maandag 10 november 2008

Broekhoest

Het was een mooie zomernacht. Joris lag te zweten in zijn bedje. Buiten hoorde hij van alles. En plotseling hoorde hij mannen lachen. Hij klom nieuwsgierig uit zijn ledikant en gluurde langs het gordijn. In het maanlicht zag hij ze: De broek hoest mannen. Ze stonden gebukt met hun achterwerk naar een lantaarnpaal. Joris had er wel eens van gehoord, mannen die voor de grap, met een wind, een paal of een tuinhekje omblazen en daar een sport van maken. Ze bestonden dus echt! Hij klom uit het raam, gleed langs de regenpijp naar beneden en holde naar ze toe. De drie mannen zagen hem niet aankomen, zo druk waren ze bezig.
‘Daar gaat ie!’ riep nummer één en hij liet een enorme broekhoest. De lantaarnpaal schudde, maar ging niet om.
Het tweede mannetje ging ook klaar staan en perste. De aarde schudde en de ruiten rinkelden er, zo hard was de hoest.
De andere drie mannen lachten vreselijk hard, want de lantaarnpaal stond half krom.
Joris riep: ‘Dat kan ik ook, dat kan ik ook..!’
‘Nee ventje!’ riep de dikkerd van het stel. ‘Dat gaat zomaar niet!’
Toch ging Joris, tegen de regels in, gebukt staan en hij beet op zijn tanden. Uit zijn achterste vloog een enorme storm, maar er gebeurde niets.
‘Dit is geen spel voor kinderen,’ zei de oudste broek hoester en hij ging staan.
‘Ik kan boemerang broek hoesten!’
Hij hoestte een broekhoest, met een hik, en daar vloog de hoest, maakte een bocht langs de paal, en verdween in de nacht.
‘Effe wachten,’ zei de man. Even was het stil, toen raasde de storm langs en
kletterde de wind tegen het huis van Joris. Er sneuvelde een raam.
‘Dit is leuker als biljarten!’ riep de man. ‘Een echte sport!’ zei nummer twee.
‘ Voor echte mannen!’ zei nummer één. ‘Die van bruine bonen houden,’ zei Joris. Nummer één ging weer klaar staan en zei:
‘Dit wordt de finale voltreffer en nu gaat de paal om!’
De andere twee lachten. ‘Willem, je kan er niks van!’ zeiden ze.
Willem telde af : ‘Tien.. negen ..acht…’ ‘Zeven.. zes.. vijf.. vier.. drie.. twee…'
‘Eén ...’ telde Joris en hij deed zijn vingers in zijn oren.
Eerst rommelde het heel erg in de broek. Toen klonk er een heel lang ‘Piiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiieeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeuuuuuuuuuuwwwwwwwwww…’ En werd het stil. ‘Een zachte klinker,’ zei het mannetje sip.
‘O, o ,’ zei nummer een. ‘Liggen!’ riep nummer twee.
Joris en de mannen gingen op hun buik liggen.
Het rook verschrikkelijk. Het was een mix van zweetvoeten en bedorven hondenbrokken.
Toen Joris weer op durfde te kijken, waren de mannen verdwenen, maar de
lucht was fris. Het was een heerlijke zomernachtlucht, een beetje zoetig.
Hij klom langs de regenpijp terug naar boven en dook in zijn bed. Net toen hij lag, ging de deur open. Daar stond zijn vader.
‘Jongen, slaap je al? vroeg hij.
‘Nog niet papa, ’ Papa kwam bij hem staan.
‘Was je bang?’ Het heeft vreselijk geonweerd, daar straks..’
Joris jokte: ‘Onweer? Nee hoor, niks van gemerkt ..’
‘Wat ruikt het hier vreemd,’ zei papa.
‘O,’ zei Joris en hij voelde iets warms en hij wist het: hij had in zijn broek gedaan.

Geen opmerkingen: