Vandaag stapten twee lichtbruine mannen in de trein. Ze
spraken een Arabisch dialect. Ze hadden vijf loodzware sporttassen bij zich.
Ja, ik ben verpest: in mijn fantasie zag ik daar bomgordels in, kalasnidingesen
en kogels en handgranaten en veel messen, heel veel enge messen. Ik stapte uit
en zag de trein wegrijden. Hij ontplofte niet. De trein kwam ook niet op het
nieuws. Ja, ik ben best wel bang voor de psychopaat onder ons. Ik reis genoeg
met metro’s en treinen. Maar wat zegt dat? Hij kan besluiten een kettingbotsing
met auto’s te gaan veroorzaken. Want de psychopaat is nu eenmaal gek, daarvoor
is hij een psychopaat. Zijn wegen en denken zijn donkere kronkelpaden. De
veiligheidsdienst denkt veel te logisch. Wij denken allemaal veel te logisch. Opsporen
is geen kunde, maar een zaak voor fantasten. Fantasten komen dichterbij
dan mathematisch getrainde speurneuzen. Ik
denk dan ook niet dat de heren in de trein iets te verbergen hadden. Veels te
normaal om je explosieve materiaal in een boodschappentas te doen. Alhoewel, nu
denk ik zelf weer veels te logisch. Help!
zaterdag 17 september 2016
zondag 11 september 2016
Roofvogels tegen drones
Het NOS journaal, het journaal voor 75 plus, bericht dat roofvogels tegen drones mogen worden ingezet. Natuurlijk is dat belachelijk, want er zijn wapens bij defensie waar dat zo mee gedaan kan worden. Er bestaan raketten die op 100 km afstand afgevuurd door je brievenbus kunnen. Dus is het een middeleeuwse uitvinding, alsof je een steen uit een katapult op een raket wil richten. En de vogels mogen ook best sneuvelen in de strijd, zegt een politiewoordvoerder, had ie maar geen vogel moeten worden. Vroegtijdige dementie bij de politie en de journaalredactie en de stokoude kijkers knikkebollen en merken niet eens dat er geen kritisch geluid aan is geplakt, zoals het hoort in de journalistiek. Hoor en wederhoor. Nu lijkt het alsof dit bulletin een politiebericht is. Laat die roofvogels maar los gaan op die sneue verslaggevers die met hun microfoon soms nog voor een rechtbank staan, in het donker meestal, als het hele hof allang naar huis is. En domme politie, laat de vogels vrij en zorg dat je meer op straat bent,in plaats van naar de lucht te turen. OMG, die terroristen lachen zich dood. Dit is misschien een wrange woordspeling.
zondag 4 september 2016
Het Fluisterbootje
Het is lang geleden. Ik had een vriendin, hoe ze heette, ik weet het niet meer. Het was een mooie dag en ik wilde wat doen met haar, noem haar maar Sasja. Nooit waren we het eens. Het was een mooie dag om naar buiten te gaan. Ik wilde natuurlijk roeien in de polder en zij wilde het
fluisterbootje met de motor, dus kozen we voor de motor. Ach, motor, het was
een motortje zoals die op naaimachines zit. Leuk voor een nieuwe tuinbroek,
maar op het woeste water is het prutsen. Nadat ze me nog had vervloekt, voor honderd
jaar, omdat ik met haar portier de auto van haar buurman zacht had getoucheerd
en de stemming in het koetswerk Antarctische vormen had aangenomen kwamen we
aan op de plek des onheils. Het was een locus
amoenis, dat moet gezegd, een
lieflijke plek aan het water, bij zachtgroen glooiend gras, boterbloemen en
een warme horecagelegenheid waar de verdoolde zielen van deze wereld kunnen
rusten op grazige weiden. Afgemeerd aan een terras vol vrolijk drinkende mensen
lag onze SS Titanic van twee meter lang, voor ons klaar. Zij, mijn eigen onweersbui, stapte
als eerste aan boord en daardoor helde
het schip zodanig dat zij bijna te water raakte. Het terras lachte luidkeels en
verlangde naar meer. Ik stapte met een pokergezicht precies in het midden. Nu
moest de schuit nog afgemeerd worden. Trossen los. Ik schoof voorzichtig naar voren, op mijn
buik, en duwde met mijn rechterhand tegen de wal. Als mijn Frau Untergang rustig
gewacht zou hebben was er niets verontrustends gebeurd, maar zij vond het tijd
worden de motor te starten. Mijn gewicht drukte de voorkant van het zeeschip
omhoog en de schroef rees op uit de diepten van de prutsloot. De roterende
delen raakten het oppervlak en een reusachtige, groene fontein spoot omhoog.
Het terras veerde op. Drab bedekte het hoofd van mijn kleine kapitein met wie
ik nu een diep medelijden begon te voelen. En terwijl het riet ons als een
dwangbuis omarmde en vasthield, flitsten de fototoestellen van het publiek.
Plotseling zaten we toch op het ruime sop. (Ik ben eerst overboord gesprongen en
heb staande in de modderige biotoop woedend het kroos uit de motordelen
gerukt).
‘Ik ga nooit meer met jou varen, klungel,’ bevestigde mijn
Juliet nog een keer toen we in haar brik zaten. Ik keek en zag dat een
kikkervisje zich aan haar staart had geklampt. lk moest ineens vreselijk
lachen.
‘Waarom doe je dat?’ riep ze en ze schakelde in een
verkeerde versnelling.
‘Ik weet
het niet, ik kan het niet helpen,’ zei ik, ’ik moet gewoon lachen.’
Even later
slipte de auto van de weg, gleden we van de dijk en ploften we met vier wielen
tegelijk op het water. We dreven in de auto, een cabriolet, dus zonder dak,
na ast een stel gezellig snaterende eenden. ‘En je wilde nooit meer met me
varen Sasja!’ riep ik en spreidde mijn armen naar de prachtige, Hollands blauwe lucht
met de laaghangende, donzige wolken.
dinsdag 30 augustus 2016
Poepregen
De Anloup was
een recreatiecentrum aan zee, bestuurd door een aantal kerkjes uit de kop van
Noord-Holland. 's Zomers werd het centrum gerund door jongeren om
vakantiegangers, jong en oud, een luisterend oor te bieden.
Ik
weet nog dat wij met een aantal jonge vrijwilligers van het recreatiecentrum
naar het uitzuigen van de beerput stonden te kijken. Een beerput was een
voorziening uit vroeger dagen toen nog niet iedereen op het riool was aangesloten. Daarin
werden alle uitwerpselen opgevangen tot dat de put vol was. Zoiets zie je niet
elke dag, in onze tijden van moderne
riolering.
Er
kwam een gemeentewagentje over het gras achter het gebouwtje aangereden, met
twee medewerkers en één slang. De ene man deed de slang in de put en de ander
diende de knop op 'zuigen' te zetten. Zo
eenvoudig was het. Waarom hij derhalve op de knop 'blazen' drukte, die ernaast zat, kan ik nog
steeds niet begrijpen. Misschien kon hij niet lezen.
Twee
seconden na het indrukken was er een zacht suizen van regen van zanderige,
korrelige smurrie en werd de zon verduisterd. Daarna zakte de hemelse modder en
zat ik helemaal onder. Van top tot teen veranderd in een zandsculptuur, in een
paar seconden. En daarna drong het tot me door wat het voor zand was. Shitzand.
Het rook nergens naar. Shit van jaren en jaren misschien, wie zou het zeggen.
Ik rende naar de enige douche, maar die was al bezet door een andere zandalien.
Naast me stond een ontkleed
baggermonster. Ik vind het nog steeds een vreselijke vieze gebeurtenis. Maar
vertellen over vies heeft ook wel iets gezelligs. Poep en seks hè? Het
verkoopt, zeggen ze. Nee, er zijn geen foto’s van.
zaterdag 27 augustus 2016
Vakantie met Thijs
Vakantie met Thijs. Dat kan niet zonder een trein. De tekening is ook in de vakantie gemaakt door mij.
vrijdag 26 augustus 2016
Nice to meet you
Hij
stapte zoals elke morgen in de Amsterdamse metro naar een halte in de
Bijlmermeer en prutste aan het draadje van zijn telefoon. Hij draaide Mozarts
klarinetconcert in A groot. Hij droeg een verwassen spijkerbroek, versleten
sneakers en een lichtgeel T-shirt met de tekst: ‘Mozart is in my heart.’ Hij had een lang lijf en smalle ledematen.
