donderdag 2 september 2021

Langedoik, een gedicht over Langedoik (Langedijk)




 

Reed ik door het land,

zag ik kleine meisjes met hun kleine paardjes aan de hand lopen.

En dacht ik: waarom ga je niet op dit mooie dier zitten?

 

Het oude land met de houten schuurtjes, onder de dakrand de zwaluwen en de vleermuizen en de schapen grazen relaxt en kijken me aan. Wat moet jij hier?

 

Reed ik door het land, op mijn papabike, naar de tandarts.

Kijk daar stond een schoorsteen gedraaid als een wokkel, de schoorsteen van de chipsfabriek.

De fabriek staat naast de slootjes.

Er zijn erg veel kaarsrechte slootjes hier. Met bootjes in rood en groen.

De mannen heten hier nog Jan of Henk of Gerrit, net als mijn tandarts. Ze bakken brood, halen de kool van het land en stoppen de zoutjes in de oven.


Reed ik door het land.

En betrad de praktijk.

De wachtruimte leeg. Een lege tafel en twee stoelen.

De tijdschriften zijn opgezegd. De wc-deur is op slot.

De tandarts haakt met zijn haakje en spiegelt met zijn spiegeltje.

Altijd spannend als je tandarts iets ontdekt.

Een foto maakt.

Je een dia-raampje binnengeschoven krijgt.

Mijn kies daarna levensgroot  op een scherm. Is dat mijn kies?

Toch niks, zegt hij.

Uit mij ontsnapt een diepe zucht.

Dan nog het polijstpapje.

Korrelig als cement. De assistente brengt een doekje en een spiegel, zodat ik even moet denken aan de kapsalon.

Om te voorkomen dat de mensen in het dorp denken dat ik een snuif genomen heb. 



Reed ik door het land en zag langs de weg een mand met

bio-aardappelen, for sale

en reclame voor gratis, heerlijke  dampende paardenmest.

Even een jaartje laten besterven en dan op je landje prakken

voor supersperziebonen.

Reed ik door het land, hield ik van het land,

van zijn stoere nonchalance en zijn er-lijkt-wel- helemaal

niks- te veranderen.