Er waren eens twee kunstgebitten die samen in een glas lagen, op een nachtkastje.
Ze hadden een druk gesprek. ‘Jouw baasje is een sloom type, zei de een, ‘ Maar ik zou me rot vervelen, de hele dag niks te doen…’
‘Ach,’ zei de ander. ‘It’s a job,’ hij geeuwde en zei: ‘Maar dan die van jou …en maar eten en maar eten, word je daar nooit eens moe van?’
‘Ja, ik ben weleens moe van dat geklapper, maar ja, ik ben van de straat en ik word goed
gepoetst elke avond, jij bent eigenlijk een echte uitvreter, je maakt misbruik van je baasje.!’
‘Wat bedoel je daarmee?’ De toon van het ene gebit was niet zo vriendelijk meer.
‘Jij bent een beetje een vervelend mannetje en je hoort in de gevangenis..!’
‘Zeg!’ het andere gebit was nu heel boos. Hij hapte en het andere gebit hapte terug.
Ze hapten dat de stukken er van af vlogen, tot er alleen nog losse tanden in het glas lagen.
En toen het ochtend werd werden de oude baasjes van de gebitten wakker.Ze wilden de gebitten in doen, maar tot hun verbazing zagen ze alleen nog maar tanden.Ze snapten er niets van. ‘Wie heeft dat nou gedaan?’ vroeg de vrouw.
‘Er is hier niemand geweest,’zei de man.
‘Ik ga het wel lijmen!’sliste de vrouw.Ze pakte een tube lijm waarop stond: ‘vastlijmer voor
eeuwig en altijd’ en begon met plakken.
Uiteindelijk waren er na uren weer twee gebitten. Maar toen de man het gebit in wilde doen zei hij: ‘Het past niet schat, ik zie het al: je hebt de kiezen geplakt waar de tanden moeten zitten, grote oen wat heb je nu gedaan?’
En de oude vrouw zag het en huilde zachtjes. ‘En met deze lijm gaat het nooit meer los,’snikte ze.
‘Ik ga ze weggooien,’zei de man hij liep naar buiten, naar een grote rivier en wierp ze in het
water. De twee gebitten zakten naar de bodem van de rivier.
‘Lekker rustig hier,’ zei het ene gebit.
‘Jazeker,’ zei het andere. ‘Geen geklapper meer… en als ik moet kiezen tussen drijven in een glas water of drijven in een rivier, dan kies ik voor het laatste, hier zie je nog eens wat..’
Er kwam een grote vis aan gezwommen die hen zorgvuldig bekeek.
‘Komme jullie hier doen?’vroeg hij kortaf.
‘Wij eh..zijn hier op bezoek,’ jokte het ene gebit.
‘Ja, vakantie,’ jokte het andere.
‘Hmmm… jullie lijken me niet zo lekker, om op te eten!’sprak hij en hij zwom verder.
Daarna maakten ze kennis met een verroeste bril, een kam met hier en daar een verloren tand,
en een linkerschoen met een hoge hak.
De verroeste bril was een gezellige grappenmaker. ‘Ik heb op het hoofd van een nurkse man gezeten, die de hele dag cijfertjes zat te tellen. Maar hij is gaan zwemmen en toen is hij me
kwijt geraakt. Helemaal niet erg, ik heb hier een prima leven met de vissen en ik heb zelfs een
baantje. Ik let erop dat de vissen niet in de haken bijten, die hier komen te hangen in de zomer.’
De kam zei niet veel. Ze was wel erg lief en vroeg: ‘En waar komen jullie vandaan?Ik ben
ook weggegooid, maar nu heb ik een ander leven.’
De linkerschoen met de hoge hak gaf hen een rondleiding over de bodem. Er lag een gezonken bootje en daarnaast iets verderop een auto. ‘Hier hebben we regelmatig feestjes samen met de vissen en andere verloren voorwerpen. Hartstikke gezellig!’
Boven, op het land, waren de baasjes ook tevreden. De oude man at veel minder, omdat het zonder tanden nu eenmaal moeilijker gaat en de oude vrouw praatte minder omdat ook dat
zonder tanden nu eenmaal veel moeilijker gaat. ‘Ik luister nu veel beter!’ bekende ze.
‘En ik val lekker af!’ zei de man.
Ja, nu de tanden en de baasjes van elkaar gescheiden waren, waren ze allemaal veel vrolijker. De gebitten in de rivier en de oude mensen op het land. En ze leefden allemaal nog lang en gelukkig!
Ze hadden een druk gesprek. ‘Jouw baasje is een sloom type, zei de een, ‘ Maar ik zou me rot vervelen, de hele dag niks te doen…’
‘Ach,’ zei de ander. ‘It’s a job,’ hij geeuwde en zei: ‘Maar dan die van jou …en maar eten en maar eten, word je daar nooit eens moe van?’
‘Ja, ik ben weleens moe van dat geklapper, maar ja, ik ben van de straat en ik word goed
gepoetst elke avond, jij bent eigenlijk een echte uitvreter, je maakt misbruik van je baasje.!’
‘Wat bedoel je daarmee?’ De toon van het ene gebit was niet zo vriendelijk meer.
‘Jij bent een beetje een vervelend mannetje en je hoort in de gevangenis..!’
‘Zeg!’ het andere gebit was nu heel boos. Hij hapte en het andere gebit hapte terug.
Ze hapten dat de stukken er van af vlogen, tot er alleen nog losse tanden in het glas lagen.
En toen het ochtend werd werden de oude baasjes van de gebitten wakker.Ze wilden de gebitten in doen, maar tot hun verbazing zagen ze alleen nog maar tanden.Ze snapten er niets van. ‘Wie heeft dat nou gedaan?’ vroeg de vrouw.
‘Er is hier niemand geweest,’zei de man.
‘Ik ga het wel lijmen!’sliste de vrouw.Ze pakte een tube lijm waarop stond: ‘vastlijmer voor
eeuwig en altijd’ en begon met plakken.
Uiteindelijk waren er na uren weer twee gebitten. Maar toen de man het gebit in wilde doen zei hij: ‘Het past niet schat, ik zie het al: je hebt de kiezen geplakt waar de tanden moeten zitten, grote oen wat heb je nu gedaan?’
En de oude vrouw zag het en huilde zachtjes. ‘En met deze lijm gaat het nooit meer los,’snikte ze.
‘Ik ga ze weggooien,’zei de man hij liep naar buiten, naar een grote rivier en wierp ze in het
water. De twee gebitten zakten naar de bodem van de rivier.
‘Lekker rustig hier,’ zei het ene gebit.
‘Jazeker,’ zei het andere. ‘Geen geklapper meer… en als ik moet kiezen tussen drijven in een glas water of drijven in een rivier, dan kies ik voor het laatste, hier zie je nog eens wat..’
Er kwam een grote vis aan gezwommen die hen zorgvuldig bekeek.
‘Komme jullie hier doen?’vroeg hij kortaf.
‘Wij eh..zijn hier op bezoek,’ jokte het ene gebit.
‘Ja, vakantie,’ jokte het andere.
‘Hmmm… jullie lijken me niet zo lekker, om op te eten!’sprak hij en hij zwom verder.
Daarna maakten ze kennis met een verroeste bril, een kam met hier en daar een verloren tand,
en een linkerschoen met een hoge hak.
De verroeste bril was een gezellige grappenmaker. ‘Ik heb op het hoofd van een nurkse man gezeten, die de hele dag cijfertjes zat te tellen. Maar hij is gaan zwemmen en toen is hij me
kwijt geraakt. Helemaal niet erg, ik heb hier een prima leven met de vissen en ik heb zelfs een
baantje. Ik let erop dat de vissen niet in de haken bijten, die hier komen te hangen in de zomer.’
De kam zei niet veel. Ze was wel erg lief en vroeg: ‘En waar komen jullie vandaan?Ik ben
ook weggegooid, maar nu heb ik een ander leven.’
De linkerschoen met de hoge hak gaf hen een rondleiding over de bodem. Er lag een gezonken bootje en daarnaast iets verderop een auto. ‘Hier hebben we regelmatig feestjes samen met de vissen en andere verloren voorwerpen. Hartstikke gezellig!’
Boven, op het land, waren de baasjes ook tevreden. De oude man at veel minder, omdat het zonder tanden nu eenmaal moeilijker gaat en de oude vrouw praatte minder omdat ook dat
zonder tanden nu eenmaal veel moeilijker gaat. ‘Ik luister nu veel beter!’ bekende ze.
‘En ik val lekker af!’ zei de man.
Ja, nu de tanden en de baasjes van elkaar gescheiden waren, waren ze allemaal veel vrolijker. De gebitten in de rivier en de oude mensen op het land. En ze leefden allemaal nog lang en gelukkig!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten