep is het. Ze hoort iemand roepen: ‘Hee!’ Het zal toch geen verdwaalde Duitser zijn? Snel klopt ze het zand van haar kleren en rent weg. 

Op het schoolplein is haar vriendin Erica misschien. Ze loopt er naar toe. De school ligt omgeven door de duinen, te bakken in de zon.

Ze ziet Erica niet. Wel Jonas, een jongen die bij haar in de flat woont, maar dan een verdieping lager. ‘’Hallo Monica,’ zegt hij grijnzend en hij toont een roze boekje. Haar mond valt open voor ze gedag kan zeggen. Het is haar boekje,  haar dagboek vol met alles over Patrick!

‘Ik heb wat gevonden van je in de bunker,’ grijnst Jonas. ‘Leuk hoor al die tekeningen over Patrick.’ Hij laat een pagina zien met een groot rood hart met een pijl erin.

Monica voelt de grond onder haar wegzakken. Jonas heeft het boek met al haar geheimen in handen. De rotzak, de gemene rotzak. De schoft, de ellendeling. Hij zat verstopt in de bunker. Of hij is haar gevolgd.

 Ze rent op hem af. Hij houdt het boekje in de lucht. ‘Pak hem dan!’ roept hij plagerig en hij rent weg.

Het wordt nog erger. Hij roept: ‘Ik ga alles aan hem vertellen, alles, alles!’

‘Nee,’ roept ze, ‘dat doe je niet!’

En toen kwam ik op het schoolplein. Monica was mijn buurmeisje. Ik vond haar leuk en sportief. Als zij zich verveelde tijdens haar huiswerk maken, begon ze klopgeluiden te maken. Ik klopte dan terug.

‘Geef mijn boekje terug!’ riep ze.

Jonas had niet in de gaten dat ik achter hem stond. Ik begreep wat er was gebeurd en het was vrij eenvoudig het boekje uit zijn kolenschoppen te grissen. Ik wierp het naar Monica. Daarna was het minder eenvoudig: Jonas kreeg mij bij mijn bloemige T-shirt te pakken en gooide me op de grond. Daarna ging hij bovenop me zitten en sloeg op mijn neus. Hij had me zeker vermoord als er niet een oude meester naar buiten was gekomen.

‘Hee, laat dat!’ riep hij. ‘Ophouden!’ Jonas liet snel los en ging er van door. Ik voelde aan mijn neus. Hij zat er nog aan. Maar het bloedde.

We gingen naar huis. Mijn moeder schrok een beetje en waste mijn gezicht. Daarna keek ze naar het boekje. ‘Wat er is met je boekje gebeurd?’ vroeg ze. ‘Ik maak het wel even schoon.’

‘Maar u mag er niet in kijken,’ zei Monica.

‘Beloof ik,’ zei mijn ma. Ze ging naar de keuken.

‘Wat staat daar in?’ vroeg ik, toen we in mijn kamertje stonden.

‘O,’ zei Monica. ‘Van alles over Patrick.’

‘Patrick?’ Ik kende hem niet. 

‘Ja,’ zuchtte ze verdrietig. Ik zag een traan. 'Het is niet zijn echte naam. Ik 

heb hem een andere naam gegeven, want als iemand in het boekje leest...'

Ik pakte mijn roodbruine cavia uit zijn kooitje en gaf hem haar. Ze

aaide hem.

‘Weet je,’ zei ik. ‘Ik heb ook zoiets. Een meisje uit mijn klas. Ze heet

Bregje.’ De cavia begon te knorren.

‘Ze kwam bij ons in de klas vorig jaar en ze viel me niet op. Maar toen

merkte ik dat ze vaak bij me stond, dichtbij. Als we speelden.’

Monica knikte.

‘En een keertje stond ik per ongeluk dichtbij haar. Ze zette haar

fietsje in het fietsenhok. Ze keek me aan en lachte en toen..’

Monica stond op. ‘Het gaat regenen,’ zei ze.

‘Toen keek ik van heel dichtbij in haar ogen.’

Monica zette de cavia terug. ‘En toen?’

‘Toen zweefde ik door het fietsenhok. Het was heel vreemd. Haar

ogen waren de mooiste die ik ooit gezien heb. Kristalblauw. Zo prachtig.’

‘Alsof je zo oud bent, gekkie,’ lachte Monica. ‘Maar ga door:

gingen jullie zoenen?’

‘Nee,’ zuchtte ik. ‘Het bleef bij kijken. Ik weet niet wat ik tegen haar  moet zeggen.’

‘En ik weet het wel,’ zei mijn moeder. ‘Hier is je boekje Monica. Wees

maar zuinig op die mooie gedichten.’  

Monica pakte het boekje en drukte het tegen haar borst.

‘Nou, bedankt!’ zei ze verlegen.

‘Ik ga, ik moet nog huiswerk maken.’

‘Dag,’ zei ik. ‘Morgen bramen zoeken?’ In het duin groeiden heel veel 

bramen. Meer dan onze moeders jam van konden maken.

Ze knikte. Ze lachte nog even naar me en hipte de deur uit.

Ik ging terug naar mijn kamer. Natuurlijk dacht ik weer aan die

mysterieuze blauwe ogen. Ik schreef Bregje op mijn schoolbord en

zag toen pas een stuk papier op de grond liggen. Het was een losse

bladzijde uit het dagboek van Monica. Op iedere regel stond tien keer

mijn naam. Daaronder een groot hart met een pijl, ook weer met

mijn naam. Ik hapte naar adem van schrik. Ik was Patrick! Ik was Monica's 

grote geheime liefde!

Ik klopte op de muur met signalen het alfabet. Een keer voor een a, twee keer 

voor een b. Ik klopte:  ik- hou- van- jou. Het

duurde even, toen hoorde ik haar terugkloppen: dikke - zoen- je Monica.


En de zon ging rood onder boven de haven en van het schoolplein en

uit de duintjes klonken nog kinderstemmen, gegil en vrolijk getetter.

Ik vond dat ik best gelukkig mocht zijn met mijn twee vriendinnen.

           

  


Bezoek op de plek van de ramp met El-Al Boeing 747 4 oktober 1992 'De boom die alles zag'

Vandaag was ik met de school op de plek waar op zondagavond 4 oktober 1992 een Boeing 747 neerstortte. Beklemmend idee. Op de foto zie je 'de boom die alles zag'. Het is een mooi monument voor de slachtoffers en de mensen die later alsnog ziek werden.

Afbeelding kan het volgende bevatten: een of meer mensen, boom, lucht, plant, bloem, buiten en natuur



Anja van Berkel, Sarah van den Berg en 7 anderen

donderdag 3 september 2020

De Noordzee bij nacht, eerste reis op zee





De Noordzee bij nacht. Het stuurwiel in je handen. Moeite om te blijven staan en het kompas op 250 graden voor te houden. Schuim smakt over de boeg. Zo nu en dan kilt het zeil als het uit de wind valt. Het zicht is slecht, een meter of honderd. Vanuit de mist doemen monsters met containers op en je vraagt je af of ze het toplicht dat in de mast heen en weer zwaait zullen waarnemen.
De voorkant van het licht is groen en de achterkant is wit, maar we zijn klein, heel klein op deze grote plas.

Aan stuurboord een nog iets kleinere zeilboot, voor anker. Met de kop rustend in de zuidwestenwind.
De stilte is groot op zee, alleen het klapperen van het zeil en de dreunen van de golven tegen de polyesterwanden veroorzaken afwisseling in de geluidloosheid.
Zo nu en dan komen uit de boordruimte geluiden van de communicatie-apparatuur: piepjes en stemmen, maar ik heb geen tijd om te luisteren, want het schip, Freedom, hangt schuin, zo ongeveer 15 graden, dus kost het veel moeite te blijven staan. En zelfs een plasje plegen is bij deze helling niet aan te bevelen.

De schipper, Maarten, ligt op de bank in de kajuitruimte en slaapt, maar staat bij de geringste afwijking naast je. Hij slaapt met de oren gespitst.
De mannen om mij heen turen zonder iets te zeggen over de golven. Iedereen is onder de indruk van de eenzaamheid op het water. Af en toe wijst er iemand naar een lichtje in de verte. Wat kan dat zijn ? Een vroege visser misschien ? De mannen zijn aan de wal politieagent in IJmuiden.
Wij zijn allemaal een beetje huiverig voor vissersboten, omdat hun koers vaker wisselt dan die van andere schepen.

De P&O ferry passeert. Reusachtige gedaante, met misschien een enkele slapeloze of dronkaard op het dek. De maan schittert prachtig op het wateroppervlak en even wordt het zicht daardoor beter. Gelukkig maar dat het kompas verlicht is. Nu begint het te regenen. Het schip wordt een moment opgetild door een grote golf, ik stuiter omhoog, klamp me vast aan het wiel, besluit even te gaan zitten om de verkrampte benen enige rust te geven. Het is drie uur in de morgen. Er is geen land te zien, er is geen spoor van de bewoonde wereld met al zijn problemen.

Uitgeput klim ik na de aflossing van de wacht in de piepkleine kooi van het vooronder.Ik pel alle kledingstukken van het lijf en stort mijn hoofd vlak naast het kleine raam, dat gelijk is
aan de waterspiegel. Ik word nat van een luik boven mij dat niet goed dicht is, maar ik kan het bij deze stand van het schip onmogelijk dichtdoen. Dan maar nat. Ik val in slaap en herinner mij niets meer.

Als ik wakker word, schrik ik nogmaals van een golf die recht op mij afkomt en tegen het
boordvenster beukt. Waar ben ik ? Lig ik in zee? Godzijdank binnen. De morgen is grijs en de horizon niet te zien. Geklots is vredig.

Ik stoot mijn hoofd bij het opstaan, ik val om en tracht mijn regenbroek te vinden. Die ligt in het wc-tje naast het potje, waaruit zeewater gutst omdat iemand vergeten heeft de handels naar beneden te drukken. Terwijl ik me aan de deurknop vastgrijp vraag ik me af waarom mensen gaan zeezeilen en of parachute springen en of bergbeklimmen.
Het is de strijd tegen de elementen die mensen in gang zet. Het is een test in overleven, die ons van de veilige huis en haard verdrijft. Naar de zee. Dat monster dat schudt en trekt aan het schip om het te kunnen verzwelgen en waarvoor geen enkele oceaanstomer veilig is. Ook het land is niet veilig voor het water dat achter de pieren loert om toe te kunnen slaan.

Eindelijk weer een spoor van land. Duinenrijen. Een pier. Dit moet Scheveningen zijn. Dat is het ook. Rechts Den Haag, met een aantal veel te hoge gebouwen. Links Katwijk en helemaal rechts, bijna uit beeld, de Maasvlakte.

Een deining veroorzaakt door het schip van Rijkswaterstaat. Aan de horizon, over de rechterschouder, het nieuwste schip van de marine, de Rotterdam, varende badkuip, van 125 meter, geschikt om mariniers en -landingsvaartuigen uit de buik te persen. De haven, de zeilen strijken. Het schip mag rusten, en wij ook.

De fles wordt geopend. Als ik op de wal sta, schommelt alles en kan ik nauwelijks
nog normaal lopen. Ik voel me ook niet helemaal lekker: walziek, denk ik.

September 1998