Ze is zo mooi en onbereikbaar, mijn buurvrouw Coco. Haar
ogen zijn zo zacht en donker, als een sterrennacht in augustus. Haar figuur is slank, haar voeten
klein en haar haar glanzend zwart. Ik durf haar weleens gedag te zeggen, maar
dan knikt ze vriendelijk en trippelt vlug verder. Ze heeft een klein, eigenwijs
hondje, een soort schoonmaakborstel, maar wel aardig. Een klein rood strikje
draagt hij
en dan maar flink keffen. Mijn broer zegt dat ik
soms 's avonds de naam van zijn baasje schreeuw in mijn slaap. Maar sinds
gister is er toch iets veranderd.
Die ochtend: ik ga naar buiten. Ik zie Coco’s hondje staan op het asfalt. Hij staat daar
maar te kwispelen, midden op de weg. Wat doet dat stomme beest daar? In de
verte zie ik een grote vrachtwagen aankomen.
Hij komt steeds dichterbij, maar het hondje blijft op de weg staan, gaat
zelfs op zijn kont zitten. Nee toch, straks wordt het beest nog plat gereden.
Ik schat de afstand in, het dier is drie meter bij mij vandaan, de vrachtauto tien,
ik moet iets doen. Snel, maar toch rustig,
zet ik een sprint in en grijp de hond hard in zijn vel. Ik trek hem van de weg
en samen rollen we naar de overkant. Ik voel dat er iets met mijn voet niet
goed gaat, de auto raakt me. Ik hoor het kraken, ik voel een scherpe pijn en terwijl
ik daar lig te kermen hoor ik een stem
tegen het hondje praten. ‘Kiki stoute hond, wat doe jij daar?’ Ik kijk op. Het is de moeder van Coco. Ze
pakt Kiki op en begint haar uitgebreid te knuffelen. Aan mij de gewonde,
besteedt zij geen enkele aandacht, ze loopt weg en ik probeer overeind te komen
Ik kan alleen nog maar hinkelen, zo’n pijn doet het, afijn, het werd gips en daar zat ik dan. Geen enkele
waardering voor mijn daad en wel een aantal weken uitgeschakeld. Mijn broer
lachte mij uit: ‘Je moet Coco uit je hoofd zetten man, neem een vrouw met een
echte hond. Hij kan niet eens blaffen! Hij legde een krant bij me neer waarin
een stukje stond over een dappere oude dame die het hondje van haar dochter zou
hebben gered. ‘Dat is niet waar!’ roep ik. ‘Die mevrouw liegt!’ ‘Er is er maar
eentje die kan vertellen wat er is gebeurd,’ roept mijn broer. ‘En dat is de
hond zelf..’ ‘Neem je me weer in de maling?’
‘Serieus..’ Ik ken een neef,
van een broer, van mijn oom en die zijn buurman en die heeft een zoon die met
honden en katten kan praten.Ik kan hem bellen..’
‘Oh..’
We lokken de hond met een
stukje worst, als Coco haar huiswerk maakt. Snel komt de neef van de broer van
zijn oom van zijn buurman komt langs en blaft een vraag.
Het hondje blaft terug. ‘Hij
zegt dat hij je dankbaar is voor de redding die je deed,’ zegt de man, ‘en Coco
denkt dat haar moeder het heeft gedaan.’ ‘En Coco vindt jou een nul..’ blafte de
hond..
‘Rothond!’ riep ik
geschrokken en beledigd. Moest ik de hond geloven? ‘Sorry,’zei de
hondenfluisteraar zonder mededogen. ‘Het is niet anders.’ Mijn broer sloeg me
op mijn schouders. ‘Jammer,’ zei hij, ‘volgende keer beter..’ ‘Ik geef het niet
op,’ riep ik, ík ga haar bellen.’ ‘Niet
doen!’ lachte mijn broer, ‘dan verpest je alles!’
Maar het was al te laat. Ik
had het voorgeprogrammeerde nummer van Coco, dat in mijn telefoon stond en dat
ik nooit had durven bellen, al ingetoetst. Even was het stil. Toen hoorde ik
haar stem. ‘Hallo?’
‘O Coco, hoi,’ zei ik gespannen, ‘je hond vertelde me, ik
bedoel, ik hoorde van je hond dat jij mij een nul vindt.’
Aan de andere kant klonk
eerst een verbaasde lach, daarna een daverend gehinnik. ‘Kasper,’hikte ze, ‘je
bent de grappigste man op aarde, dit is wel de meest originele manier om
verkering te vragen, weet je wat, ik wil
wel met je uit, zeg maar wanneer.’
‘Vanavond?’
‘Ok, vanavond,’ en ze lachte
me nogmaals heel hard uit. Verbouwereerd drukte ik op de gsm. ‘Kunnen honden
jokken?’vroeg ik.‘Nee,’ zei de hondenfluisteraar. ‘Dan heb jij gejokt,’ riep ik en hij maakte zich snel uit de voeten.
‘Heb je hem betaald?’vroeg ik aan mijn broer. Hij floot met getuite lippen.
‘Dan krijg je dat van mij
terug..”