vrijdag 27 december 2024

Annie

 

 


 

Er was eens een toiletjuffrouw. Haar naam was Annie. Elke dag, zonder zich diep af te vragen waarom, deed zij haar werk bij de toiletten van een groot hotel.

Annie wist wel dat haar werk niet op brede schaal werd gewaardeerd, maar gelukkig kreeg zij wel leuke, lieve reacties van opgeluchte gasten.  En soms zelfs kreeg zij wat extra’s zoals een cadeautje of een eurootje.

 Annie was de vijftig al gepasseerd, maar ze zag er gezond en fris uit. Zij had uitzonderlijk mooi, lang blond haar en haar gezicht was altijd keurig opgemaakt. Zij had een zachte lach die je zelden hoorde.

 Hoewel menigeen dacht dat Annie geen verdere passie bezat dan poetsen, kwam dit niet overeen met haar verborgen gehouden persoonlijke leven. In haar kleine woning, die ze gedurende lange tijd deelde met Henk, een visser, leefde zij tussen stapels boeken en tijdschriften over de Romeinse Oudheid. Vrijwel niemand wist van Annies liefde voor het oude Rome. Hoe graag had zij daar heen willen gaan, maar haar Henk wilde niet. Hij nam liever de boot naar Texel en daar bleef het bij.

Nu Henk was overleden zocht zij naar mogelijkheden naar haar geliefde stad te reizen. Zij spaarde daarvoor en leefde zuinig.

Zij miste Henk elke dag, elk uur, elke minuut. Het lot had besloten dat hij voortijdig van haar werd weggenomen. Dit kon zij niet accepteren en vaak werd zij hier razend over. Maar uiteindelijk plofte zij in haar luie stoel en kalmeerde.

Annies week was goed gevuld. Naast haar werk in de toiletten was zij actief als vrijwilligster in D. Ze werkte voor de opvang van katten, de opvang van daklozen, ze organiseerde optochten. Overal was Annie, met haar eeuwige, soms irritante optimisme.

 Eens had zij van de burgemeester een gouden speld gekregen voor het vele werk dat zij verrichtte. Annie was verguld met de speld. Maar ze ging snel door met truien breien voor vrouwen in Roemenië.

Werk kon niet wachten.

 Annie kreeg al vroeg in haar leven een kind, een jongetje, dat ze Boy noemde. De vader ging er echter snel vandoor, maar erg vond zij dat niet. Annie was op de kermis een grotere actie dan de zweefmolen, dus keus genoeg aan andere heren. Zij was slank, had een lieve uitstraling en helderblauwe ogen die schitterden als laserstralen. Uit de aanbidders koos zij Henk. Die was toen nog werkzaam op zee. Hij bezat een massieve nek als een meerpaal en een borst van staal. Hij nam de kleine Boy aan als zijn eigen zoon en zorgde goed voor hem. Hij nam hem mee op kleine tochten op zee en leerde hem vissen. ‘Ik heb geluk gehad met Annie,’ zei hij.  ‘Zonder haar was ik al vissenvoer geweest.’ Hij nam na zijn huwelijk een baan als lasser in een fabriek.

Dat was alweer lang geleden. Zij miste hun gekibbel, om niets.

Deze ochtend, de bewuste ochtend die haar leven verder voor altijd zou bepalen, opende zij de deur van de toiletten. Tegenwoordig was daar een hekje voor dat zij kon openen als iemand geld op haar schoteltje had geworpen. Het was rustig. Maar op een ogenblik, het was vijf voor tien, stond er een keurig geklede man voor haar. Hij was een jaar of dertig, glad geschoren, donkere ogen. Mooi om naar te kijken. Hij droeg een lange, dure, beige jas en daaronder een blauw pak. Zijn schoenen waren zo gepoetst dat je je haar erin zou kunnen kammen.

 De man zei iets in het Engels. Zij verstond geen Engels. Mijnheer wilde natuurlijk even plassen. Zij wees naar de toiletten en op het schoteltje. Nu zag ze in de nek van de man een tattoo. Een leeuw.

‘Wat een rare plek,’ dacht ze nog.

 De man strekte zijn hand uit en pakte het geld van het schoteltje.

‘Nee!’ zei Annie streng. ‘Niet pakken, neerleggen!’

Twee seconden later sloeg de man  haar hard op haar rechteroog. Ze viel achterover tegen de muur. Ze riep: ‘Stop!’ Maar hij ging door. Hij bleef slaan. Zijn vuisten raakten haar overal. Bloed vloog rond.

Ze zakte weg.

Haar hart stopte.

 

Haar leidinggevende, Peter, een grijze, statige man, kwam aangerend. Hij zag een onbekende man langs hem rennen. Daarna zag hij de toegetakelde Annie en hij zag dat het mis was.

Hartstilstand.

Joey, zijn jongere collega, kwam helpen. Samen startten ze de reanimatie. Joey had veel geoefend omdat hij bij de reddingsbrigade in dienst was. Maar het viel hem toch zwaar dit nu in een levensechte situatie te moeten doen. Zweet gleed van zijn voorhoofd in zijn ogen.

‘Wanneer komt de hulp?’ hijgde hij.

 Annie aanschouwde het harde werken van de jongeman, van boven. Zij draaide in de ruimte zachtjes aan een doorzichtig koord dat haar verbonden hield met haar lichaam. Ze had medelijden met de jongen.

Hij deed zo zijn best. De schat.

Plotseling merkte zij op dat er een man naast haar zweefde. Hij had geen koord. Zijn lijf was doorzichtig. Dat vond ze wel een beetje vreemd.

‘Annie!’ riep de man.

‘Henk!’ riep zij vol emotie. Zij stak haar armen naar hem uit, maar hij negeerde het gebaar.

 ‘Ben je er al?’ mopperde hij. ‘Het was net zo lekker rustig.’

‘Heb je nu nog die blouse aan?’ ze wees op het hemd dat ze hem voor zijn uitvaart had aangetrokken.

‘Wat kan jou dat nou schelen?’

‘Dat kan me wel schelen. Ik wil dat je er netjes bijloopt. En die broek… kijk nou eens wat een gaten.’

‘Hier zegt niemand er iets van hoor.’

‘Je bent nog steeds gek.’

‘Op jou ja. Nou. Hoe gaat het beneden?

‘Goed.’

‘Dat is het?’

‘Ja.’

‘Andere vent?’

‘Nee.’

‘Waarom niet? Je kan toch Willem vragen. Die zag jou altijd wel zitten.’

‘Ik wil Willem niet, ik wil jou.’

‘Lekker dan. Mens, het is zo lekker stil.’

‘Ik wil jou Henk.’

‘Dat kan niet Annie, ik ben dood. Ik ben hartstikke dood. Zie je dat niet?’

‘Ik misschien ook wel.’

Ze keken samen naar beneden. Om haar roerloze lichaam was het een drukte van jewelste met hulpverleners. Ze hoorde ze opgewonden roepen: ‘Hartslag! Jongens, we hebben hartslag!’ Ze zag Joey opstaan en huilen.

Het trekken aan het koord werd harder. Ze probeerde terug te trekken. ‘Help me, Henk!’ riep ze. Maar Henk deed niets en verdween in de eeuwigheid.

Annie viel.

Terug in haar mishandelde lichaam.

 Annie werd een internethit. De lieve toiletjuffrouw die bijna dood werd geslagen voor slechts vijftig eurocent. Mensen deelden het bericht miljoenen keren en voor Annies deur werden wouden aan bloemen gelegd. Iedereen sprak schande van de gebeurtenis en waarom dit nu juist moest gebeuren bij Annie. Hoe was dit toch mogelijk? Zo’n lieve, zorgzame vrouw. Wie kon dit toch zo gewetenloos gedaan hebben?

 Annie wist hier allemaal niets van. Zij sliep. Op het internet startte iemand een crowdfunding actie voor haar.  Zodat zij naar Rome zou kunnen reizen. Een buurvrouw die eens bij haar op de koffie was geweest, kwam met dit idee. Zij sprak met een journalist van het plaatselijke internetdagblad. “Haar huis staat vol met het oude Rome, zelfs op het deksel van de toiletpot trof ik een afbeelding van Caesar.’

 Toen Annie thuiskwam, kon zij haar ogen niet geloven. Bloemen, kaarten, stukken op het internet over haar. Talkshows die haar wilden hebben. De aandacht ontroerde haar, de liefde die zij kreeg na alle ellende, was hartverwarmend. Maar zij vertelde niemand over haar geluk dat zij terugvond in de dood. Of de bijna dood. Zij meende dat niemand dat zou kunnen begrijpen.

 Maar de weken en de maanden verstreken en het werd rustiger in haar leven. Zij had steun van haar katten Joosje en Poosje en haar hond, de teckel Tickel. Ze kon nog niet werken met haar beschadigde lijf. Ze had nog best veel rugpijn en hoofdpijn. Soms huilde ze even zacht.

Op een dag in de lente stond de burgemeester aan de deur met een heleboel mensen. Ze had hun komst niet verwacht. De brieven had ze niet geopend. De burgemeester was een jonge, lieve vrouw met donker haar en een stralende lach.  ‘U gaat naar Rome!’ riep ze en de menigte klapte.

 ‘Hier is de cheque!’  Een mijnheer in een zwart pak opende een envelop en daarop stond een bedrag met een paar nullen.

“Het resultaat van de crowdfunding!’ kirde een dame in een mantelpakje.

 Annie probeerde te lachen en als een slecht actrice juichte ze, verre van overtuigend. Want zij was zeker blij naar Rome te reizen, maar de ontmoeting in het paradijs met haar Henk, had  haar somber gemaakt. Wat had haar leven hier nu nog voor zin?

 Ze nam de cheque aan en bedankte uitvoerig. Snel hobbelde het volk  naar andere oorden. Uiteraard nadat zij uitgebreid met elkaar op de foto waren gezet.

 Twee maanden later landde zij in het oude Rome. De oude stad was overweldigend in haar drukte en schoonheid als openluchtmuseum. Gelukkig had zij Ingrid, haar tweelingzus meegenomen die haar kon ondersteunen tijdens de trip. Ook sprak Ingrid een beetje Engels.

 Door alles wat zij over de stad gelezen en geleerd had, wist zij vrij veel te vertellen over alles wat ze zag. Ze produceerde een woordenstroom die niet te stoppen leek.

Uiteindelijk, aan het eind van de eerste dag, naderden zij de bekende Trevifontein. Niet gebouwd door de Romeinen, wel door hun nakomelingen. Niet echt heel oud dus. Maar haar zus was heel enthousiast en trok haar mee.

Annie wilde na vijf minuten al weer weg, toen er een man naast haar kwam staan. Daar had zij helemaal geen behoefte aan.

‘You turn around,’ zei de man. Hij was een donkere man met mooie hazelnootbruine ogen en een buikje. ‘Turn around,’ zei de man nogmaals. Hij maakte een rondje met zijn wijsvinger.

Ze draaide zich gehoorzaam om terwijl hij haar hand pakte en er een munt van vijftig eurocent in legde.

‘Throw you’, hij deed de beweging voor.

 Annie wierp de munt in de fontein. Om er van af te zijn. Haar benen wilden al wegrennen, naar het hotel, naar het vliegveld, naar huis. Naar niks. Ze wist wat de man ging zeggen over het muntje en dat ze terug moest komen. Voor hem zeker.

 ‘Maybe next week, next mounth, next year.’ Hij was dichtbij, rook best lekker eigenlijk.

Ze mompelde iets onverstaanbaars.

‘You come back and then I show you the most beautiful places of Rome.’

‘Die ken ik al,’ dacht ze, maar haar mond zat vastgelijmd.

‘And we have a laugh.’

‘Love?’ riep ze geschrokken.

Hij lachte, miste een hoektand.

‘Not love, laugh, fun you know.’

‘O datte.’

  

Natuurlijk gaf hij ook zijn telefoonnummer. ‘Marco, me, my name. Call me. We meet gere. When you want. Ok?’

 Zo snel als hij gekomen was, was hij weg. Ingrid riep: ‘Wat een leuke man, waarom doe je zo stug?’ Annie haalde haar schouders op. ‘Ik ben er niet mee bezig,’ zei ze. ‘En ik kan geen Engels.’

 Ze wandelden naar een rustige buurt, de Santa Maria della Pace. Want hoog op Annies verlanglijstje stond de Chigikapel met een bloemrijke muurschildering van Rafaël. Ademloos keek zij een lange tijd naar de mysterieuze toekomstvoorspelsters. 

 Terug in Nederland. Ze werkte weer in de toiletten. Het viel haar op dat ze steeds minder werd herkend. Maar het donkere verlangen was ondanks de reis gebleven: zij wilde de rivier oversteken naar het

onbekende land waar zij haar man had zien staan. Daarom had ze een uitgebreide voorraad slaaptabletten om het op een zeker moment te gaan doen.

Ze voelde dat het moment naderde.

Op een doordeweekse maandag kwam ze thuis en schreef een korte afscheidsbrief. Ingrid zou morgen komen. De deur zou ze los laten. Ingrid zou zorgen voor haar dieren, dat verzoek deed ze in haar laatste regels.

 Ik ga op reis naar mijn Henk, schreef ze. Het is leeg en akelig koud zonder mijn mopperkont. Als een bushalte zonder bus. Als Rome zonder Colosseum.

Ik wens je het allerbeste, lieve zus.

Ze ging op bed liggen en legde de pillen op het kastje. Vijfentwintig stuks, dat moest voldoende zijn.

 

Haar telefoon. Die moest aan staan. Dan wisten de bellers dat er iets aan de hand was, als ze niet op zou nemen. Telefoon. Waar was het ding? Niet in haar jaszak, tas, of op het kamerkastje. Stom ding.

Door haar foeteren en zoeken merkte zij niet dat Tickel eerst snuffelde aan de pillen en er daarna van begon te eten. Ze leken op zijn hondensnoepjes.

Toen zijn baas eindelijk de telefoon gevonden had, in de badkamer, en terugkwam, trof ze hem levenloos aan naast haar bed. Zijn tong hing eruit, hij had schuim op zijn bek en zijn ogen rolden angstaanjagend. Ze schrok vreselijk van zijn toestand en vergat haar eigen levenseinde.  

‘Ingrid,’ hijgde ze in de telefoon. ‘Tickel, tickel is niet goed. Help me!’

Samen raceten ze met het dier, gewikkeld in een doek, naar de dierenartskliniek. Het was vlak voor sluitingstijd. Een jonge dierenarts, Iris, observeerde hem met een diepe frons.

‘Wat heeft hij gegeten?’

‘Slaapmedicatie,’ biechtte Annie op en ze begon erbarmelijk hard te huilen. Haar schouders schokten.

Iris probeerde zich niet af te laten leiden. In haar hoofd rammelden medische mogelijkheden om voorrang. Ze besloot in ieder geval de hond mee te nemen naar een andere kamer. Dat was rustiger werken.

Annie en Ingrid wachtten op de gang.

Ingrid vroeg zich af wat er gebeurd was. Hoe kwamen al die tabletten op het nachtkastje op dat tijdstip van de dag. Een angstig vermoeden bekroop haar. Ze kon het niet geloven en ze durfde het ook niet te vragen.

Na een uur kwam de dokter bezweet naar hen toe. ‘Tickel is voorlopig gered,’ zei ze vermoeid. ‘We hebben zijn maag leeggepompt en hij heeft een infuus. Maar dat wil niet zeggen dat hij het gaat redden. De eerste twaalf uur zullen doorslaggevend zijn. Ik bel u morgenochtend. Dan heb ik ook meer labresultaten om te beoordelen of er organen beschadigd zijn.’ Ze stak een hand uit en Annie gaf een slap handje terug.

 De nacht brachten Annie en Ingrid samen door en Annie biechtte op wat er echt was gebeurd.

‘Waarom?’ riep Ingrid. ‘Hoe kun je zo egoïstisch zijn. Denk je dan helemaal niet aan mij?’

“Daar heeft het niets mee te maken!’ riep Annie. ‘Ik ben gewoon erg

ongelukkig.’

‘Hoe denk je dat ik zal zijn, als jij er niet meer bent?’

‘Ik kan er niet meer tegen Ingrid, ik mis hem zo. Ik zie hem iedere minuut. Ik zie nog zo goed hoe hij tegen me lachte, daarboven.’

‘Daarboven? Waar heb je het over. Heb je Henk op zolder verstopt?’

Annie zweeg beschaamd. ‘Ik kan het niet uitleggen.’

‘Doe een poging. Ik ben toch al zo boos. Het maakt nu niet meer uit, An.’

Annie wilde vertellen over de bijnadoodgebeurtenis, maar ze wist niet hoe ze het uit moest leggen. Het werd buiten al licht. Het was half acht. Ze begon over de hond. Ze vertelde alles, soms moest ze even stoppen. Ingrid nam haar in haar armen. En ze huilden samen.

