een verhaal voor de schrijfwedstrijd ter gelegenheid
van het orgelfestival Holland 2015. Thema: het geraamte in de orgelpijp
‘Een prachtig concert,’ de oude man en kuchte. Hij lachte
ontroerd naar de jonge vrouw naast hem. Zij keek bezorgd naar het witte
gezicht, de ogen die waterig waren en de trillende mondhoek. ‘Opa, wat is er
met u?’ Zij kon haar medelijden nauwelijks verbergen. ‘Oscar speelde zo magnifiek, zo helder, een
raadsel is het..’ Zij keek even voor
haar uit. De mensen om hen heen applaudisseerden. Het galmde langs de muren van
de Grote Kerk. ‘Ik ben gestopt met studeren,’ ze nam een adempauze, ‘ik heb zo
hard gewerkt aan die fuga’s , ik kon het even niet meer.’
Opa legde een arm om haar schouder. ’ Een muzikant ben ik niet.
Ik kan orgels repareren, maar ik snap jou wel, je wilt, hoe zeg je dat,
hoogvliegen..’ ‘Ik kom niet van de grond
opa,’ fel was haar toon, ’ik kan het gewoon niet.’ Ze schopte een stoel om en
riep door de kerk: ‘Ik kan het gewoon niet, ik kan orgelspelen, maar geen
Bach!’ De man bleef kalm zitten. ‘Kom,’ zei hij vaderlijk, ‘we gaan naar
buiten, het is hier koud.’
Ze liepen in de zon langs het water, over een dijk, in het
park. Aan de overkant lachten de ramen van statige huizen. ‘Heerlijk,’ zei ze
en ze haakte haar arm in die van hem, ’weet u wat het is?’ Hij wees naar een
bankje. ‘Het is gewoon niet goed om musicus te zijn en te willen imiteren. Ik
ben Elena en niet Johan Sebastiaan, ik moet spelen als Elena de Vries, dat is
het.’
‘Op een wereldberoemd orgel.’
‘Dat wilt u. U wilt dat ik op dat Schnitger orgel ga
spelen, maar voor mij is dat niet zo belangrijk, word ik daar beter van?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je begrijpt me
vandaag niet.’ ‘Ik begrijp u heel goed, u wilt dat ik net zo beroemd word als
dat Grote orgel.’
‘Wat is daar mis
mee?’
‘Alles! Ik wil gelukkig zijn, desnoods op een huis- tuin-
en keukenorgeltje of een trekzak.’
‘Elena, wat is er met je, kom zitten.’ Hij zag haar blonde krullen weg hippen.
‘Niemand begrijpt me!’ Ze opende haar tas en wierp de
muziekboeken in het water. Geschrokken
leunde hij achterover. Vijf slagen van de kerkklok dreven over de daken van de
stad. Er was iemand naast hem. Een verschrompeld, rood gezicht. ‘Ken ik een
sjekkie van je lenen?
Jij bent toch die orgelbouwer? Ik bouw steigers, was ik
laatst hier in de kerk, ze gingen dat orgel opknappen. Die grootste pijp daar
was iets mee, zei de orgelspeler. Hij hoorde daar altijd een soort geluid
uitkomen dat raar was, net of er zand in zat.’
En de oude man was in gedachten weer terug in zijn atelier
van lang geleden. Ontdaan sprak hij: ‘Het was niet mijn schuld. Ik heb nooit
geweten wie het heeft gedaan. Het was oorlog. De winter was streng. We moesten
de pijpen van het orgel zien te repareren. Dat was de situatie. Honderden
pijpen hadden we. Met zijn twee. Ik en Charles. Je kent Charles. Dronk veels te
veel. En ik was jong. En terwijl we bezig waren kwam er elke maandagavond een
Duitse officier. Hij wilde die pijpen hebben. Ik zei hem dat hij niets had aan die
pijpen, daar maak je geen geweren van. Spul uit de 17e eeuw. Toch
bleef hij maar terugkomen. En ik bleef herhalen: heb du nichts an. Charles ging
steeds meer drinken. En toen die maandagavond, oktober ’44. Ik was boven. De
Duitser stond binnen. Ik durfde niet zo goed te bewegen. Hij was gewapend, had
een pistool in zijn hand. Zijn laarzen ritselden. Een doffe plof. Hij viel.
Uren durfde ik niet te bewegen. Toen zag ik dat hij op de grond lag met de
armen wijd gespreid. Dood. Als zijn vrienden dit zouden ontdekken dan gingen we
eraan. Hoewel het al laat was belde ik de
beheerder van het orgel dat de pijpen klaar waren. Dat was niet waar,
maar dit was nood. Ik nam de grootste ijzerzaag van het atelier en sneed het
lichaam van de Duitser in stukken. Het verbaasde me dat ik er geen enkele
moeite mee had. Het karwei duurde de hele nacht. Ik stopte de armen, de benen
en de romp in de grootste orgelpijp. De kop deed ik als laatste erin. Ik wilde
niet dat de tronie door de luchtspleet te zien zou zijn. Tegen de ochtend kwam
de beheerder. Snel verdwenen de pijpen op een kar. Een kwartier later stormde
de Gestapo binnen. Charles en ik gevangen. Ze zochten het hele pand door.
Vonden niets, behalve een bloedvlek op de vloer. Charles wees op zijn hoofd,
waar een grote bult zat. ‘Van mij,’ zei hij zielig. Ze lieten ons gaan en
snelden weg. En ik heb mijn hele leven spijt gehad van het wegwerken van die
mof. Ik had hem netjes moeten begraven.’
‘Spijt, ’ zei de man naast hem,’ geef me nou dat sjekkie.
Ik heb ook wel eens iemand vermoord. Wil je weten hoe?’
De oude man hijgde. ‘Ik heb niemand..’ ‘Met mijn blote handen,’ hij liet kolenschoppen zien en grijnsde. ‘Op de
steiger. Die chef deed het met mijn vrouwtje, ik heb hem gewurgd. En weet je,
ik had mijn steigertje ook in de Grote Kerk. Bij het orgel. Een van die gasten
tilde de grootste pijp eruit en toen rolde er een geraamte uit, naar benejen.
Geinig niet? Maar: het waren geen botjes van een Duitser, maar van een
hond, een Duitse herder,’ hij sloeg hard
op zijn knie van het lachen. De oude man stond op en zei: ‘U bent het, u bent
die Duitser. Ik heb u neergeslagen met een steeksleutel. Ook uw hond heb ik
vermoord en opgegeten. U mag me arresteren.’
‘Opa, opa!’ riep zijn kleindochter.
‘Wat doet u?’ Hij sprak tegen een zangvogeltje.
Hij knipperde met zijn ogen, streek over zijn hart en zei: ‘Ze geeft een
prachtig concert, magnifiek, zo helder, een raadsel is het.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten