Het is
lente, ik scheur door de straten van onze stad op mijn oude papabike. Ik ben
onderweg naar mijn coronaprik, geen tijd te verliezen. De bomen kleuren
lichtgroen, het prachtigste, tere groen van de wereld maar ik heb er geen oog voor.
Net zoals een zakenman op de snelweg 180 gaat rijden om op tijd te zijn. Ik ga
door een tunnel, passeer de Hoeverweg, het wielrenparadijs en het
fastfoodrestaurant. Ik heb het warm. Ik voel mijn rug plakken. Ik ben buiten de
stad. Daar staat een grote partytent, achter een hamburgerketen. Ironisch
genoeg een partytent, want het is geen tijd voor een feestje. Ik prak mijn
fiets neer in het rek en wandel naar de fuif. Ik sluit aan in een rijtje zwijgende
mannen van mijn leeftijd. Handen in de broekzakken, buikjes, dunner wordend
haar. Ze zeggen niet veel. En voor een praatje zijn ze niet goed genoeg
gehumeurd. De GGD-medewerkster zegt dat er veel mannen zijn vandaag. Ik laat
mijn id zien. Ik ben van het juiste jaar, 1967. Twee dagen na mijn geboorte
brachten de Beatles hun album Sergeant
Pepper uit. Ik laat een aanmeldformulier zien en krijg een groene sticker.
Dat betekent rechts afslaan. Naar de prik van dokter Janssen. Ik moet door de
tent lopen en op het stoeltje tegenover nummer 10 plaatsnemen. De mannen naast
me zitten op gepaste afstand, op anderhalve meter.
Al anderhalf jaar duurt deze corona-aanval. Anderhalf jaar gijzelt het nanomonster de wereld. Nu gaan we hem terugpakken met zijn eigen stekelige pootjes. Ik werk op een school en hoop straks beschermd te zijn. Want in een klaslokaal vol klevende leerlingen ben ik een gewillig slachtoffer voor het virale beest. Tot nu toe is het hem nog niet gelukt mij te grazen te nemen. Vier keer heb ik me laten testen. Vier keer was het negatief. Was de vierde keer de laatste? Dat stokske in de keel en de andere kant in het neusgat? Prettig was het niet. Laten we hopen. Ik zal me corona ook herinneren van de onlinesessies met leerlingen en van de eenzame tochten begin dit jaar naar een school met een paar examenkandidaten. Overal waren de straten verlaten, de treinen leeg. Het was -hoe noemen ze dat?- unheimisch. Maar ik hoorde bij de vitale beroepers. Het was een vreemde, bizarre tijd, ook gevuld met protesten tegen vaccineren en tegen de lockdowns. Ik denk dat de overheid geen andere keuze had. De vijand was al binnen als het paard van Troje en we stonden met de rug tegen de muur.
Ik kijk bij
de twee vrouwen naar binnen. Wanneer was de laatste keer dat ik een prik kreeg?
Op de lagere school. Iedereen in een rijtje voor een man die niet aan hygiëne deed en doorrookte tijdens het prikken. Iedereen rookte
toen overal. Hij stampte zijn duim in de ontsmettingsvloeistof en rochelde. Een
kindje viel flauw. Dat was ook een vraag op het formulier. Valt u flauw van
spuiten en prikken? Nee, ik denk het niet.
Ik mag
binnenkomen. Twee jonge vrouwen. De een doet de boekhouding en de ander
hanteert de spuit. Ze vraagt of ik gespannen ben. Dan is de arm vaak te strak.
Nee, ik zeg dat ik geen stress heb. Ik heb alleen stress gehad van de rit hier
naar toe. Ik was op de fiets. En toen ging de spoorbrug open. Voor een heel
klein scheepje, zonder mast. Het duurde heel lang, de schipper had geen haast. De
brugdelen zakten weer langzaam, maar het slagboompje ging niet open. Dat gaf mij
de meeste stress. De juffrouw met de spuit moet hierom lachen. Ze zet de naald
in de arm. Het duurt net zo lang als de openstaande brug, vind ik. Het is niet
even erin en eruit. De vloeistof met de spikejes loopt naar binnen. Dag corona,
ze gaan je slopen. Ze gaan je opvreten en vernietigen. Heerlijk.
Ik probeer
mijn hemd aan te trekken, maar dat zit nog verkeerd om. De vrouw zegt er iets
van. Ze zegt ook dat ik buiten mag wachten samen met de andere gelukkigen. Het
is best gezellig in de tent. Een GGD medewerker houdt in de gaten of we niet
van het plastic stoeltje rollen. Ik zie niemand onderuit gaan. Plotseling staat
ereen bekend gezicht voor me. Een kennis van mijn zus. Ze helpt vrijwillig,
ondersteunt de GGD-medewerkers in het prikcircus. Ze spreekt me aan en is
vriendelijk. Het is wel prettig even te babbelen terwijl je wacht of je
misschien out gaat. Maar ik neem aan dat een reactie krijgen op zo’n stof heel
snel gaat. Ergens heb ik eens gelezen over een man die op een tennisbaan werd
gestoken door een wesp. Hij ging direct neer. Zo’n shock gaat razendsnel, dus
ik had al plat kunnen liggen, maar er gebeurt niets. Er snort voor de zekerheid
een dokter rond. Ook gewapend met een spuit tegen de anafalactie. Maar de
meeste mensen zijn niet allergisch, maar gaan down door de spanning. Een goed
gesprek en een kopje koffie is het beste medicijn.
Een kwartier
later ben ik nog steeds gezond en wandel naar buiten. De sfeer buiten de tent
is beter. De mensen die daar rondlopen, lachen breder dan die in de rij. Maar
betekent dit prikken nu het echte einde van de pandemie? Gaan we straks weer
verder zoals we altijd deden? Met drie
zoenen op een verjaardag? Met handen schudden? Met stampen op een festival?
Juichen bij een wedstrijd? En hoe snel zal corona vergeten zijn? En wat hebben
we dan geleerd?
Ik weet het
nog niet. Ik kijk wel uit naar het moment dat het mondlapje aan de wilgen kan
worden gehangen. Ik vind het een vreselijk ding en ik ben er niet zeker van dat
het helpt.
Mei 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten