Ze heeft het
dagboek gesloten. Er zit een mooi slot op het roze boekje. Maar tevreden is ze
niet, want ze wil stoppen met haar gezwijmel over Patrick. Want Patrick ziet
haar helemaal niet staan. Als hij voorbij loopt, wil hij nog net naar haar
zwaaien, maar meer niet. Ze begrijpt niet wat ze in het joch ziet. Een lange,
dunne jongen met een schaterlach, rood haar en groene ogen.
Maar toch,
ze houdt van hem. Ze is 10 jaar en ze heeft al een heel dagboek over hem
geschreven. Ze heeft heel wat tranen gehuild in haar kussen dat hij haar niet
leuk vindt, maar ze weet nu zeker dat ze geen verkering gaan krijgen. Ze zullen
nooit samen zijn en stiekem zoenen in de duintjes.
En daarom
moet het dagboek weg, vandaag nog. En hij moet uit haar hoofd, de ellendeling.
Weg met Patrick. Weg met jongens die alleen naar zichzelf kijken en niet naar
haar. Is zij soms niet knap genoeg?
Ze zal hem
krijgen. Maar eerst moet het boekje weg. Verscheuren is te lastig en het zou
mama misschien op kunnen vallen in de prullenbak. Verbranden dan? Dat zou
kunnen, maar dan buiten. Dan zou ze vies kunnen worden en ook vragen krijgen.
Er is een
betere oplossing: de bunker in het duin. Een prima ding voor alles waar je
meteen van af wil. Jammer dat Patrick er niet in past.
Ze loopt de
flat uit en loopt naar buiten. ‘Hallo
Monica,’ hoort ze achter haar. Het is de buurman, die aardige man die weleens
een pepermuntje geeft. Ze weet wel dat mama zegt dat ze geen snoepjes van
vreemde mannen mag aannemen, maar van deze man durft ze het wel. Ze vindt het
wel jammer dat hij altijd ’s avonds zijn toonladders gaat oefenen, zodat ze
TOPPOP harder moet zetten. De man houdt heel erg van zingen. Dat kun je hem
niet kwalijk nemen.
‘Wat kijk je
verdrietig,’ zegt hij. ‘Is er iets gebeurd?’
Monica
schudt haar blonde hoofd. ‘Nee hoor,’ zucht ze. ‘Er is niks.’ En ze denkt aan
haar liefdesverdriet. Hebben andere kinderen dat ook weleens? vraagt ze zich
af. Ben ik normaal? ‘Nou dag hoor,’ zegt de man. ‘Doe je de groeten aan je moeder?’
Ze knikt. Dat vraagt hij altijd. Volgens mij is hij verliefd op mijn moeder,
denkt ze.
Ze rent door
de duinen vol met zijn kromgebogen eikjes naar de bunker, een betonnen ding
onder het zand. Het ligt vlak achter de school, verscholen onder een heuvel.
Het is gemaakt door de Duitsers uit de laatste oorlog. Zij verschuilden zich
daar in. Tegen bommen, denkt ze. Maar het gat aan de bovenkant is open. Er kan
een man doorheen. Aan de binnenkant ziet ze een stalen ladder, die naar beneden
loopt. Snel dat boekje erin. Het duurt lang eer ze de klap hoort, zo diep is
het. Ze hoort iemand roepen: ‘Hee!’ Het zal toch geen verdwaalde Duitser zijn?
Snel klopt ze het zand van haar kleren en rent weg.
Op het
schoolplein is haar vriendin Erica misschien. Ze loopt er naar toe. De school
ligt omgeven door de duinen, te bakken in de zon.
Ze ziet
Erica niet. Wel Jonas, een jongen die bij haar in de flat woont, maar dan een
verdieping lager. ‘’Hallo Monica,’ zegt hij grijnzend en hij toont een roze
boekje. Haar mond valt open voor ze gedag kan zeggen. Het is haar boekje, haar dagboek vol met alles over Patrick!
‘Ik heb wat
gevonden van je in de bunker,’ grijnst Jonas. ‘Leuk hoor al die tekeningen over
Patrick.’ Hij laat een pagina zien met een groot rood hart met een pijl erin.
Monica voelt
de grond onder haar wegzakken. Jonas heeft het boek met al haar geheimen in
handen. De rotzak, de gemene rotzak. De schoft, de ellendeling. Hij zat
verstopt in de bunker. Of hij is haar gevolgd.
Ze rent op hem af. Hij houdt het boekje in de
lucht. ‘Pak hem dan!’ roept hij plagerig en hij rent weg.
Het wordt
nog erger. Hij roept: ‘Ik ga alles aan hem vertellen, alles, alles!’
‘Nee,’ roept
ze, ‘dat doe je niet!’
En toen kwam
ik op het schoolplein. Monica was mijn buurmeisje. Ik vond haar leuk en
sportief. Als zij zich verveelde tijdens haar huiswerk maken, begon ze
klopgeluiden te maken. Ik klopte dan terug.
‘Geef mijn
boekje terug!’ riep ze.
Jonas had
niet in de gaten dat ik achter hem stond. Ik begreep wat er was gebeurd en het
was vrij eenvoudig het boekje uit zijn kolenschoppen te grissen. Ik wierp het
naar Monica. Daarna was het minder eenvoudig: Jonas kreeg mij bij mijn bloemige T-shirt te pakken en gooide me op de grond. Daarna ging hij bovenop me zitten
en sloeg op mijn neus. Hij had me zeker vermoord als er niet een oude meester
naar buiten was gekomen.
‘Hee, laat
dat!’ riep hij. ‘Ophouden!’ Jonas liet snel los en ging er van door. Ik voelde
aan mijn neus. Hij zat er nog aan. Maar het bloedde.
We gingen
naar huis. Mijn moeder schrok een beetje en waste mijn gezicht. Daarna keek ze
naar het boekje. ‘Wat er is met je boekje gebeurd?’ vroeg ze. ‘Ik maak
het wel even schoon.’
‘Maar u mag
er niet in kijken,’ zei Monica.
‘Beloof ik,’
zei mijn ma. Ze ging naar de keuken.
‘Wat staat
daar in?’ vroeg ik, toen we in mijn kamertje stonden.
‘O,’ zei
Monica. ‘Van alles over Patrick.’
‘Patrick?’
Ik kende hem niet.
‘Ja,’ zuchtte ze verdrietig. Ik zag een traan. 'Het is niet zijn echte naam. Ik
heb hem een andere naam gegeven, want als iemand in het boekje leest...'
Ik pakte
mijn roodbruine cavia uit zijn kooitje en gaf hem haar. Ze
aaide hem.
‘Weet je,’
zei ik. ‘Ik heb ook zoiets. Een meisje uit mijn klas. Ze heet
Bregje.’ De
cavia begon te knorren.
‘Ze kwam bij
ons in de klas vorig jaar en ze viel me niet op. Maar toen
merkte ik
dat ze vaak bij me stond, dichtbij. Als we speelden.’
Monica knikte.
‘En een
keertje stond ik per ongeluk dichtbij haar. Ze zette haar
fietsje in
het fietsenhok. Ze keek me aan en lachte en toen..’
Monica stond
op. ‘Het gaat regenen,’ zei ze.
‘Toen keek
ik van heel dichtbij in haar ogen.’
Monica zette
de cavia terug. ‘En toen?’
‘Toen
zweefde ik door het fietsenhok. Het was heel vreemd. Haar
ogen waren de mooiste die ik ooit gezien heb. Kristalblauw.
Zo prachtig.’
‘Alsof je zo oud bent, gekkie,’ lachte Monica. ‘Maar ga door:
gingen jullie zoenen?’
‘Nee,’ zuchtte ik. ‘Het bleef bij kijken. Ik weet niet wat ik
tegen haar moet zeggen.’
‘En ik weet
het wel,’ zei mijn moeder. ‘Hier is je boekje Monica. Wees
maar zuinig
op die mooie gedichten.’
Monica pakte
het boekje en drukte het tegen haar borst.
‘Nou,
bedankt!’ zei ze verlegen.
‘Ik ga, ik
moet nog huiswerk maken.’
‘Dag,’ zei ik. ‘Morgen bramen zoeken?’ In het duin groeiden heel veel
bramen. Meer dan
onze moeders jam van konden maken.
Ze knikte.
Ze lachte nog even naar me en hipte de deur uit.
Ik ging
terug naar mijn kamer. Natuurlijk dacht ik weer aan die
mysterieuze
blauwe ogen. Ik schreef Bregje op
mijn schoolbord en
zag toen pas
een stuk papier op de grond liggen. Het was een losse
bladzijde uit
het dagboek van Monica. Op iedere regel stond tien keer
mijn naam.
Daaronder een groot hart met een pijl, ook weer met
mijn naam. Ik hapte naar adem van schrik. Ik was Patrick! Ik was Monica's
grote geheime liefde!
Ik klopte op de muur met signalen het alfabet. Een keer voor een a, twee keer
voor een b. Ik klopte: ik- hou- van- jou. Het
duurde even, toen hoorde ik haar terugkloppen: dikke - zoen- je Monica.
En de zon
ging rood onder boven de haven en van het schoolplein en
uit de
duintjes klonken nog kinderstemmen, gegil en vrolijk getetter.
Ik vond dat
ik best gelukkig mocht zijn met mijn twee vriendinnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten