maandag 22 oktober 2012
IJmuiden, Orionweg 1975
Mijn vader zit aan tafel in zijn blauwe hemd. Hij verdeelt de twee karbonaadjes, wij eten altijd eenvoudig, aardappels met bietjes of rapen of snijbonen en dan met twee stukjes vlees. Zo gaat dat bij ons thuis. Vanavond ga ik weer naar de gymnastiek, bij ons achter is dat. Dan doe we oefeningen en soms een spel, dat vind ik wel leuk. Ik zit ook op muziekles en speel op een blokfluit. Ik oefen vind ik te weinig, maar dat komt omdat ik in een groep zit die niet opschiet. Er zitten kinderen in die geen noot kunnen fluiten en dus zijn we nog steeds in boekje een. Ik zit ook op zwemmen dus ik heb het best druk, dat snap je. Ik mag nu meedoen bij VZV met de pupillen bij het waterpolo. Ik vind zwemmen nu hartstikke leuk. Nou eerst vond ik het maar niks en dan stond ik te klappertanden in een hoekje van het Velser bad, maar toen mocht ik naar een speciaal instructiebad in Zeewijk en werd het weer leuk. O ja die fluit, ik wilde eigenlijk piano spelen, maar dat kan niet in onze flat. Mijn opa heeft een zwarte antieke piano en daar speelt hij af en toe op. Mijn opa heeft grote handen en meestal zit hij achter een groot houten bureau met schroefjes en moertjes van alles te maken. Ik heb dat geloof ik niet van hem, want bij mij in de klas nou als we dan gaan pitrieten of zo dan helpen sommige meisjes mij weleens. Ik heb daar niks mee, pitrieten. Ik help hun dan wel met taal en zinnetjes maken en zo. Of met een opstel, kreeg een vriendje van me een opstel voor straf, dan maakte ik dat voor hem, gewoon omdat ik het leuk vond. De meester dacht dat zijn zus het voor hem gemaakt had, hi hi niet verder vertellen.
Mijn vader zit dus aan tafel, de zon schijnt nog en hij vertelt over zijn spannende werk. Vandaag twee auto ongelukken en een mijnheer die met een granaat achterop zijn fiets het terrein van het politiebureau opreed. Mijn vader vertelt ook dat we in het weekend bij iemand gaan kijken voor een ander huis, het is ergens bij de haven. Mijn moeder vindt ook dat we te krap wonen en dat is ook wel zo. Mijn zusje, die drie jaar jonger is, woont op het kleinste kamertje, in een hoogslaper. Ze is er een keer uitgevallen, hoorden we een klap en toen een gil, gelukkig maar want we zagen haar niet, ze was achter het gordijn gerold! Ik heb een iets grotere kamer, maar die kamer daar staat een hele grote kast in met mijn vaders petten en uniformen. Ik heb een bed, met rode ombouw, een schoolbord met barkrukken, een kledingkast, volledig bestickerd, en een boekenkast, meer gaat er niet in. O ja, naast me staat een klein tafeltje met daarop de cavia Snuffelien. Die heb ik van mijn tante gekregen want Snuffelien maakte steeds ruzie met Momfer, een mannetjescavia. Momfer heeft zelfs een stuk uit
Snuffeliens oor gehapt. Je ziet, het is een best drukke boel bij ons thuis.
Mijn moeder helpt mijn zusje met eten. Die heeft niet veel zin in bietjes. Volgend jaar gaat zij ook naar de grote school. Het is een leuk zusje hoor. Verleden week was ze met een vriendinnetje een beetje stout: toen heeft ze met steentjes, kiezeltjes naar auto’s gegooid. Mijn vader was daar niet blij mee, dat snap je. Vanavond moet haar haar weer worden gewassen. Ze weet dat nog niet, ik zeg maar niets. Mijn vader doet dan eerst zijn broekspijpen omhoog, en neemt haar dan onder zijn arm. Soms wordt ze weleens driftig, dan loopt ze rood aan en dan houdt hij haar hoofd even onder de koude kraan, dat helpt wonderbaarlijk. Mijn zusje is wel lief hoor, maar ze is weleens koppig. Mijn oma heeft gezegd: ‘Met je zoon kan ik beter onderhandelen dan met je dochter..’ Dat zei ze tegen mijn moeder. Ik weet niet wat ze bedoelt met onderhandelen.
We hebben gele vla als toetje. Dat hebben we meestal. We mogen er niet mee gooien. Dat geel staat wel mooi bij al dat bruin in onze woonkamer. De wandkast is bruin, de twee banken zijn bruin en het kastje waar de klok op staat is ook zo bruin.Voor het raam hangt bruine gaatjes vitrage. Daar stopte ik mijn vingers in toen ik ziek en benauwd op de bank lag. Ik was zo stik benauwd, mijn keel deed zo zeer, ik kon bijna geen lucht meer halen. Ik weet het nog goed, het was vorig jaar, tegen de kerst. Mijn vader was op zijn werk. Mijn moeder voelde mijn pols en stopte een thermo in mijn achterste. Daar deed ze niet zo moeilijk over. Buiten begon het te sneeuwen. Ik zie die vlokjes nog voorbij drijven. ‘Ik ga de dokter bellen,’zei ze plotseling. Ze stond op en pakte dat zwarte grote ding met die kiesschijf met rondjes. ‘Ja,’ hoorde ik haar zeggen. ‘Hij krijgt gewoon geen lucht meer,’ ze legde neer en toen belde ze mijn opa om de medicijnen te halen, want de dokter kwam niet. Dat vond ik wel raar: waarom kwam de dokter niet als een patiëntje zich zo beroerd voelde?
Het behang is met grote blokken versierd en er zit veel rood en geel en bruin in. Mijn moeder heeft de keukenkastjes laatst geel geverfd. Ik weet niet waarom, maar de kleuren worden steeds wilder in ons huis. Bij ons in de flat kennen een heleboel mensen elkaar. Het lijkt wel een dorp, het is echt niet zo dat we hier alleen wonen of zo en niemand zien. We hebben geen contact meer met onze linkerburen die heten van Os. Dat vind ik jammer, die mijnheer van Os rijdt zomers rond met een ijscokar. Ik weet niet waarom ze niet meer praten. Naast ons rechts woont de familie Zoon. Hun dochter Ellen is iets ouder als ik en moet al huiswerk maken. Als ze daarmee bezig is geeft ze klopsignalen op de muur. Ze is een leuke meid en ze hebben een leuk poedeltje dat Sandy heet dat rare beest. Mijn moeder heeft mij naar een school gestuurd die best wel ver weg ligt. De meeste kinderen in deze flat gaan naar de school bij ons achter, dat is de Zeewijkschool. Ik ga naar de Kruisbergschool, maar ik moet wel, een, twee, drie drukke straten oversteken eer ik er ben.
Mijn vader doet de televisie aan. Nog steeds zwart wit, jammer hoor, mijn grootouders hebben allemaal al kleur, nou ja, de Fabeltjeskrant is ook wel leuk in zwart wit. Als mijnheer de Uil heeft gezegd: ‘Snaveltjes toe..’ moet ik altijd naar bed, mijn moeder is daar heel streng in. Maar ik heb vaak nog geen slaap dan, dus dan lig ik in bed, tel de lichtrondjes van de vuurtoren, lees een Suske en Wiske onder de dekens, maar val niet in slaap. Dan ga ik uit bed en blijf in de deuropening staan. Mijn moeder zegt dan: ‘Ben je er nou weer, ga slapen!’ En dan ga ik weer en lig te wachten tot de zon ondergaat. Buiten hoor ik nog kinderen spelen op het schoolplein, ik hoor de schotten rammelen in de wind, de hond van de buren blaft. Ik denk aan de school en de meester. Hij heeft een zwarte trui en lang haar en een gitaar. Hij wil dat wij, de jongens, leren breien, maar we krijgen de slappe lach en we staken de strijd. Vandaag wilde hij dat we met behanglijm en kranten een ballon gingen beplakken zodat het een kop wordt. Bij mij is dat een soort piraat geworden. Op school is het gezellig. Ik ben wel klein en mager, maar ik heb daar geen last van. De meisjes zijn ook aardig, maar ik heb daar niet zo veel verstand van. Ze willen altijd spelletjes doen met zoenen en zo en dan wil ik wegrennen, maar dan ben ik vaak te laat en dan moet ik wel zoenen.
Ik denk dat ze me leuk vinden omdat ik graag lach, maar ik kan ook zo huilen als de meester streng tegen me doet. Daar kan ik niet zo goed tegen. Dat is niet stoer, maar dat is dan maar zo. Dit jaar gaan we voor het eerst op vakantie naar Frankrijk. We gaan met de auto en we zijn nog nooit zo ver weggeweest. Mijn opa en oma zijn er ook nog nooit geweest. In Frankrijk praten de mensen Frans, zegt mijn vader. Ik weet niet wat dat is en hoe dat klinkt, kun je dan wel praten met iemand? We zien het wel.
Nu wil ik gaan slapen, eindelijk..tot morgen allemaal...
dinsdag 2 oktober 2012
Mark Rutte gaat uit eten bij zijn moeder, het is weer woensdag, lasagna dag
‘Ik heb lasagna gemaakt jongen, dat kun je wel gebruiken..’
‘Moeder, geweldig, als er iemand is die lasagna kan maken dan ben
jij het wel..’
‘Ik ga volgende week naar Toscane met tante Tilda..’
‘Leuk, leuk, leuk, gaat oom Peter ook mee?’
‘Nee, wij met zijn tweetjes, effies naar Florence, heerlijk, ik ga even
bij de oven kijken..’
‘Ik heb volgende week formatie besprekingen.’
‘Jij doet maar, wat wil de minister-president gebruiken bij zijn eten?’
‘Een glaasje warme melk moeder..’
‘Een glaasje melk voor Joris Driepinter…’
‘Wat heeft u eigenlijk gestemd moeder?’
‘Jongen, ik heb op die kale man gestemd, hoe heet hij ook alweer?
Hij is toch ook van jouw partij? Diederik heette hij, leuke vent hoor.’
‘Moeder, Diederik is van de Partij van den Arbeid..’
‘O.. eerlijk, ik vind Diederik zo van jouw club klinken, nou ja, ik goed
ik vind het een aardige mijnheer, doe hem de groeten als je hem
ziet..’
‘Ik onderhandel met hem, moeder..’
‘Ah, de lasagna is klaar, even de handschoen aan…help je even?’
‘Om je vingers bij af te likken moeder..’
‘Ja, lekker he? Ik dacht je neemt Ingrid wel even mee voor het eten.’
‘Ingrid, een leuke meid, maar ze is sinds dit weekend met Henk..’
‘Eerlijk? Ik vond het een leuk meisje waar kende je haar van?’
‘Van Dance Valley..’
‘Dens Vellie..wat leuk is dat een dansfeest! Je vader en ik gingen
vroeger naar stijldansen, kwik kwik sloo, mmm, dat is niet meer
van deze tijd he? Het is nu van boem boem bam, boem boem bam,
nou ja, Ingrid was een lief meisje. Heb je nog andere deets?’
‘Ja, ja, ik heb geskyped met Jolande..’
‘Geskaipt? Jongen toch, dat mochten wij vroeger pas na ons
trouwen..’
‘We hebben gebeld moeder, video bellen, dat is nieuw dat kun je
ook vanuit je hotelkamer doen..’
‘Nog wat lasagna seun?’
‘Graag mam, eh mijn nieuwe liefde is Jolande, Jolande Sap..’
‘Jolande, ach gut is die niet de nummer twee van het CDA?’
‘Nee, nee, zij is van Groen Links, maar maak je geen zorgen, dat
is nu ook een rechtse partij dus ik kan best met haar afspreken.
Nou die Jolande die snoeit de economie mam, dat is echt een
Margareth.. daarom mag ik haar.. een heerlijke meid..’
‘Komt dit dan niet bij RTL Boulevard?’
‘Ach man, ze heeft me al toevertrouwd: ze stapt morgen uit de
politiek, ze heeft er helemaal genoeg van en die Dibi of Bibi stuurt
haar rare heet meels.’
‘Heetmeels? Zijn die opgewarmd of zo? Wil je zo’n stuk of stukkie?’
‘Het grootste stuk mam..’
‘Je was altijd al een lekkere eter vandaar dat je zo’n lang eind
geworden bent..’
‘Komt Ruud nog eten zo direct?’
‘Je broer Ruud is ’s avonds nog niet uit bed jongen, dat weet je..’
‘Ik vind dat ongehoord moeder, je moet hem aanpakken en zeggen
dat hij aan het werk moet, niet zeiken maar werken..’
‘Jongen, toch wat een schuttingtaal, foei foei, wat zou je vader
hiervan zeggen? En toen jij studeerde zagen we ook nooit voor
vieren. Je hebt er maar liefst 7 jaar over gedaan, 7 jaar, we dachten
dat er nooit een einde aan zou komen. Wat deed je ook alweer?’
‘Geschiedenis mam..’
‘Nou dat deed die dikke mijnheer ook, hoe heet die..’
‘Willem Alex..’
‘Nou en die die deed het nog sneller...hoe vind je de lasagna
smaken?’
‘Heerlijk moeder, verrukkelijk, wat kan jij toch goed koken..’
‘Even iets anders: wil jij dat antieke kastje van tante Margreet,
ze gaat verhuizen en ze wil er van af, wil jij het hebben?’
‘Ik heb al zoveel staan in mijn flat moeder..’
‘Misschien wil Jolande het hebben..hoe ziet ze er eigenlijk uit?’
‘Mam, kijk je weleens naar dat kastje?’
‘Ik heb het druk jongen, elke avond wat, maandagavond oppassen
bij je zus, dinsdagavond bridge, woensdagavond ben jij er altijd,
donderdagavond naar de kapster en vrijdagavond in bad, er is altijd
wel wat… hi..hihi.. puddinkje?’
‘Heerlijk mam, een sjipolata asjeblieft..’
‘Zoals u wilt mijnheer de voorzitter.. hee vertel me eens een
staatsgeheim..’
‘Kamp..ken je die? Nou niet door vertellen he, maar die Kamp die
heeft helemaal geen diploma, alleen een zwemdiploma, diploma
eendje. Hij kan niet eens lezen..he he he.. nu niet meteen de
Telegraaf bellen.. zeg, ik moet gaan..’
‘Dag jongen, zul je voorzichtig zijn?’
‘Ja mam.’
‘Succes met Geert jongen..’
‘Diederik moeder..’
‘Sorry, Diederik..’
‘Bye, bye..’
‘Doe je wel je jas dicht zo, en denk je om je broekspijpen en
vergeet je niet te flossen jongen en o, wees voorzichtig met een
meisje, ga anders even langs de drogist morgen, en kam je haren
jongen, zo belangrijk..
‘Dag moeder! Bye!’
zaterdag 22 september 2012
Ongeluk met kinderen voorkomen
Papa maakt een papje terwijl Thijs in zijn Bert en Ernie pyamaatje achter een karretje door het huis rent. Het is nog donker buiten en daar rennen en vliegen ouders met hun kinderen, want is het is bijna half negen. Haast, haast, denkt papa. Kroost wordt uit de auto getrokken, jam nog aan de kin, pindakaas in het haar. De wagen blijft achter, in de smalle bocht, op de stoep, achter het schuurtje. Papa kijkt even op, want daar komt een heuse politie auto aan, kijk Thijs! roept hij. De politie! De agent ziet al die verlaten auto’s en zit plotseling klem van voren en van achteren. Hij zou nu uit kunnen stappen en een bekeuring of tien uitschrijven, maar dat doet hij niet. Het regent, en dan is de politie niet je beste vriend. ‘De verkiezingen kwamen te vroeg,’ zegt een zalvende stem op de radio. Thijs trekt aan papa’s broekspijp. De politie agent heeft inmiddels zijn raampje opengedraaid en spreekt een hippe mevrouw toe, die elke morgen haar troeteltje in de struiken parkeert. Ze heeft een hip staartje en gebaart dat ze het monstertje uit het gemeente groen zal verwijderen. Papa heeft al eens met een ambtenaar gebeld en de school, maar niemand weet hoe hij het knorrende beesten probleem kan oplossen. ‘Kom grote man,’ pruttelt papa. ‘We gaan een papje eten en een bammetje pinda.’ Oei! Bijna botsing! Hard op de rem, een auto van links en een bestelwagen van rechts. Daartussen een lint puberfietsers en een opa die zijn kleinkind op de fiets wegbrengt. Papa zucht, eerst moet er iets ergs gebeuren en dan pas gaan ze iets ondernemen. Poes Sissie knort en schurkt tegen de pot met dure brokjes. Het is Prinsjesdag, nee, onze prinsjes mogen geen gevaar lopen in het dagelijks verkeer naar school. Als ouders bang zijn dat alle kinderlokkers van het land op die tweehonderd meter naar school op de loer liggen, dan maken ze door het wegbrengen een ander en werkelijker probleem. Hee, alle brommobielen zijn vertrokken. Vandaag is het weer goed gegaan. Een mens lijdt het meest door het lijden dat ie vreest. Papa hoort een roodborstje fluiten. Zo mooi. Thijs wappert met zijn handjes, blij dat het moment van genieten nu nabij is. ‘Hap,’ zegt Thijs en hij geniet. En als hij geniet, geniet papa ook.
vrijdag 14 september 2012
Zo, de schilderijen hangen aan de muren van verzorgingscentrum Rekerheem. Het zijn er 17 en ze slingeren zich langs de flapdeuren van de keuken (pas op voor die dingen), naar de eetzaal, en eindigen naast de grote letterboekenkast. Omdat ze kleurig zijn fleuren ze de ruimte die als basistint lichtbruin heeft,op. Ik had het dubbele aantal meegenomen omdat ik wist dat een aantal werken het niet 'doen' op de bakstenen muur. Bij elkaar duurde het ophangen een uurtje.We hadden het ondertussen over de thuis gelaten naakten en de activiteitenbegeleidster vertelde mij dat er eerder bloot aan de muur had gehangen. En hoewel er eerst wat gemopper was geweest, had men het uiteindelijk toch wel leuk gevonden. In het huis worden de werken door de bewoners
uitvoerig besproken en bekeken.Op de bar heb ik een foto van de kunstenaar gezet en ik had het gevoel dat het gewaardeerd werd. Zelf ben ik heel kritisch op mijn werk en ik twijfel heftig aan alles, maar toen het hing zag ik dat het goed genoeg was. Ze spraken duidelijke taal, zelfs voor dat kleine formaat van een paar meter afstand.
Ooggetuige, collecte KWF in verkiezingstijd 6 september 2012
‘Wanneer is die ziekte afgelopen?’ zucht de donkere man met het omgekeerde kruis om zijn nek. Ik zoek naar woorden. Het is nooit eenvoudig om over de ziekte der ziekten te praten. Zijn schommelig dikke hond snuffelt aan mijn broekspijp. ‘We zoeken verder naar behandeling,’ zeg ik alsof ik naast gelegitimeerd bedelaar ook onderlegd ben in het bestrijden van ontspoorde cellen. Hij is de enige die tot nu toe iets tegen me wilde zeggen en zelfs een vraag durfde stellen. De mensen geven gul, maar vermijden een gesprek, want er is eigenlijk niemand die niet iemand kent met een oncologisch probleem en de angst en zorg zijn groot. Ik probeer nog wel eens ‘wat een mooi weer hè, vanavond?’ maar dat is een plasje naast de pot. Snel wordt de deur weer gesloten, men wil verder met het leven. Er zijn ook bruine envelopjes uitgedeeld die nauwelijks door de gleuf van de bus kunnen. Met een stokje frommel ik het obstakel naar binnen. Ik moet langs een aantal huizen waar het redelijk weltevreden is, maar vanavond kom ik in een straat waarover je wel leest, maar verder nooit komt. De naambordjes ontbreken, menigmaal wordt je middels een bordje gewaarschuwd voor een bloeddorstige, doorgefokte hond, en er hangen dikke doorrookte gordijnen voor de afgebladderde deur. Met enige aarzeling bel ik toch aan en doe een stap naar achter. Behalve de gekste belgeluiden, sommigen hebben een complete popsong om je blij te maken tijdens het wachten, gebeurt er niks. Zo zijn er meer hier. Ze doen gewoon niet meer open.
Je ziet ze door het huis scharrelen, met de rug naar je toe. Ik ontwaar een grijze bos krullen, dat verdiept is in een boek. Moet ik dit ouwetje laten beven van de bel? ‘Ding, dong,’ doe ik en ik zie haar schrikken. Het boek valt uit haar handen. Ik ben vanavond een ware plaaggeest die eters en lezers op de kast jaagt.
Ik hou de bus bewust hoog zodat ze zien dat ik de deurwaarder niet ben, maar het helpt niet. Ik weet dat ze mij wel zien. Als de deur opengaat kijk je eigenlijk direct over hun schouder in hun leven. Gekruide vis, aardappels en knoflook vertellen geurende verhalen, maar vooral ook over armoede in stilte. Over niet meer mee kunnen doen, over leven in de welvaartstaat die wankelt en geen hoop meer biedt.
Daar klinken flarden driftige, bekakte stemmetjes in een politiek debat. De televisie is nu het speelpleintje van partijleiders. Zouden ze weten hoe hier geleefd wordt, op de rand van het bestaan? Een tienermeisje verontschuldigt zich dat ze niks kunnen geven. Ik vraag langs mijn neus weg aan een vrouw naar haar nagelstyliste bedrijf, maar ze zegt dat ze daar mee is gestopt en het bordje er voor niks hangt. Vertrouw op je ogen, zeg ik tegen mezelf, zij zien de dingen beter dan dikke ambtenarenrapporten.
Terwijl ik op een warm muurtje in het late zonnetje wacht op een mevrouw die wanhopig haar portemonnee zoekt, moet ik aan de binnenstad denken. Het was een rustige donderdagmiddag. Er stonden flink wat winkels leeg, dat viel op. Aan de mensen die er liepen kon je geen tandenloze armoede aflezen, zoals in Portugal. Daar zie je gehavende kromgebogen besjes bedelen. Hier is dat anders, ook in deze straat. Arm zijn is goed verborgen. Ik denk dat het een taboe is. Het kan zelfs zijn dat in die betere straat, waar ik gisteren was, mensen volkomen aan de grond zitten en dat het ‘ik geef niet uit principe’ wat een mijnheer mij trots toevertrouwde, uiteindelijk meer ging over de zichtbare bodem van zijn schatkist.
De jonge vrouw stopt vrolijk een euro in de bus. ‘Eindelijk gevonden,’ lacht ze. Twee flodderige mensen stappen uit een auto en kijken me wantrouwig na. Ik ben klaar met de adressen die op een kaartje aan de bus bungelen. Ik verstop het ding in mijn rugzak, want voorkomen is in deze wereld beter dan genezen.
Bij het water ontmoet ik opnieuw de donkere man met het omgekeerde kruis. Hij heeft een zachtaardige, langzame carnivoor bij zich, ik denk een hond. De man kijkt gedeprimeerd alsof er die middag tien exen achterstallige alimentatie hebben geclaimd.
‘Ging het goed?’ vraagt de jonge vrouw bij wie ik de gehate bus inlever. ‘Geen probleem,’ mompel ik.
‘Nou, tot volgend jaar dan maar!’ roept ze blij.
Maar volgend jaar is het probleem toch opgelost, denk ik hoopvol. Dit jaar, voor de kerst, is er een hele slimme professor en die komt per ongeluk op de oplossing waar iedereen over heen heeft gekeken. Zo gaat dat al eeuwen met ziektes. Ik zeg toch maar: ‘Tot volgend jaar!’
Bij mijn eigen voordeur gaat de telefoon. Een slijmerige slak van een call center. Nee, die Ipad heeft u niet gewonnen, mijnheer van Berkel, maar ik mag u wel een abonnement aanbieden voor zes maanden. Er is wel een verschil tussen lastig vallen voor jezelf of voor het goede doel, zeg ik tegen hem. Hij begrijpt de opmerking niet. Haastig stopt hij het gesprek.
Boven zit Thijs te spatteren in het bad. Hij lacht hard om de nattigheid. Heerlijk ventje!
vrijdag 27 juli 2012
Albert Heijn, een boodschap met Thijs
Hij zit rechtop in zijn wagentje, pet op zijn ronde hoofdje en hij wijst naar iedere
vrachtwagen. ‘Die! Die!’ roept hij. We staan stil bij ieder busje, en een autobus, nou,
dat is het helemaal. Hij schiet dan zowat omhoog. Anja gaat voorop en ik duw.
Ik let met enige zorg op zijn knuffel, een toy story pop, Buzz. Wij hebben hem Henk
gedoopt. Thijs gooit hem af en toe van enthousiasme uit de wagen.
Na een bezoekje aan de glasbak , de natuurwinkel, waar de wielen altijd blijven steken in de nauwe gangetjes, en de papegaai, komen we aan bij de Albert Heijn. Daar steekt hij nog even zijn handjes uit. ‘Hij wil even aaien mama,’zeg ik. Mama stopt en buigt haar hoofd. Hij aait er over heen. ‘Aaaii,’ lacht hij. We zoeken het scan apparaat, maar hij doet het weer eens niet.
Ik hobbel achter Anja aan naar de service desk. ‘Ik snap er niks van,’ zucht de mevrouw.
Thijs kijkt haar aan. Hij lacht en dan moet zij ook lachen. Zo gaat dat meerdere malen in de winkel. Hij lacht allerlei dames toe, die dan smelten. Een caissiere kirt: ‘Hee, daar heb je de womanizer weer!’’
Bij de melk staart een grote vrouw hem aan en ze begint een verhaal. Thijs doet zijn knuistjes voor zijn ogen. Plotseling komt opa tevoorschijn. Hij is zomers gekleed en hij lacht ook al breed naar zijn kleinzoon. Die vermaakt zich prima. Hij heeft een appel te pakken, die ik terug leg in de groentenbak. Ik wil langs iemand met een rollator, maar daar is de winkel niet op berekend. Ik neem wel een omweg. Een oude dame in een rolstoel zegt: ‘Nou, je kan beter in zo’n wagen zitten, dan in die van mij..’ roept ze.
Wat gaat er in zijn bolletje om? Mama propt de spullen in de rugtas en onder in zijn wagen. Het maakt hem allemaal niet uit. Papa betaalt de rekening en hij wil de bon hebben.
‘Nee Thijs,’zeg ik. ‘Even wachten, we moeten nog door het poortje..’ Ik hou de bon voor de scan en floep..we gingen door de poort. Hij krijgt de bon en begint de prijzen te bestuderen.
Even er nog aan likken. We wandelen in de zon, Thijs wil naar rechts, want die route daaraan ligt een echte glijbaan! Nee Thijs, we gaan nu naar huis. Thijs ontstemd, de glijbaan op een speelpleintje, dat is het helemaal. Ook er tegenop klimmen, dat is heerlijk. En daarna even op de wiphond met papa en o dan nog even naar dat rekje met die hele grote blauwe kralen, die je van links naar rechts en terug kan schuiven.
Op die route staat ook altijd een witte bus, dat is zo geweldig! Soms nemen papa en mama hem weleens mee naar een tuin vol dieren. Laatst gingen de pauwen zo krijsen, nou, hij krijste minstens zo hard. Nee hoor, alles op wielen dat is beter. Of een bak met ballen, dat is ook super. Of een ballon waar je je tanden in kunt zetten. Bij mijn nichtje Isabeau afgelopen zondag: boem! zei de ballon. Toen schrok ik wel even!
Eindelijk komen papa en mama aan bij de voordeur. Ze kijken nog even om, want er is regelmatig een rode poes die wel een kilometer met ons meeloopt, dat komt omdat mama zo lief tegen hem praat en hem aait.
Bij de voordeur wil ik de auto aaien. En daarna aanbellen. Maar mama wil eerst naar binnen. Dan ik er uit en papa zucht. Hij moet nog van alles doen, maar nu moet hij doen alsof hij de deur opendoet. Mama tilt me op en ik bel. Ding dong! ‘Wie is daar? roept papa steeds weer, net of ik gek ben.
Eindelijk zijn we binnen.
‘Ik ruik wat,’zegt mama en ze snuffelt aan mijn broek. Ja, waarom doe je me dan een luier om?
donderdag 26 juli 2012
Sientje Mesdag van Houten
Amsterdam 21-7-2012
De brandweer stond in de oude Molsteeg. Ik zag geen vlammen uit het dak slaan. Misschien een kat die in de dakgoot zat te miauwen? De prent van Sientje Mesdag hing nog op precies dezelfde plek in de etalage. Een bos, een vennetje, met potlod getekend. Wanneer? Het zal rond 1890 zijn geweest. Ik gok maar wat. De verkopers van de prent stonden met hun rug er naar toe, buiten voor de deur, naar de sensatie te kijken. Ik sprak de linker man aan. Hij was een jaar of vijftig, met warrige krullen. Hij kwam tot mijn verbazing totaal niet over als de standaard antiquair. Ik zei dat ik gemaild had over de prent.
‘Ja, ja, Barbara Mesdag,’ zei de man.
‘Sientje,’verbeterde ik. ‘Sientje Mesdag van Houten.’
‘Juist ja, Sientje,’ zei de man. Maar wie ze was, hij zag er niets bij, stond te lezen op zijn voorhoofd. Ik vertelde iets over deze vrouw, die Hendrik Mesdag aanzette tot schilderen en na de dood van haar zoon Klaas begon met tekenen. De verkoopman bleef bij Barbara. Hij riep zijn compagnon erbij. Die had het over een Amsterdamse Joffer. Maar als Sientje iets niet was, was het wel een Amsterdammer. Ze was Gronings en leefde voor het grootste deel in Den Haag. De verkoper vertelde dat hij de winkel was begonnen uit pure armoe. Als docent aan de kunstnijverheidsschool verdiende hij drie stuivers. Maar door handig handelen met oude spulletjes, werd het wat. Vooral de art deco’s spulletjes, vazen, potten, hadden hem geholpen. Hij pakte de prent met bobbeltjespapier in en vloekte op de plakbandmachine die het niet deed. Eindelijk was het ingepakt. ‘Sinds een week kan er ook gepind worden. Ik kan niet zo goed meekomen met al dat internetgedoe en zo. Ik zoek het sneller op in een handboek dan die anderen met hun..’ Hij maakte een tikgebaar. ‘Ik pin niet,’ zei ik. ‘Ik heb de briefjes vers van de bank..haal ze maar door je scan..’ ‘Heb ik!’riep hij opgewekt en hij trok de biljetjes van 50 door een apparaat om te kijken of ze echt waren. ‘Je moet het briefje er anders om in doen,’ zei zijn maat rustig. De machine keurde de flappen goed.
‘Ik kijk nog even rond,’ zei ik en schuifelde door het decor van Help, mijn man heeft een hobbie, overal breekbare plateelvazen en oma-voorbije tijden snuisterijen. In een hoek stond een bank in Amsterdamse schoolstijl. ‘Heel duur!’ riep de man me na. Boven de bank hing een prent van Jan Veth en ergens verderop een tekening van Dirk Filarski, maar dat laatste wil mijn liefste niet. Ze heeft moeite met de trage sfeer van de Bergensche school.
Bij de deur sprak de verkoper me nog een keer toe: ‘Weest u wel voorzichtig met het glas..’ ik knikte. De stad was overvol met lui die hier de bloemen buiten komen zetten. Geen probleem, zolang ze niet mijn Mesdag beroeren.
De shoarma bakker bakte de shoarma, de kinky kapper knipte kinky, verderop was een probleempje met twee jongelui die de zonsopgang wilden bekijken vanaf een dak en nu voor suicidaal werden gehouden. Ik begreep waarom Sientje Mesdag een stukje bos en een vennetje schilderde en waarom ik dat 100 jaar later leuk vind.
Plotseling rent ereen vrouw op me af. Ze heeft grote paddo ogen. ‘You look so happy!’ gilt ze tegen me. En weg is ze. Ik ben erg geschrokken, maar de prent is nog heel en ik ook. Ik zal hem een thuis een mooie plek geven, boven de bank, o nee, dan zie je hem zelf niet.
Abonneren op:
Posts (Atom)