zaterdag 27 augustus 2016
Vakantie met Thijs
Vakantie met Thijs. Dat kan niet zonder een trein. De tekening is ook in de vakantie gemaakt door mij.
vrijdag 26 augustus 2016
Nice to meet you
Hij
stapte zoals elke morgen in de Amsterdamse metro naar een halte in de
Bijlmermeer en prutste aan het draadje van zijn telefoon. Hij draaide Mozarts
klarinetconcert in A groot. Hij droeg een verwassen spijkerbroek, versleten
sneakers en een lichtgeel T-shirt met de tekst: ‘Mozart is in my heart.’ Hij had een lang lijf en smalle ledematen.
Daarop een ovaal rond hoofd met blauwgrijze ogen en stroblond, vlassig haar dat
niet dagelijks werd gekamd. En daarbij was hij verlegen, bijna mensenschuw. Hij
keek nooit iemand aan en het viel hem dan ook totaal niet op dat er een mevrouw
voor hem stond die hem aansprak. Ze tikte hem op zijn schouder en toen pas zag
hij haar. Ze was niet erg groot, maar wel fors in afmeting. Ze had lang blond
haar, dat stijf van de haarlak was en op haar niet zo grote, smalle neus stond
een donkere zonnebril. Ze droeg een uniform van de Nederlandse politie en haar
lippen waren roze gestift. Ze maakte zo’n verpletterende indruk op hem dat hij
het liefst tussen de wielen van het metrostel was gesprongen. ‘Excuse me,’ zei
de vrouw en hij meende een accent uit een of andere donkere Londense buurt te
bespeuren. ‘Is this the train to the Raiksmuseum?’
‘No, no,’ antwoordde hij in shock, ’this is the train to Bijlmerarena.’
‘Ah Bailmermer,’ sprak de
dame, ‘so this is not the right train eeh..?’
‘Sorry,
eh..’ hij wilde iets moeilijks zeggen in
het Engels maar hij had een hekel aan vreemde talen en een hekel aan praten in
het algemeen. De vrouw zakte naast hem op een klapstoel. Hij hoorde het ding
kraken. Ze lachte. ‘Big ass, I am a litte piggy.’ Hij begreep het niet. Ze
knorde. Ah, hij knikte. ‘So I took the fucking wrong train eeh? Where do you go
to today, my love?’ Hij bloosde, zulke
directe woorden was hij niet gewend. ‘Eh.. to university for learning voor
dokter..’ ‘Ah doctor!’ riep ze uit. ‘I
am feeling allright today, feel my heart.’ Ze pakte zijn hand en legde die op
de boezem. Borsten als balkonnen, dacht
hij. De trein stopte bij halte Spaklerweg. In de verte waren de omtrekken van
de voormalige Bijlmerbajes te zien. Ze zwegen allebei. ‘Don’t you recognize
me?’ vroeg ze terwijl ze haar bril naar beneden schoof. Ze sprak zacht en keek
om haar heen. Hij zag twee prachtige ogen, de mooiste die hij ooit gezien had.
Het waren kroonjuwelen, lichtblauwe met een zweem groen. Maar herkennen? Nee,
nooit gezien. Hij zocht diep in zijn geheugen, misschien dat mooie meisje uit
de tweede klas van de HAVO? Hij was naar
haar huis gereden en toen had ze water,
middels een emmer, over hem geworpen. Hij
kon niks bedenken. Ze lachte toen ze zijn peinzende gezicht zag. Ze lachte
luidkeels. ‘You are the only fucking person who doesn’t know me on this whole fucking planet.’ Hij
schaamde zich zeer tot in de punten van zijn tenen. ‘You are a famous person? ‘ vroeg hij bevend alsof
hij weer een spreekbeurt voor de klas moest houden. ‘I love you guy, ‘ hikte
ze, ‘let’s take een kobje kowie.’ ‘Then
we better go back,’ zei hij gedwee als een lam, bekos there is no naice cafe
there.’
‘Then
we go back,’ zei ze beslist. ‘ O men I love you, you know I am married, but I love
you really. And you still don’t know
me.’ Hij dacht te zien dat de andere
mensen meeluisterden en hem meewarig aankeken.
Die jonge dokter leeft al jaren onder een steen, stond er op hun
voorhoofd, hoe moet dat ooit een goeie arts worden? Ze stapten uit op
BijlmerArena en hij belde zijn werk. ‘Ik voel me niet goed,’ klaagde hij.’ ‘Wat
mankeer je?’ vroeg zijn chef op zakelijke toon. ‘Het is al de derde keer in
twee weken. Ik stuur je een uitnodiging voor een gesprek.’ Hij geneerde zich vreselijk voor deze
leugen, maar de kans om met een leuke vrouw iets te hebben, al was het maar
voor de duur van een kop koffie, was te kostbaar om te laten glippen. Op Amstel
stapten ze uit. ‘ I live here,’ wees hij naar een gebouw op de hoek van de
Weesperzijde. ‘Then we go there,’ zei de vrouw. ‘I like to see where you live.’ Ze
draaide zich even om en keek weer spiedend om haar heen. Hij dacht aan haar husband. ‘It’s not what you might
think,’ fluisterde ze, ‘my beloved or another jalous man, but I am afraid of
the fans.’
‘The
fans?’ bibberde hij.
‘They’re
crazy,’ ze stond stokstijf, misschien dacht ze een verdachte schaduw te zien. Snel
gingen ze het gebouw binnen en ze bekeek het appartement. Het was drie bij
vier. Twee katten keken haar nieuwsgierig aan vanonder een niet zo stabiel
tafeltje. Ze hadden grote, angstige ogen. Zij bukte en zei wat zoetgevooisde
woorden tegen ze.
Aan
de wanden hingen vergeelde posters van Concertgebouwvoorstellingen. Ze schoof het bruingele
gordijntje dat voor het enige raam hing, dicht.
‘My name is Stella,’ zei ze. ‘What’s
yours?’
‘Gerrit.’
‘Kerrit, what a funny name.
Come here and let me kiss you.’ Ze kuste hem zacht op zijn mond en daarna huilde ze. Een stroompje mascara
trok een zwart spoor.
‘Shall I make coffee?’
hij klonk stuntelig. Emoties
waren niet zijn werkterrein binnen de geneeskunde en het lichaam was een
corpus, een ding.
‘Yes,’ ze huilde, ‘you have
a stroepweffel?’
‘Stroepweffel?’
‘A biscuit, you add it to your kobje kowie.’
‘O yes, I understand.’
‘All my life I knew I want
to live here, in Amsterdam and now I have felt it I am very sure this is my
home.’
Toen
hij in het keukentje stond wist hij dat hij een moord voor haar zou willen
doen. Hemel, hij was zomaar waanzinnig verliefd en dat op zomaar een grijze
morgen. Wat een vrouw. Nog zuiverder dan Mozart. Hij vroeg zich af in welke
film ze speelde. Vandaar natuurlijk dat ze dat politiekostuum aan had. Stom dat
hij niet veel films had gezien. Hij bracht de koffie en de stroepweffels en zij
vertelde dat ze zangeres was, heel beroemd, maar dat dat niet zo spannend was
als de mensen dachten en dat ze wel wilde zingen, maar niet zo bekend zijn. En
dat ze tegenwoordig altijd op haar hoede moest zijn, altijd en overal. Daarom
droeg ze als ze naar buiten gaan diverse kostuums, vermommingen, zodat ze zich
een beetje vrij kon bewegen. Hij luisterde ademloos, de wereld van glitter en
glamour trok aan hem voorbij, een wereld met veel geld- dat leek hem wel leuk-
maar verder een dorre woestijn. Hij moest aan Schopenhauer denken, het leven is een zeepbel die uit elkaar spat.
De
buitendeur bewoog. ‘There they are!’ riep de vrouw geschrokken. ‘I must leave
Kerrit.’ Ze stommelde naar het raam en
liet zich via de regenpijp zakken. ‘No!’
riep hij. ‘ Please, don’t!’ Maar ze was al uit het zicht. De horde fans beukten
de deur uit de sponning en renden als een kudde bizons naar binnen. Alles werd
omver getrapt, de klassieke platencollectie verpulverd, de posters van beroemde dirigenten van de muren
gescheurd.
Iemand,
een fotograaf, gaf hem een harde klap op zijn hoofd en hij bleef op het
verrafelde tapijt. Toen hij moeizaam wakker werd was het al lang avond en had
hij een verschrikkelijke hoofdpijn. De kamer was een slagveld en de katten
waren overspannen naar hem aan het loeren. Door het open raam waaide een
stevige wind naar binnen, maar toch hing daar nog haar lucht. De frisse bries
op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. Een lucht die deed verlangen naar meer, naar zinderende
erotiek op een wiebelige houten boot. Of op het strand bij ondergaande zon met
het zand tussen de billen. Zoiets. Maar een gevaarlijk verslavende lucht. Hij
moest die lucht weer vinden en de volgend ochtend ging hij op pad. Alle
parfumeriezaken werden door hem bezocht. Eindelijk was de beer in hem
opgestaan. Hij leefde ergens voor, maar nergens vond hij het veelbelovende
geurtje. Natuurlijk was hij diep teleurgesteld, maar hij was ook een grijze
realist. Iemand die met een dof schouderophalen altijd weer verder sjokt, zoals
wij allen.
Alweer
een jaar later zocht hij in de goedkoopste winkel op ons grondgebied naar een
goedkope Mozartposter. Met zijn elleboog raakte hij een flesje. Het viel. Een
verkoopster, een kind van nog geen zestien, keek hem verbaasd aan. Toen hij
beschaamd wilde weglopen, kwam een geur op zijn neuscellen. De frisse bries op
een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. In het flesje zat haar geurtje. Het goedkoopste flesje dat er
was. Snel stak hij de andere flesjes in zijn zak en rekende met een strak
gezicht alleen het kapotte flesje af.
Bij
de bushalte, in Amsterdam-Noord, bij de Meeuwenlaan, ontdekte hij even later
haar portret. Ze maakte reclame voor haar nieuwe show.
‘Wie
ben jij?’ vroeg hij hardop. ‘Of ben je iemand anders?’ ‘Ben je echt bij mij geweest?’ Hij sprak gepassioneerd, met luide stem en
grote gebaren. Mensen naast hem keken niet op. Ze waren wel wat gewend in hun
gekke Amsterdam. Zelfs toen hij zijn lippen stevig op de poster plantte, zoende
en likte, grinnikten ze alleen maar, achter zijn rug. Ze filmden zijn actie.
‘Het komt door je lucht,’ riep hij, ‘ik kan daardoor niet zonder je, ik ben
verslaafd.’
‘Mijnheer
doet u even rustig.’ Het was een echte politieagente. Ze trok hem los van de
poster. Ze had een vierkant gezicht en kort stekelig haar. Ze keek hem
indringend aan en zei: ‘Doet u even rustig, dit kan zo niet langer.’ Hij kwam
bij zijn positieven. “Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Wacht maar, ik breng u
even naar huis.’ Ze gingen zijn huis
binnen. Er stond vrijwel niks meer in, behalve zijn bed. Het tapijt was
versleten, de gordijnen vergeeld, het raam gebroken. Het stonk er. ‘U leeft
hier?’ vroeg de agente geschrokken. ‘Ik ga weer, als er iets is, belt u dan
gerust.’ Ze vertrok en hij ging direct
de stad in. Daar zwierf hij uren doelloos rond. Toen het nacht was geworden nam
hij de pont naar noord, nam een snuif uit het parfumflesje, werd high en
rende naar de bewuste bushalte. Hij
moest en zou die poster hebben. Met een
steen ramde hij op het glas. Hebben zou hij haar. Hij merkte niet dat achter hem een stadsbus
stopte. Een blinde vrouw scharrelde langs hem, met een blindenstok tikte ze op
zijn schoenen. ‘What the fuck are you doing?’ siste ze. ‘Get in the bus!’ Hij herkende haar direct en deed wat ze
commandeerde. Hij stapte in. ‘Get down on the floor,’ ze was streng. Hij lag
aan haar voeten. ‘Where do we go to?’
‘To the airport en then Rick will bring you
home.’ Ze reden langs de RAI, maar hij zag het niet. De bus remde en de
lichten werden gedoofd. Ze kusten op de vloer met volledige overgave, mond op
mond, het was zijn eerste keer, hij voelde zijn huid gloeien alsof hij onder
een zonnehemel lag. Zij hees zich steunend weer op haar stoel en daar reden ze
weer.
‘Here
we say goodbye,’ zei ze na een stil half uur. ‘Remember, I will always
love you and I will be back, I don’t know where, don’t know when honey, but I
know it’ll be a sunny day. Bye bye love.’ Hij hoorde haar langs hem hijgen en
de bus verlaten. Weer een half uur
later stond hij voor zijn eigen deur. ‘Dank,’ wilde hij nog tegen de chauffeur
zeggen, maar het gezicht van de man was afgedekt en hij zei niets. Hij wenkte
niet eens.
Toen
hij binnenstapte en het licht aandeed viel zijn mond zo wijd open als hij nog
nooit was opengezakt. Het appartement was prachtig geverfd, voorzien van hippe,
mooie meubels, een nieuw tapijt en voor de poezen waren er nieuwe mandjes en
krabpalen. Het raam was gerepareerd en er hing een rolgordijn. Toen hij het
naar voorzichtig naar beneden deed zag hij daarop haar gezicht dat naar hem
knipoogde. Hij schatte het formaat op anderhalf bij anderhalf. Er waren leuke
lampen gemonteerd en hij had een nieuw, tweepersoonsbed met daarop een groot
rood kussen, in de vorm van een hart. Daarnaast lag een envelop met een
kaartje. Het was geparfumeerd met de bekende lucht. ‘Love you forever, my
lovely stroepweffel,’ stond erop. Hij gleed achterover. Vanuit de badkamer
hoorde hij een geluid. Iemand draaide de kraan open.
Nice to meet you
Hij
stapte zoals elke morgen in de Amsterdamse metro naar een halte in de
Bijlmermeer en prutste aan het draadje van zijn telefoon. Hij draaide Mozarts
klarinetconcert in A groot. Hij droeg een verwassen spijkerbroek, versleten
sneakers en een lichtgeel T-shirt met de tekst: ‘Mozart is in my heart.’ Hij had een lang lijf en smalle ledematen.
Daarop een ovaal rond hoofd met blauwgrijze ogen en stroblond, vlassig haar dat
niet dagelijks werd gekamd. En daarbij was hij verlegen, bijna mensenschuw. Hij
keek nooit iemand aan en het viel hem dan ook totaal niet op dat er een mevrouw
voor hem stond die hem aansprak. Ze tikte hem op zijn schouder en toen pas zag
hij haar. Ze was niet erg groot, maar wel fors in afmeting. Ze had lang blond
haar, dat stijf van de haarlak was en op haar niet zo grote, smalle neus stond
een donkere zonnebril. Ze droeg een uniform van de Nederlandse politie en haar
lippen waren roze gestift. Ze maakte zo’n verpletterende indruk op hem dat hij
het liefst tussen de wielen van het metrostel was gesprongen. ‘Excuse me,’ zei
de vrouw en hij meende een accent uit een of andere donkere Londense buurt te
bespeuren. ‘Is this the train to the Raiksmuseum?’
‘No, no,’ antwoordde hij in shock, ’this is the train to Bijlmerarena.’
‘Ah Bailmermer,’ sprak de
dame, ‘so this is not the right train eeh..?’
‘Sorry,
eh..’ hij wilde iets moeilijks zeggen in
het Engels maar hij had een hekel aan vreemde talen en een hekel aan praten in
het algemeen. De vrouw zakte naast hem op een klapstoel. Hij hoorde het ding
kraken. Ze lachte. ‘Big ass, I am a litte piggy.’ Hij begreep het niet. Ze
knorde. Ah, hij knikte. ‘So I took the fucking wrong train eeh? Where do you go
to today, my love?’ Hij bloosde, zulke
directe woorden was hij niet gewend. ‘Eh.. to university for learning voor
dokter..’ ‘Ah doctor!’ riep ze uit. ‘I
am feeling allright today, feel my heart.’ Ze pakte zijn hand en legde die op
de boezem. Borsten als balkonnen, dacht
hij. De trein stopte bij halte Spaklerweg. In de verte waren de omtrekken van
de voormalige Bijlmerbajes te zien. Ze zwegen allebei. ‘Don’t you recognize
me?’ vroeg ze terwijl ze haar bril naar beneden schoof. Ze sprak zacht en keek
om haar heen. Hij zag twee prachtige ogen, de mooiste die hij ooit gezien had.
Het waren kroonjuwelen, lichtblauwe met een zweem groen. Maar herkennen? Nee,
nooit gezien. Hij zocht diep in zijn geheugen, misschien dat mooie meisje uit
de tweede klas van de HAVO? Hij was naar
haar huis gereden en toen had ze water,
middels een emmer, over hem geworpen. Hij
kon niks bedenken. Ze lachte toen ze zijn peinzende gezicht zag. Ze lachte
luidkeels. ‘You are the only fucking person who doesn’t know me on this whole fucking planet.’ Hij
schaamde zich zeer tot in de punten van zijn tenen. ‘You are a famous person? ‘ vroeg hij bevend alsof
hij weer een spreekbeurt voor de klas moest houden. ‘I love you guy, ‘ hikte
ze, ‘let’s take een kobje kowie.’ ‘Then
we better go back,’ zei hij gedwee als een lam, bekos there is no naice cafe
there.’
‘Then
we go back,’ zei ze beslist. ‘ O men I love you, you know I am married, but I love
you really. And you still don’t know
me.’ Hij dacht te zien dat de andere
mensen meeluisterden en hem meewarig aankeken.
Die jonge dokter leeft al jaren onder een steen, stond er op hun
voorhoofd, hoe moet dat ooit een goeie arts worden? Ze stapten uit op
BijlmerArena en hij belde zijn werk. ‘Ik voel me niet goed,’ klaagde hij.’ ‘Wat
mankeer je?’ vroeg zijn chef op zakelijke toon. ‘Het is al de derde keer in
twee weken. Ik stuur je een uitnodiging voor een gesprek.’ Hij geneerde zich vreselijk voor deze
leugen, maar de kans om met een leuke vrouw iets te hebben, al was het maar
voor de duur van een kop koffie, was te kostbaar om te laten glippen. Op Amstel
stapten ze uit. ‘ I live here,’ wees hij naar een gebouw op de hoek van de
Weesperzijde. ‘Then we go there,’ zei de vrouw. ‘I like to see where you live.’ Ze
draaide zich even om en keek weer spiedend om haar heen. Hij dacht aan haar husband. ‘It’s not what you might
think,’ fluisterde ze, ‘my beloved or another jalous man, but I am afraid of
the fans.’
‘The
fans?’ bibberde hij.
‘They’re
crazy,’ ze stond stokstijf, misschien dacht ze een verdachte schaduw te zien. Snel
gingen ze het gebouw binnen en ze bekeek het appartement. Het was drie bij
vier. Twee katten keken haar nieuwsgierig aan vanonder een niet zo stabiel
tafeltje. Ze hadden grote, angstige ogen. Zij bukte en zei wat zoetgevooisde
woorden tegen ze.
Aan
de wanden hingen vergeelde posters van Rolling Stones concerten. Ze schoof het bruingele
gordijntje dat voor het enige raam hing, dicht.
‘My name is Stella,’ zei ze. ‘What’s
yours?’
‘Gerrit.’
‘Kerrit, what a funny name.
Come here and let me kiss you.’ Ze kuste hem zacht op zijn mond en daarna huilde ze. Een stroompje mascara
trok een zwart spoor.
‘Shall I make coffee?’
hij klonk stuntelig. Emoties
waren niet zijn werkterrein binnen de geneeskunde en het lichaam was een
corpus, een ding.
‘Yes,’ ze huilde, ‘you have
a stroepweffel?’
‘Stroepweffel?’
‘A biscuit, you add it to your kobje kowie.’
‘O yes, I understand.’
‘All my life I knew I want
to live here, in Amsterdam and now I have felt it I am very sure this is my
home.’
Toen
hij in het keukentje stond wist hij dat hij een moord voor haar zou willen
doen. Hemel, hij was zomaar waanzinnig verliefd en dat op zomaar een grijze
morgen. Wat een vrouw. Nog zuiverder dan Mozart. Hij vroeg zich af in welke
film ze speelde. Vandaar natuurlijk dat ze dat politiekostuum aan had. Stom dat
hij niet veel films had gezien. Hij bracht de koffie en de stroepweffels en zij
vertelde dat ze zangeres was, heel beroemd, maar dat dat niet zo spannend was
als de mensen dachten en dat ze wel wilde zingen, maar niet zo bekend zijn. En
dat ze tegenwoordig altijd op haar hoede moest zijn, altijd en overal. Daarom
droeg ze als ze naar buiten gaan diverse kostuums, vermommingen, zodat ze zich
een beetje vrij kon bewegen. Hij luisterde ademloos, de wereld van glitter en
glamour trok aan hem voorbij, een wereld met veel geld- dat leek hem wel leuk-
maar verder een dorre woestijn. Hij moest aan Schopenhauer denken, het leven is een zeepbel die uit elkaar spat.
De
buitendeur bewoog. ‘There they are!’ riep de vrouw geschrokken. ‘I must leave
Kerrit.’ Ze stommelde naar het raam en
liet zich via de regenpijp zakken. ‘No!’
riep hij. ‘ Please, don’t!’ Maar ze was al uit het zicht. De horde fans beukten
de deur uit de sponning en renden als een kudde bizons naar binnen. Alles werd
omver getrapt, de klassieke platencollectie verpulverd, de posters van de muren
gescheurd.
Iemand,
een fotograaf gaf hem een harde klap op zijn hoofd en hij bleef op het
verrafelde tapijt. Toen hij moeizaam wakker werd was het al lang avond en had
hij een verschrikkelijke hoofdpijn. De kamer was een slagveld en de katten
waren overspannen naar hem aan het loeren. Door het open raam waaide een
stevige wind naar binnen, maar toch hing daar nog haar lucht. De frisse bries
op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. Een lucht die deed verlangen naar meer, naar zinderende
erotiek op een wiebelige houten boot. Of op het strand bij ondergaande zon met
het zand tussen de billen. Zoiets. Maar een gevaarlijk verslavende lucht. Hij
moest die lucht weer vinden en de volgend ochtend ging hij op pad. Alle
parfumeriezaken werden door hem bezocht. Eindelijk was de beer in hem
opgestaan. Hij leefde ergens voor, maar nergens vond hij het veelbelovende
geurtje. Natuurlijk was hij diep teleurgesteld, maar hij was ook een grijze
realist. Iemand die met een dof schouderophalen altijd weer verder sjokt, zoals
wij allen.
Alweer
een jaar later zocht hij in de goedkoopste winkel op ons grondgebied naar een
goedkope Stonesposter. Met zijn elleboog raakte hij een flesje. Het viel. Een
verkoopster, een kind van nog geen zestien, keek hem verbaasd aan. Toen hij
beschaamd wilde weglopen, kwam een geur op zijn neuscellen. De frisse bries op
een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. In het flesje zat haar geurtje. Het goedkoopste flesje dat er
was. Snel stak hij de andere flesjes in zijn zak en rekende met een strak
gezicht alleen het kapotte flesje af.
Bij
de bushalte, in Amsterdam-Noord, bij de Meeuwenlaan, ontdekte hij even later
haar portret. Ze maakte reclame voor haar nieuwe show.
‘Wie
ben jij?’ vroeg hij hardop. ‘Of ben je iemand anders?’ ‘Ben je echt bij mij geweest?’ Hij sprak gepassioneerd, met luide stem en
grote gebaren. Mensen naast hem keken niet op. Ze waren wel wat gewend in hun
gekke Amsterdam. Zelfs toen hij zijn lippen stevig op de poster plantte, zoende
en likte, grinnikten ze alleen maar, achter zijn rug. Ze filmden zijn actie.
‘Het komt door je lucht,’ riep hij, ‘ik kan daardoor niet zonder je, ik ben
verslaafd.’
‘Mijnheer
doet u even rustig.’ Het was een echte politieagente. Ze trok hem los van de
poster. Ze had een vierkant gezicht en kort stekelig haar. Ze keek hem
indringend aan en zei: ‘Doet u even rustig, dit kan zo niet langer.’ Hij kwam
bij zijn positieven. “Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Wacht maar, ik breng u
even naar huis.’ Ze gingen zijn huis
binnen. Er stond vrijwel niks meer in, behalve zijn bed. Het tapijt was
versleten, de gordijnen vergeeld, het raam gebroken. Het stonk er. ‘U leeft
hier?’ vroeg de agente geschrokken. ‘Ik ga weer, als er iets is, belt u dan
gerust.’ Ze vertrok en hij ging direct
de stad in. Daar zwierf hij uren doelloos rond. Toen het nacht was geworden nam
hij de pont naar noord, nam een snuif uit het parfumflesje, werd high en
rende naar de bewuste bushalte. Hij
moest en zou die poster hebben. Met een
steen ramde hij op het glas. Hebben zou hij haar. Hij merkte niet dat achter hem een stadsbus
stopte. Een blinde vrouw scharrelde langs hem, met een blindenstok tikte ze op
zijn schoenen. ‘What the fuck are you doing?’ siste ze. ‘Get in the bus!’ Hij herkende haar direct en deed wat ze
commandeerde. Hij stapte in. ‘Get down on the floor,’ ze was streng. Hij lag
aan haar voeten. ‘Where do we go to?’
‘To the airport en then Rick will bring you
home.’ Ze reden langs de RAI, maar hij zag het niet. De bus remde en de
lichten werden gedoofd. Ze kusten op de vloer met volledige overgave, mond op
mond, het was zijn eerste keer, hij voelde zijn huid gloeien alsof hij onder
een zonnehemel lag. Zij hees zich steunend weer op haar stoel en daar reden ze
weer.
‘Here
we say goodbye,’ zei ze na een stil half uur. ‘Remember, I will always
love you and I will be back, I don’t know where, don’t know when honey, but I
know it’ll be a sunny day. Bye bye love.’ Hij hoorde haar langs hem hijgen en
de bus verlaten. Weer een half uur
later stond hij voor zijn eigen deur. ‘Dank,’ wilde hij nog tegen de chauffeur
zeggen, maar het gezicht van de man was afgedekt en hij zei niets. Hij wenkte
niet eens.
Toen
hij binnenstapte en het licht aandeed viel zijn mond zo wijd open als hij nog
nooit was opengezakt. Het appartement was prachtig geverfd, voorzien van hippe,
mooie meubels, een nieuw tapijt en voor de poezen waren er nieuwe mandjes en
krabpalen. Het raam was gerepareerd en er hing een rolgordijn. Toen hij het
naar voorzichtig naar beneden deed zag hij daarop haar gezicht dat naar hem
knipoogde. Hij schatte het formaat op anderhalf bij anderhalf. Er waren leuke
lampen gemonteerd en hij had een nieuw, tweepersoonsbed met daarop een groot
rood kussen, in de vorm van een hart. Daarnaast lag een envelop met een
kaartje. Het was geparfumeerd met de bekende lucht. ‘Love you forever, my
lovely stroepweffel,’ stond erop. Hij gleed achterover. Vanuit de badkamer
hoorde hij een geluid. Iemand draaide de kraan open.
donderdag 4 augustus 2016
De pannenkoeken
Deze week reed ik, vlakbij zee en duinen, langs een verlaten terrein in het noorden van onze provincie. St.Maartenszee. Er groeiden distels en hoog gras en niets herinnerde aan het recreatiecentrum dat er decennia lang stond en waar ik een paar weken vrijwilliger was. Ik moest denken aan een gebeurtenis op een zomerse avond.
Steijn heette hij, geloof ik. Een blond jongetje van een jaar of zeven. Hij kwam bij ons in het recreatiekamp, waar ik vrijwilliger was, een dagje spelen met zijn vriendjes. Daar was alle ruimte voor: naast een groot houten gebouw, een groot grasveld met een volleybalveld, en allerlei jongeren om hem te vermaken terwijl zijn ouders aan het strand lagen. Uiteindelijk werd dit kinderfeest afgesloten met een pannenkoekenevenement. Des avonds zaten er zeker 15 uitgehongerde wolfjes aan de lange tafel, geschminkt en al. Er waren elfjes bij en clowns en pipo’s, maar Steijn was helemaal wit, als een spook.
Ondertussen ging het in de keuken zoals ik gevreesd had: niemand van ons had ooit een pannenkoek gebakken, dus, ja, eh, hoeveel melk gaat er in zo’n ding? Er was verwarring en discussie. Iemand wilde zijn moeder gaan bellen, maar dat had hij bij het koken van de bietjes al eerder gedaan. De keuken was volkomen verdwenen onder de rode sappen, het leek of er iemand vermoord was. Ik besloot me er niet verder mee te bemoeien en toen er maar niets op tafel wilde komen, rook ik een zekere brandlucht. Er volgde een diepe vloek. Ik wist dat mijn ergste vermoedens uit gingen komen. Net voordat de carnavaleske jeugd de revolutie tegen het restaurant zou gaan uitvoeren, kwamen de zongebruinde koeken naar binnen. Ze waren lekker krokant, om het zo maar eens uit te drukken. Gelukkig waren er geen ouders om ons een proces aan te doen. Tegen mijn verwachtingen in at de kinderschaar als een bak piranha’s van de knapperige, tandenbrekende stapel. Ze huppelden daarna vrolijk over het grasveld, maakten koprollen, handstanden en leken geen ingewandenprobleem te hebben. Voor de poort kwamen de ontspannen ouders aanrijden. Een voor een verdwenen de mannetjes en vrouwtjes in de voertuigen. Maar Steijns ouder kwam nog niet. Hij moest wachten en wilde nog even met het paard Boris gaan fluisteren. Die stond aan de andere kant van het hek. Een groot, nerveus, zwart paard was het dat, soms vervaarlijk snoof uit beide neusgaten. Ik draaide me om, hoorde Steijn praten tegen het dier, het dier snuiven en toen was er die smak. Een doffe klap alsof iemand een hamer in de grond sloeg. Daar lag Steijntje. Van het hek gevallen. Hij trappelde met zijn beentjes en hij schreeuwde het uit. Ik probeerde hem te troosten. Er kwamen snel andere vrijwilligers te hulp. Zijn onderarmpje stond raar, er zat een verdachte hoek van 20 of 30 graden in. “Ik ben bang dat we naar een dokter moeten,’zei ik sip, ‘zijn arm dat is niet goed, dat is niet goed.’ Even later zat ik in de auto van Steijns vader, die niet veel zei. We gleden door het groene, vlakke land, langs de nieuwe windmolens van de nieuwe tijd, draaiend aan het kaarsrechte kanaal. Steijn snikte hartverscheurend, de rit duurde ongeveer 20 minuten. Ik voelde me bezwaard en schuldig, ik had beter op moeten letten. Het was allemaal heel snel gegaan.
De dokter, een man met een smal gezicht en diepliggende donkere ogen, keek niet gelukkig toen hij na het onderzoeken terugkwam. ‘Steijn moet even slapen,’ zei hij, ‘ we kunnen het alleen onder verdoving goed zetten.’
De dag liep helemaal verkeerd, allemaal mijn schuld. En nu ook nog de narcose. De vader tilde het magere kereltje op en ik zag de lange tranenstrepen die door de witte schminklaag waren gezakt. Ik zwaaide nog een keer naar hem en hoorde hem tegen de nuchtere zuster zeggen: ‘En de pannenkoek was ook niet lekker!’
Ze verdwenen door de klapdeuren en onder mijn voeten ging de grond open.
dinsdag 5 juli 2016
Rocky
Ze
zegt, met haar mooie zachte ‘g’, ze moest naar een feestje. Ze is een jonge
vrouw, ze werkt hard op een school, dus ze had er zin in. Ze zwiept met haar
staart en ze lacht breed. Ze lacht altijd wel breed als ik met haar spreek. ‘Ok’,
zegt ze, ‘ik zou naar dat feestje, een familiefeest, mijn moeder werd 60. Een
leuke moeder heb ik, wel heel punctueel en een lichte controlfreak. Dus ik zou
naar haar feest. Ik was alleen in mijn studentenhuis, de anderen waren al op
jacht in de stad. Dus snel gedekte kleren aan, niet te veel seks, daar houdt
mijn moeder niet van. Een stickje over mijn lippen, lichtroze en mijn blonde
haar borstelen. En dan nog snel naar de wc, want ik moet nog een half uur in de
auto. Ik huppel door de gang, een lange, smalle gang waarin het soms kan
tochten. Hup, het toilet in en plassen.’ Ze stopte even en frummelde aan haar
haar. ‘Maar weet je’, zegt ze, ‘er hangt een schilderij in de gang, een portret
waarop mijn opa staat. Ik was gek op hem en ik heb hem zelf in die gang
opgehangen. En ik sta in de wc, ik ben half aangekleed en plots hoor ik een
zachte bonk, alsof er iemand op de deur klopt. Maar ik weet het al snel beter:
het is het schilderij van opa. Door de tocht is het van de haak gevallen en
tegen de deur aangekomen. Ik duw voorzichtig tegen die deur, maar wat ik ook
probeer: de deur is geblokkeerd. Het kunstwerk is vastgeklemd tussen de deur en
de muur. En houdt me gevangen. Er is wel een kleine kier waar ik mijn vinger doorheen
kan steken, maar die is niet groot genoeg om een stevige duw te kunnen geven.
Ik zocht naar mijn telefoon,’ zegt ze. ‘Maar je raadt het al: in mijn jaszak,
in de jas aan de kapstok. Ik ging op de bril zitten om na te denken, maar kon
niks bedenken. Geen gsm, geen mensen in huis, wat een toestand. Ik zou
misschien wel het hele weekend op de pot moeten zitten. Mijn moeder hoorde ik
al klagen en plagen: ‘Echt iets voor Marjan, o ja, echt iets voor Marjan en
natuurlijk precies op mijn feestje.’ Misschien zou ze wel de politie gaan
bellen, o god, ze zakte bijna door de pot van schaamte. Maar plotseling hoorde
ze een zacht geluid. Miauwen. Ze herkende het direct: Rocky, haar eigen forse
Noorse boskat. Een joekel van een beest. Maar zo lief. Ze kirde tegen hem.
‘Rocky,’ smierde ze, ‘ Rocky, kom je me
helpen?’ Ze stak een wijsvinger door de spleet onder de deur en voelde dat zijn
warme neus haar besnuffelde. Hij kroop onder het schilderij, dat wist ze bijna
zeker. Ze hoorde hem een lekker plekje zoeken. Ineens kreeg ze een idee, het
was een beetje vals, maar het gaf haar hoop. ‘Rocky,’ riep ze, ‘Rocky,
...blikkie!’ Rocky reageerde direct vol
enthousiasme. Vlees! Altijd die brokjes. Vlees, echt vlees! Het lukte hem nooit
een muis te vangen. Hij richtte zich op en maakte een vreugdesprong. Het
schilderij dat boven hem zat, gleed zachtjes opzij. Zijn baas klapte van
blijdschap in haar handen. ‘Rocky, mijn held!’ juichte ze terwijl ze de deur
weer op een ruimere kier wist te krijgen. Met een zucht duwde ze haar slanke
lijf door het gat. Ze pakte haar vriend die wegrende naar de keuken. Hij eiste
zijn honorarium. Ze viste een blikje onder het aanrecht vandaan en schepte een
schoteltje vol. Teveel wist ze. Ze hing het schilderij terug, trok haar jas aan
en gaf Rocky nog een aai. Hij was klaar met schrokken en keek haar verlangend
aan. ‘Morgen,’ zei ze. ‘Morgen krijg je meer’. Ze stapte in haar autootje en
het eerste wat ze zag op het feest was haar liefhebbende moeder die op haar
uurwerk tikte.
Zij
lachte. ‘ Opa wilde niet dat ik ging,’ smilede ze mysterieus.
‘Opa?’
haar moeder snerpte. ‘Die is al jaren dood. Wat bezielt jou toch de laatste
tijd, ben je verliefd?’
‘Ja,’
zei ze dromerig, hij heet Rocky.’
‘Rocky,’ haar moeder keek met de begrijpelijke ik-
begrijp- hier- helemaal- niets- van – blik. Een dodelijke blik. ‘Weer zo’n lege
sportschoolspierbundel zeker, net als de voorgangers.’
‘Ja,
lachte ze, hij is heel sterk. Heel sterk, maar heerlijk zacht en hij houdt van
vlees !’
‘Jij
bent toch vegetarisch?’
‘Ja.’ En ze lachte weer zo breed als ze altijd deed.
zondag 24 april 2016
Amsterdam een smalle straat in de morgen
In de morgen, negen uur: Ik ging een steeg in en nog een steeg in en nog een steeg in en zag een seniore achter een rood verlicht raam staan. Ze werd gelijk enthousiast en zwaaide wild met haar gerimpelde armen. Een lief gezicht met moeilijke trekken en diepe sporen van een gecompliceerd leven. Ze woont waarschijnlijk in Almere of Purmerend en helpt vrijwillig bij een kinderboerderij. Maar op dinsdag en vrijdag gaat zij naar haar werk, want ze werkt in een winkel, zegt ze. ‘Een leuke winkel in dameskleding.’ Ook bij de belastingdienst kennen ze haar van de winkel in dameskleding. Het is niet gelogen. Inderdaad een winkel in dameskleding. In de winkel trekt grootmoeder elke dag haar werkkleding aan. Schaarse, zwarte stukjes en hoge zwarte laarzen. Soms een zweepje erbij dat ze kocht in een shop voor paardenaccessoires. Om half negen haalt ze de sleutel bij het kamerbureau en slentert onopvallend naar haar vaste kamer naast de slagerij. Dat doet ze al 40 jaar. George, haar man, weet er niks van. Hij is beperkt van intellect en hij heeft weleens wat gedacht, maar hij dacht, ach, zolang ze niet vreemd gaat. Hij houdt van haar. Zo bedacht ik haar achtergrond, een eigen invulling. Daar staat ze dan. Met troebele staarogen, een hamerteen, geverfd haar, een kunstknie, gehoorvoorziening, plastic hartkleppen, rimpelvullers, implantaatkiezen, en versleten tussenwervels. En daarom heeft het ook wel iets tragisch, dat doorwerken tot op hoge leeftijd. Ze doet wat de overheid wil en ze wordt er blij van. Het plezier waarmee ze me uitnodigt in haar dubbelleven, zul je bij een ambtenare van die gezegende leeftijd niet snel zien. Ik zwaai terug. Ze lijkt me een aardige vrouw.
woensdag 20 april 2016
Miniworld Rotterdam
We bezoeken Miniworld Rotterdam. In een onooglijk gebouw zit een piepklein Rotterdam verstopt in miniatuurformaat. Een Rotterdam met treinen, havens, kranen. Je vliegt over de stad als een meeuw in de wind. Kleine Thijs is niet meer weg te slepen bij de allereerste treinbaan die hij ziet. Alleen kijkt hij schichtig als het licht langzaam dooft boven de skyline en het nachtleven begint. In de Kuip wordt gejuicht
bij alweer een doelpunt van Johan Cruijff, de voormalige Ajacied. Het is van bovenaf een vredige wereld, met kleine grapjes, zoals bijvoorbeeld Superman boven een havendok. De mensen gaan in hun auto's naar hun hightech kantoor, maar ook wel naar de dames achter rode ramen of ze drinken zich lam in cafeetjes. Maar meestal werken de kabouter Rotterdammers, 24 uur per dag, omdat de kabouter Amsterdammers het uit moeten geven.
Het is prachtig en we worden weer kind, het glanst in onze ogen. Thijs is op de terugweg, uiteraard met de trein, misselijk en hij geeft tweemaal over op het stof van de stoelen. We zochten haastig naar zakjes, maar die hadden we niet in onze tas. Opa schoot weg naar het toilet om papier te halen, terwijl oma troostende woorden sprak.
Maar het lag niet aan Rotterdam hoor, het is een prachtige stad. Vooral in het klein.
februari 2016
Abonneren op:
Posts (Atom)