Daarop een ovaal rond hoofd met blauwgrijze ogen en stroblond, vlassig haar dat
niet dagelijks werd gekamd. En daarbij was hij verlegen, bijna mensenschuw. Hij
keek nooit iemand aan en het viel hem dan ook totaal niet op dat er een mevrouw
voor hem stond die hem aansprak. Ze tikte hem op zijn schouder en toen pas zag
hij haar. Ze was niet erg groot, maar wel fors in afmeting. Ze had lang blond
haar, dat stijf van de haarlak was en op haar niet zo grote, smalle neus stond
een donkere zonnebril. Ze droeg een uniform van de Nederlandse politie en haar
lippen waren roze gestift. Ze maakte zo’n verpletterende indruk op hem dat hij
het liefst tussen de wielen van het metrostel was gesprongen. ‘Excuse me,’ zei
de vrouw en hij meende een accent uit een of andere donkere Londense buurt te
bespeuren. ‘Is this the train to the Raiksmuseum?’
‘No, no,’ antwoordde hij in shock, ’this is the train to Bijlmerarena.’
‘Ah Bailmermer,’ sprak de
dame, ‘so this is not the right train eeh..?’
‘Sorry,
eh..’ hij wilde iets moeilijks zeggen in
het Engels maar hij had een hekel aan vreemde talen en een hekel aan praten in
het algemeen. De vrouw zakte naast hem op een klapstoel. Hij hoorde het ding
kraken. Ze lachte. ‘Big ass, I am a litte piggy.’ Hij begreep het niet. Ze
knorde. Ah, hij knikte. ‘So I took the fucking wrong train eeh? Where do you go
to today, my love?’ Hij bloosde, zulke
directe woorden was hij niet gewend. ‘Eh.. to university for learning voor
dokter..’ ‘Ah doctor!’ riep ze uit. ‘I
am feeling allright today, feel my heart.’ Ze pakte zijn hand en legde die op
de boezem. Borsten als balkonnen, dacht
hij. De trein stopte bij halte Spaklerweg. In de verte waren de omtrekken van
de voormalige Bijlmerbajes te zien. Ze zwegen allebei. ‘Don’t you recognize
me?’ vroeg ze terwijl ze haar bril naar beneden schoof. Ze sprak zacht en keek
om haar heen. Hij zag twee prachtige ogen, de mooiste die hij ooit gezien had.
Het waren kroonjuwelen, lichtblauwe met een zweem groen. Maar herkennen? Nee,
nooit gezien. Hij zocht diep in zijn geheugen, misschien dat mooie meisje uit
de tweede klas van de HAVO? Hij was naar
haar huis gereden en toen had ze water,
middels een emmer, over hem geworpen. Hij
kon niks bedenken. Ze lachte toen ze zijn peinzende gezicht zag. Ze lachte
luidkeels. ‘You are the only fucking person who doesn’t know me on this whole fucking planet.’ Hij
schaamde zich zeer tot in de punten van zijn tenen. ‘You are a famous person? ‘ vroeg hij bevend alsof
hij weer een spreekbeurt voor de klas moest houden. ‘I love you guy, ‘ hikte
ze, ‘let’s take een kobje kowie.’ ‘Then
we better go back,’ zei hij gedwee als een lam, bekos there is no naice cafe
there.’
‘Then
we go back,’ zei ze beslist. ‘ O men I love you, you know I am married, but I love
you really. And you still don’t know
me.’ Hij dacht te zien dat de andere
mensen meeluisterden en hem meewarig aankeken.
Die jonge dokter leeft al jaren onder een steen, stond er op hun
voorhoofd, hoe moet dat ooit een goeie arts worden? Ze stapten uit op
BijlmerArena en hij belde zijn werk. ‘Ik voel me niet goed,’ klaagde hij.’ ‘Wat
mankeer je?’ vroeg zijn chef op zakelijke toon. ‘Het is al de derde keer in
twee weken. Ik stuur je een uitnodiging voor een gesprek.’ Hij geneerde zich vreselijk voor deze
leugen, maar de kans om met een leuke vrouw iets te hebben, al was het maar
voor de duur van een kop koffie, was te kostbaar om te laten glippen. Op Amstel
stapten ze uit. ‘ I live here,’ wees hij naar een gebouw op de hoek van de
Weesperzijde. ‘Then we go there,’ zei de vrouw. ‘I like to see where you live.’ Ze
draaide zich even om en keek weer spiedend om haar heen. Hij dacht aan haar husband. ‘It’s not what you might
think,’ fluisterde ze, ‘my beloved or another jalous man, but I am afraid of
the fans.’
‘The
fans?’ bibberde hij.
‘They’re
crazy,’ ze stond stokstijf, misschien dacht ze een verdachte schaduw te zien. Snel
gingen ze het gebouw binnen en ze bekeek het appartement. Het was drie bij
vier. Twee katten keken haar nieuwsgierig aan vanonder een niet zo stabiel
tafeltje. Ze hadden grote, angstige ogen. Zij bukte en zei wat zoetgevooisde
woorden tegen ze.
Aan
de wanden hingen vergeelde posters van Concertgebouwvoorstellingen. Ze schoof het bruingele
gordijntje dat voor het enige raam hing, dicht.
‘My name is Stella,’ zei ze. ‘What’s
yours?’
‘Gerrit.’
‘Kerrit, what a funny name.
Come here and let me kiss you.’ Ze kuste hem zacht op zijn mond en daarna huilde ze. Een stroompje mascara
trok een zwart spoor.
‘Shall I make coffee?’
hij klonk stuntelig. Emoties
waren niet zijn werkterrein binnen de geneeskunde en het lichaam was een
corpus, een ding.
‘Yes,’ ze huilde, ‘you have
a stroepweffel?’
‘Stroepweffel?’
‘A biscuit, you add it to your kobje kowie.’
‘O yes, I understand.’
‘All my life I knew I want
to live here, in Amsterdam and now I have felt it I am very sure this is my
home.’
Toen
hij in het keukentje stond wist hij dat hij een moord voor haar zou willen
doen. Hemel, hij was zomaar waanzinnig verliefd en dat op zomaar een grijze
morgen. Wat een vrouw. Nog zuiverder dan Mozart. Hij vroeg zich af in welke
film ze speelde. Vandaar natuurlijk dat ze dat politiekostuum aan had. Stom dat
hij niet veel films had gezien. Hij bracht de koffie en de stroepweffels en zij
vertelde dat ze zangeres was, heel beroemd, maar dat dat niet zo spannend was
als de mensen dachten en dat ze wel wilde zingen, maar niet zo bekend zijn. En
dat ze tegenwoordig altijd op haar hoede moest zijn, altijd en overal. Daarom
droeg ze als ze naar buiten gaan diverse kostuums, vermommingen, zodat ze zich
een beetje vrij kon bewegen. Hij luisterde ademloos, de wereld van glitter en
glamour trok aan hem voorbij, een wereld met veel geld- dat leek hem wel leuk-
maar verder een dorre woestijn. Hij moest aan Schopenhauer denken, het leven is een zeepbel die uit elkaar spat.
De
buitendeur bewoog. ‘There they are!’ riep de vrouw geschrokken. ‘I must leave
Kerrit.’ Ze stommelde naar het raam en
liet zich via de regenpijp zakken. ‘No!’
riep hij. ‘ Please, don’t!’ Maar ze was al uit het zicht. De horde fans beukten
de deur uit de sponning en renden als een kudde bizons naar binnen. Alles werd
omver getrapt, de klassieke platencollectie verpulverd, de posters van beroemde dirigenten van de muren
gescheurd.
Iemand,
een fotograaf, gaf hem een harde klap op zijn hoofd en hij bleef op het
verrafelde tapijt. Toen hij moeizaam wakker werd was het al lang avond en had
hij een verschrikkelijke hoofdpijn. De kamer was een slagveld en de katten
waren overspannen naar hem aan het loeren. Door het open raam waaide een
stevige wind naar binnen, maar toch hing daar nog haar lucht. De frisse bries
op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. Een lucht die deed verlangen naar meer, naar zinderende
erotiek op een wiebelige houten boot. Of op het strand bij ondergaande zon met
het zand tussen de billen. Zoiets. Maar een gevaarlijk verslavende lucht. Hij
moest die lucht weer vinden en de volgend ochtend ging hij op pad. Alle
parfumeriezaken werden door hem bezocht. Eindelijk was de beer in hem
opgestaan. Hij leefde ergens voor, maar nergens vond hij het veelbelovende
geurtje. Natuurlijk was hij diep teleurgesteld, maar hij was ook een grijze
realist. Iemand die met een dof schouderophalen altijd weer verder sjokt, zoals
wij allen.
Alweer
een jaar later zocht hij in de goedkoopste winkel op ons grondgebied naar een
goedkope Mozartposter. Met zijn elleboog raakte hij een flesje. Het viel. Een
verkoopster, een kind van nog geen zestien, keek hem verbaasd aan. Toen hij
beschaamd wilde weglopen, kwam een geur op zijn neuscellen. De frisse bries op
een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. In het flesje zat haar geurtje. Het goedkoopste flesje dat er
was. Snel stak hij de andere flesjes in zijn zak en rekende met een strak
gezicht alleen het kapotte flesje af.
Bij
de bushalte, in Amsterdam-Noord, bij de Meeuwenlaan, ontdekte hij even later
haar portret. Ze maakte reclame voor haar nieuwe show.
‘Wie
ben jij?’ vroeg hij hardop. ‘Of ben je iemand anders?’ ‘Ben je echt bij mij geweest?’ Hij sprak gepassioneerd, met luide stem en
grote gebaren. Mensen naast hem keken niet op. Ze waren wel wat gewend in hun
gekke Amsterdam. Zelfs toen hij zijn lippen stevig op de poster plantte, zoende
en likte, grinnikten ze alleen maar, achter zijn rug. Ze filmden zijn actie.
‘Het komt door je lucht,’ riep hij, ‘ik kan daardoor niet zonder je, ik ben
verslaafd.’
‘Mijnheer
doet u even rustig.’ Het was een echte politieagente. Ze trok hem los van de
poster. Ze had een vierkant gezicht en kort stekelig haar. Ze keek hem
indringend aan en zei: ‘Doet u even rustig, dit kan zo niet langer.’ Hij kwam
bij zijn positieven. “Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Wacht maar, ik breng u
even naar huis.’ Ze gingen zijn huis
binnen. Er stond vrijwel niks meer in, behalve zijn bed. Het tapijt was
versleten, de gordijnen vergeeld, het raam gebroken. Het stonk er. ‘U leeft
hier?’ vroeg de agente geschrokken. ‘Ik ga weer, als er iets is, belt u dan
gerust.’ Ze vertrok en hij ging direct
de stad in. Daar zwierf hij uren doelloos rond. Toen het nacht was geworden nam
hij de pont naar noord, nam een snuif uit het parfumflesje, werd high en
rende naar de bewuste bushalte. Hij
moest en zou die poster hebben. Met een
steen ramde hij op het glas. Hebben zou hij haar. Hij merkte niet dat achter hem een stadsbus
stopte. Een blinde vrouw scharrelde langs hem, met een blindenstok tikte ze op
zijn schoenen. ‘What the fuck are you doing?’ siste ze. ‘Get in the bus!’ Hij herkende haar direct en deed wat ze
commandeerde. Hij stapte in. ‘Get down on the floor,’ ze was streng. Hij lag
aan haar voeten. ‘Where do we go to?’
‘To the airport en then Rick will bring you
home.’ Ze reden langs de RAI, maar hij zag het niet. De bus remde en de
lichten werden gedoofd. Ze kusten op de vloer met volledige overgave, mond op
mond, het was zijn eerste keer, hij voelde zijn huid gloeien alsof hij onder
een zonnehemel lag. Zij hees zich steunend weer op haar stoel en daar reden ze
weer.
‘Here
we say goodbye,’ zei ze na een stil half uur. ‘Remember, I will always
love you and I will be back, I don’t know where, don’t know when honey, but I
know it’ll be a sunny day. Bye bye love.’ Hij hoorde haar langs hem hijgen en
de bus verlaten. Weer een half uur
later stond hij voor zijn eigen deur. ‘Dank,’ wilde hij nog tegen de chauffeur
zeggen, maar het gezicht van de man was afgedekt en hij zei niets. Hij wenkte
niet eens.
Toen
hij binnenstapte en het licht aandeed viel zijn mond zo wijd open als hij nog
nooit was opengezakt. Het appartement was prachtig geverfd, voorzien van hippe,
mooie meubels, een nieuw tapijt en voor de poezen waren er nieuwe mandjes en
krabpalen. Het raam was gerepareerd en er hing een rolgordijn. Toen hij het
naar voorzichtig naar beneden deed zag hij daarop haar gezicht dat naar hem
knipoogde. Hij schatte het formaat op anderhalf bij anderhalf. Er waren leuke
lampen gemonteerd en hij had een nieuw, tweepersoonsbed met daarop een groot
rood kussen, in de vorm van een hart. Daarnaast lag een envelop met een
kaartje. Het was geparfumeerd met de bekende lucht. ‘Love you forever, my
lovely stroepweffel,’ stond erop. Hij gleed achterover. Vanuit de badkamer
hoorde hij een geluid. Iemand draaide de kraan open.
Nice to meet you
Hij
stapte zoals elke morgen in de Amsterdamse metro naar een halte in de
Bijlmermeer en prutste aan het draadje van zijn telefoon. Hij draaide Mozarts
klarinetconcert in A groot. Hij droeg een verwassen spijkerbroek, versleten
sneakers en een lichtgeel T-shirt met de tekst: ‘Mozart is in my heart.’ Hij had een lang lijf en smalle ledematen.