Joosje en Poosje zaten op tafel, zoals alleen katten troost kunnen bieden. Joosje gaf een kopje aan Annie en Poosje ging op haar telefoon zitten met zijn dikke gat. Hij drukte daarmee een knop in. Iedere katteneigenaar kent deze angst. Je kat belt iemand voor je, met zijn pootje. Iemand die je juist niet wil spreken.

 

‘Ciao chi cè?’ zei een mannenstem.

 

Annie en Ingrid lieten elkaar los. ‘Wie is dat?’ Ingrid duwde het ventje opzij.

In het scherm van de telefoon verscheen een videocall. Het hoofd van een donkere man was zichtbaar.

Ze nam het toestel op en zag dat het Marco was. ‘Hello Marco,’ zei ze opgewonden. ‘Yes, we come to Italy. Yes, next week!’

 

Annie was verbijsterd. ‘Wat doe je nou? Ik moet werken volgende week. Ik kan helemaal niet naar Italië!’

‘Je moet werken aan je herstel An,’ ze tikte op haar hoofd. ‘Daarboven.’

‘Ik ga niet als Tickel niet beter is,’’ zei ze somber.

 Maar Tickel overleefde en van het overgebleven geld van de crowdfundingactie stapten de twee zussen opnieuw in het vliegtuig. Ingrid hoopte dat deze reis het einde zou betekenen van Annies neerslachtigheid en dat zij weer de oude Annie zou worden.

 Annie leek weer te genieten van de oude stad. Inderdaad stond Marco weer naast de verschrikkelijke Trevifontein, maar ze weigerde nu er een munt in te gooien. Dat deed hij zelf maar. Hij nodigde hen uit in zijn appartement. Het was een ruime flat met een witte, stenen vloer en het zag er fraai uit. Het had een groot balkon met uitzicht op het zuiden. Bij het raam zat een oude dame in een rolstoel. Ze zag er moe en ziek uit en ze keek afwezig. Annie dacht eerst dat het zijn moeder was, maar het bleek zijn vrouw Angelina te zijn. Ze vroeg niet wat er aan de hand was. ‘Angelina my wife. Angelina, di qualcosa di carino a questi simpatici amici olandesi.’ Angelina zei niets. Marco schudde zijn hoofd.

‘I am retired, worked in the navy, marine.’ Hij liet een scheepsmodel zien, voorop stond een groot kanon. ‘I was captain.’ Nog een foto van een slankere Marco, jaren geleden. Lachend, gebruind. ‘But that was long ago.’

Terwijl Marco vertelde over zijn avonturen op zee, dronken zij thee en Annie voelde zich zowaar een klein beetje gelukkig. Even droomde zij dat voor altijd hier zou blijven. Bij deze man, in dit huis, in deze stad. Er gloeide een klein vuur van hoop in haar borst. Ze genoot van zijn rustige stem, met op de achtergrond het rumoer van de nerveuze Romeinse wereld.

 

‘You come back tonight,’ zei Marco. ‘Then I cook and we go to a party.’

 Ze rustten uit in een klein, maar gezellig park, omzoomd door sinaasappelbomen. De giardino degli Aranci. Het was er warm, er kwamen opgewonden Italiaanse stemmen uit de ramen van de buurt. Een stel maakte ruzie. Annie strekte haar benen uit. Vouwde haar armen achter haar hoofd. Ze hadden een mooi uitzicht over de stad.

Ingrid maakte een drinkfles open.

‘Zou je hier willen blijven, An?’

Annie glimlachte.

‘Ik zag je kijken naar die man.’

‘Hij is getrouwd.’

‘Zijn vrouw is heel ziek.’

‘Ze is toch zijn vrouw. En nee, ik ken hier niemand. En Italiaans dat kan ik ook niet.’

Ingrid zag een man staan bij de ingang van het park. Hij likte aan een ijsje. De man keek naar haar, daarna naar Annie. Zijn gezicht verstrakte. Hij wierp het ijsje weg en liep weg.

Annie zette grote ogen op. De overvaller, de man die haar geslagen had.

‘De overvaller!’ riep ze tegen Ingrid. ‘Dat lijkt de overvaller wel.’ Ze stond op en rende achter hem aan.

Ingrid rende ook. ‘Niet doen An. Wat doe je? Kom terug!’

Maar Annie liet zich niet tegenhouden. Ze zag de man omkijken. Een meter of tien voor haar. Ze zag de tattoo in zijn nek. Een leeuw. Ze wist dat hij het was en ze zou hem krijgen en naar het politiebureau slepen. De man stak een zebrapad over. In Rome een nogal gevaarlijke onderneming. Hij rende in de richting van een bioscoop. Verdween om de hoek. Ze moest stoppen voor een auto. Ze was hem kwijt. Wanhopig schreeuwde ze: ‘Waarom?’ Een paar lieve jonge Italiaanse vrouwen bekommerden zich om haar. Ze zag er wanhopig en verdrietig uit. Ze gaven haar drinken. Sloegen een arm om haar heen. In krakkemikkig Engels vroegen ze of ze beroofd was.

 

Ze hoorde alarmgeluiden van een sirene. Ambulance. 

 

Ingrid wist Annie een paar uur later te overtuigen langs een politiebureau te gaan. Samen zaten ze aan een bureau waarachter een tamelijk brede agent zat. Hij had een vettige snor en zijn Engels was te verstaan, maar knarsend.

Ingrid zei: ‘We saw the man that robbed my sister. Here, in the park.’

De man reageerde niet. Veegde zijn voorhoofd met een vieze zakdoek. Hij pakte een foto. Annie knikte. Ze herkende hem. ‘Ja, ja,’ zei ze, dat is hem!’

‘Thiz man… dead by bus tourists Holland.’

‘Wat zegt hij?’ vroeg Annie.

‘De overvaller is doodgereden door een bus met toeristen uit Nederland.’

‘And we gave thiz…’ Hij legde een muntstuk van vijftig eurocent neer. ‘Your?’

De telefoon ging. ‘Si, le donne lo hanno riconosciuto. Un grande successo per la nostra polizia. Sicuramente!’ 

Annie weigerde de munt in ontvangst te nemen. ‘Kom we gaan,’ zei ze. ‘Arrivederci!’ riep de man hen nog na, maar ze waren al weg.

De avond begon met Annie en Ingrid bij Marco thuis in de Via Elvia Recina met een heerlijke spaghetti alla carbonara. Het smaakte zacht en fris tegelijk. Hij serveerde er een droge witte wijn bij. Zijn vrouw konden ze niet ontdekken.

 

Daarna vertrokken ze naar een feest van de buren van Marco. Het was aan een klein pleintje en het zag er prachtig verlicht uit.

Een accordeonist speelde Italiaanse dansmuziek.

Ze kregen nog meer wijn en Annie voelde zich wat licht in haar hoofd.

Ze zag Ingrid opstaan en naar Marco lopen. Ingrid en Marco dansten  op de muziek. Een walsje.

Ze ontdekte dat Angelina er ook was. Het vrouwtje zat alleen in haar rolstoel. Annie liep naar haar toe en gebaarde of ze ook dansen wilde. Angelina reageerde eerst niet, maar stak daarna haar armen uit. Annie tilde haar uit de stoel. Ze stond wankel op haar benen.

Ze wiegden op de muziek. Annie hield haar stevig vast.

Angelina zong:  Che bella cosa na jurnata e solo  o  ma n’atula sole cchiu bello oi ne.

 

Toen Marco merkte dat zijn vrouw danste, liet hij Ingrid los. Vol bewondering keek hij naar haar. ‘Un miracolo!’ riep hij. Annie stopte met dansen. Ze liet Angelina in Marco’s armen. Die riep in het Engels dat het veertig jaar geleden was dat ze op haar benen had gestaan.

Maar het mensje was vermoeid en ze moesten haar terughelpen in haar stoel. Daar viel ze in slaap. Haar hoofd zakte op haar borst. Ingrid ging naast haar zitten en dekte haar af met een deken.

Marco en Annie dansten op Che bella. De avond was zacht, overal in Rome was het vrede. Mensenstemmen klonken vrolijk over het terras. Ze schuifelden wang tegen wang. Die van Annie was rood van geluk en opwinding. Ze werd opgetild.

En ze zag over de schouder van Marco, Henk staan, tegen een boom geleund. Hij zei: ‘Zie je wel dat het kan zonder mij, maar hij moet wel lief voor je zijn, anders ga ik ervoor zorgen dat hij last krijgt.’

En toen kusten ze elkaar en kwam het sprookje tot een goed einde onder de Italiaanse sterren. En of ze bij elkaar gingen wonen en waar  dat weet ik niet. Ik weet slechts dat zij bij elkaar weer rust vonden en warmte. In elkaars armen. Zij spraken eenzelfde taal.

Geen opmerkingen: