Reed ik door
het land,
zag ik
kleine meisjes met hun kleine paardjes aan de hand lopen.
En dacht ik:
waarom ga je niet op dit mooie dier zitten?
Het oude
land met de houten schuurtjes, onder de dakrand de zwaluwen en de vleermuizen
en de schapen grazen relaxt en kijken me aan. Wat moet jij hier?
Reed ik door
het land, op mijn papabike, naar de tandarts.
Kijk daar
stond een schoorsteen gedraaid als een wokkel, de schoorsteen van de
chipsfabriek.
De fabriek
staat naast de slootjes.
Er zijn erg
veel kaarsrechte slootjes hier. Met bootjes in rood en groen.
De mannen
heten hier nog Jan of Henk of Gerrit, net als mijn tandarts. Ze bakken brood,
halen de kool van het land en stoppen de zoutjes in de oven.
Reed ik door
het land.
En betrad de
praktijk.
De
wachtruimte leeg. Een lege tafel en twee stoelen.
De
tijdschriften zijn opgezegd. De wc-deur is op slot.
De tandarts
haakt met zijn haakje en spiegelt met zijn spiegeltje.
Altijd
spannend als je tandarts iets ontdekt.
Een foto
maakt.
Je een dia-raampje
binnengeschoven krijgt.
Mijn kies
daarna levensgroot op een scherm. Is dat
mijn kies?
Toch niks,
zegt hij.
Uit mij
ontsnapt een diepe zucht.
Dan nog het
polijstpapje.
Korrelig als
cement. De assistente brengt een doekje en een spiegel, zodat ik even moet
denken aan de kapsalon.
Om te voorkomen dat de mensen in het dorp denken dat ik een snuif genomen heb.
Reed ik door het land en zag langs de weg een mand met
bio-aardappelen,
for sale
en reclame
voor gratis, heerlijke dampende paardenmest.
Even een
jaartje laten besterven en dan op je landje prakken
voor supersperziebonen.
Reed ik door
het land, hield ik van het land,
van zijn
stoere nonchalance en zijn er-lijkt-wel- helemaal
niks- te
veranderen.