Daarop een ovaal rond hoofd met blauwgrijze ogen en stroblond, vlassig haar dat
niet dagelijks werd gekamd. En daarbij was hij verlegen, bijna mensenschuw. Hij
keek nooit iemand aan en het viel hem dan ook totaal niet op dat er een mevrouw
voor hem stond die hem aansprak. Ze tikte hem op zijn schouder en toen pas zag
hij haar. Ze was niet erg groot, maar wel fors in afmeting. Ze had lang blond
haar, dat stijf van de haarlak was en op haar niet zo grote, smalle neus stond
een donkere zonnebril. Ze droeg een uniform van de Nederlandse politie en haar
lippen waren roze gestift. Ze maakte zo’n verpletterende indruk op hem dat hij
het liefst tussen de wielen van het metrostel was gesprongen. ‘Excuse me,’ zei
de vrouw en hij meende een accent uit een of andere donkere Londense buurt te
bespeuren. ‘Is this the train to the Raiksmuseum?’
‘No, no,’ antwoordde hij in shock, ’this is the train to Bijlmerarena.’
‘Ah Bailmermer,’ sprak de
dame, ‘so this is not the right train eeh..?’
‘Sorry,
eh..’ hij wilde iets moeilijks zeggen in
het Engels maar hij had een hekel aan vreemde talen en een hekel aan praten in
het algemeen. De vrouw zakte naast hem op een klapstoel. Hij hoorde het ding
kraken. Ze lachte. ‘Big ass, I am a litte piggy.’ Hij begreep het niet. Ze
knorde. Ah, hij knikte. ‘So I took the fucking wrong train eeh? Where do you go
to today, my love?’ Hij bloosde, zulke
directe woorden was hij niet gewend. ‘Eh.. to university for learning voor
dokter..’ ‘Ah doctor!’ riep ze uit. ‘I
am feeling allright today, feel my heart.’ Ze pakte zijn hand en legde die op
de boezem. Borsten als balkonnen, dacht
hij. De trein stopte bij halte Spaklerweg. In de verte waren de omtrekken van
de voormalige Bijlmerbajes te zien. Ze zwegen allebei. ‘Don’t you recognize
me?’ vroeg ze terwijl ze haar bril naar beneden schoof. Ze sprak zacht en keek
om haar heen. Hij zag twee prachtige ogen, de mooiste die hij ooit gezien had.
Het waren kroonjuwelen, lichtblauwe met een zweem groen. Maar herkennen? Nee,
nooit gezien. Hij zocht diep in zijn geheugen, misschien dat mooie meisje uit
de tweede klas van de HAVO? Hij was naar
haar huis gereden en toen had ze water,
middels een emmer, over hem geworpen. Hij
kon niks bedenken. Ze lachte toen ze zijn peinzende gezicht zag. Ze lachte
luidkeels. ‘You are the only fucking person who doesn’t know me on this whole fucking planet.’ Hij
schaamde zich zeer tot in de punten van zijn tenen. ‘You are a famous person? ‘ vroeg hij bevend alsof
hij weer een spreekbeurt voor de klas moest houden. ‘I love you guy, ‘ hikte
ze, ‘let’s take een kobje kowie.’ ‘Then
we better go back,’ zei hij gedwee als een lam, bekos there is no naice cafe
there.’
‘Then
we go back,’ zei ze beslist. ‘ O men I love you, you know I am married, but I love
you really. And you still don’t know
me.’ Hij dacht te zien dat de andere
mensen meeluisterden en hem meewarig aankeken.
Die jonge dokter leeft al jaren onder een steen, stond er op hun
voorhoofd, hoe moet dat ooit een goeie arts worden? Ze stapten uit op
BijlmerArena en hij belde zijn werk. ‘Ik voel me niet goed,’ klaagde hij.’ ‘Wat
mankeer je?’ vroeg zijn chef op zakelijke toon. ‘Het is al de derde keer in
twee weken. Ik stuur je een uitnodiging voor een gesprek.’ Hij geneerde zich vreselijk voor deze
leugen, maar de kans om met een leuke vrouw iets te hebben, al was het maar
voor de duur van een kop koffie, was te kostbaar om te laten glippen. Op Amstel
stapten ze uit. ‘ I live here,’ wees hij naar een gebouw op de hoek van de
Weesperzijde. ‘Then we go there,’ zei de vrouw. ‘I like to see where you live.’ Ze
draaide zich even om en keek weer spiedend om haar heen. Hij dacht aan haar husband. ‘It’s not what you might
think,’ fluisterde ze, ‘my beloved or another jalous man, but I am afraid of
the fans.’
‘The
fans?’ bibberde hij.
‘They’re
crazy,’ ze stond stokstijf, misschien dacht ze een verdachte schaduw te zien. Snel
gingen ze het gebouw binnen en ze bekeek het appartement. Het was drie bij
vier. Twee katten keken haar nieuwsgierig aan vanonder een niet zo stabiel
tafeltje. Ze hadden grote, angstige ogen. Zij bukte en zei wat zoetgevooisde
woorden tegen ze.
Aan
de wanden hingen vergeelde posters van Rolling Stones concerten. Ze schoof het bruingele
gordijntje dat voor het enige raam hing, dicht.
‘My name is Stella,’ zei ze. ‘What’s
yours?’
‘Gerrit.’
‘Kerrit, what a funny name.
Come here and let me kiss you.’ Ze kuste hem zacht op zijn mond en daarna huilde ze. Een stroompje mascara
trok een zwart spoor.
‘Shall I make coffee?’
hij klonk stuntelig. Emoties
waren niet zijn werkterrein binnen de geneeskunde en het lichaam was een
corpus, een ding.
‘Yes,’ ze huilde, ‘you have
a stroepweffel?’
‘Stroepweffel?’
‘A biscuit, you add it to your kobje kowie.’
‘O yes, I understand.’
‘All my life I knew I want
to live here, in Amsterdam and now I have felt it I am very sure this is my
home.’
Toen
hij in het keukentje stond wist hij dat hij een moord voor haar zou willen
doen. Hemel, hij was zomaar waanzinnig verliefd en dat op zomaar een grijze
morgen. Wat een vrouw. Nog zuiverder dan Mozart. Hij vroeg zich af in welke
film ze speelde. Vandaar natuurlijk dat ze dat politiekostuum aan had. Stom dat
hij niet veel films had gezien. Hij bracht de koffie en de stroepweffels en zij
vertelde dat ze zangeres was, heel beroemd, maar dat dat niet zo spannend was
als de mensen dachten en dat ze wel wilde zingen, maar niet zo bekend zijn. En
dat ze tegenwoordig altijd op haar hoede moest zijn, altijd en overal. Daarom
droeg ze als ze naar buiten gaan diverse kostuums, vermommingen, zodat ze zich
een beetje vrij kon bewegen. Hij luisterde ademloos, de wereld van glitter en
glamour trok aan hem voorbij, een wereld met veel geld- dat leek hem wel leuk-
maar verder een dorre woestijn. Hij moest aan Schopenhauer denken, het leven is een zeepbel die uit elkaar spat.
De
buitendeur bewoog. ‘There they are!’ riep de vrouw geschrokken. ‘I must leave
Kerrit.’ Ze stommelde naar het raam en
liet zich via de regenpijp zakken. ‘No!’
riep hij. ‘ Please, don’t!’ Maar ze was al uit het zicht. De horde fans beukten
de deur uit de sponning en renden als een kudde bizons naar binnen. Alles werd
omver getrapt, de klassieke platencollectie verpulverd, de posters van de muren
gescheurd.
Iemand,
een fotograaf gaf hem een harde klap op zijn hoofd en hij bleef op het
verrafelde tapijt. Toen hij moeizaam wakker werd was het al lang avond en had
hij een verschrikkelijke hoofdpijn. De kamer was een slagveld en de katten
waren overspannen naar hem aan het loeren. Door het open raam waaide een
stevige wind naar binnen, maar toch hing daar nog haar lucht. De frisse bries
op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. Een lucht die deed verlangen naar meer, naar zinderende
erotiek op een wiebelige houten boot. Of op het strand bij ondergaande zon met
het zand tussen de billen. Zoiets. Maar een gevaarlijk verslavende lucht. Hij
moest die lucht weer vinden en de volgend ochtend ging hij op pad. Alle
parfumeriezaken werden door hem bezocht. Eindelijk was de beer in hem
opgestaan. Hij leefde ergens voor, maar nergens vond hij het veelbelovende
geurtje. Natuurlijk was hij diep teleurgesteld, maar hij was ook een grijze
realist. Iemand die met een dof schouderophalen altijd weer verder sjokt, zoals
wij allen.
Alweer
een jaar later zocht hij in de goedkoopste winkel op ons grondgebied naar een
goedkope Stonesposter. Met zijn elleboog raakte hij een flesje. Het viel. Een
verkoopster, een kind van nog geen zestien, keek hem verbaasd aan. Toen hij
beschaamd wilde weglopen, kwam een geur op zijn neuscellen. De frisse bries op
een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de
ochtend. Zoiets. In het flesje zat haar geurtje. Het goedkoopste flesje dat er
was. Snel stak hij de andere flesjes in zijn zak en rekende met een strak
gezicht alleen het kapotte flesje af.
Bij
de bushalte, in Amsterdam-Noord, bij de Meeuwenlaan, ontdekte hij even later
haar portret. Ze maakte reclame voor haar nieuwe show.
‘Wie
ben jij?’ vroeg hij hardop. ‘Of ben je iemand anders?’ ‘Ben je echt bij mij geweest?’ Hij sprak gepassioneerd, met luide stem en
grote gebaren. Mensen naast hem keken niet op. Ze waren wel wat gewend in hun
gekke Amsterdam. Zelfs toen hij zijn lippen stevig op de poster plantte, zoende
en likte, grinnikten ze alleen maar, achter zijn rug. Ze filmden zijn actie.
‘Het komt door je lucht,’ riep hij, ‘ik kan daardoor niet zonder je, ik ben
verslaafd.’
‘Mijnheer
doet u even rustig.’ Het was een echte politieagente. Ze trok hem los van de
poster. Ze had een vierkant gezicht en kort stekelig haar. Ze keek hem
indringend aan en zei: ‘Doet u even rustig, dit kan zo niet langer.’ Hij kwam
bij zijn positieven. “Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Wacht maar, ik breng u
even naar huis.’ Ze gingen zijn huis
binnen. Er stond vrijwel niks meer in, behalve zijn bed. Het tapijt was
versleten, de gordijnen vergeeld, het raam gebroken. Het stonk er. ‘U leeft
hier?’ vroeg de agente geschrokken. ‘Ik ga weer, als er iets is, belt u dan
gerust.’ Ze vertrok en hij ging direct
de stad in. Daar zwierf hij uren doelloos rond. Toen het nacht was geworden nam
hij de pont naar noord, nam een snuif uit het parfumflesje, werd high en
rende naar de bewuste bushalte. Hij
moest en zou die poster hebben. Met een
steen ramde hij op het glas. Hebben zou hij haar. Hij merkte niet dat achter hem een stadsbus
stopte. Een blinde vrouw scharrelde langs hem, met een blindenstok tikte ze op
zijn schoenen. ‘What the fuck are you doing?’ siste ze. ‘Get in the bus!’ Hij herkende haar direct en deed wat ze
commandeerde. Hij stapte in. ‘Get down on the floor,’ ze was streng. Hij lag
aan haar voeten. ‘Where do we go to?’
‘To the airport en then Rick will bring you
home.’ Ze reden langs de RAI, maar hij zag het niet. De bus remde en de
lichten werden gedoofd. Ze kusten op de vloer met volledige overgave, mond op
mond, het was zijn eerste keer, hij voelde zijn huid gloeien alsof hij onder
een zonnehemel lag. Zij hees zich steunend weer op haar stoel en daar reden ze
weer.
‘Here
we say goodbye,’ zei ze na een stil half uur. ‘Remember, I will always
love you and I will be back, I don’t know where, don’t know when honey, but I
know it’ll be a sunny day. Bye bye love.’ Hij hoorde haar langs hem hijgen en
de bus verlaten. Weer een half uur
later stond hij voor zijn eigen deur. ‘Dank,’ wilde hij nog tegen de chauffeur
zeggen, maar het gezicht van de man was afgedekt en hij zei niets. Hij wenkte
niet eens.
Toen
hij binnenstapte en het licht aandeed viel zijn mond zo wijd open als hij nog
nooit was opengezakt. Het appartement was prachtig geverfd, voorzien van hippe,
mooie meubels, een nieuw tapijt en voor de poezen waren er nieuwe mandjes en
krabpalen. Het raam was gerepareerd en er hing een rolgordijn. Toen hij het
naar voorzichtig naar beneden deed zag hij daarop haar gezicht dat naar hem
knipoogde. Hij schatte het formaat op anderhalf bij anderhalf. Er waren leuke
lampen gemonteerd en hij had een nieuw, tweepersoonsbed met daarop een groot
rood kussen, in de vorm van een hart. Daarnaast lag een envelop met een
kaartje. Het was geparfumeerd met de bekende lucht. ‘Love you forever, my
lovely stroepweffel,’ stond erop. Hij gleed achterover. Vanuit de badkamer
hoorde hij een geluid. Iemand draaide de kraan open.
Abonneren op:
Posts (Atom)