donderdag 1 oktober 2020
Rap Beroepsgerichte Leerweg bk vmbo
zondag 27 september 2020
De Bruid van Reyde: gedichten van Leontine Wagter (1966)
Deze week
ontving ik een dichtbundel geschreven door de Groningse dichteres Leontine
Wagter. In deze bundel neemt zij ons mee op haar persoonlijke reis door het
mystieke hogeland en de sterren in het universum, op zoek naar liefde en
verbondenheid met het aardse leven.
Ook het
verlangen naar heelheid is een groot en belangrijk thema in dit werk dat vele,
fraaie illustraties kent van onder andere Geert de Brabander en Marius de
Schaar.
Een mooi
treffend voorbeeld van haar uitstekende werk is het gedicht: mijn
liefste
mijn liefste
ik schrijf
je nu in mijn thuishaven
de meeuwen
heb ik op zee gelaten
schaar me nu
onder stadse raven
zo ver van
jou uit zicht verlaten
eerder zag
ik je nog op golven deinen
toen ik pure
zijde vervoerde
en de
horizon zag verdwijnen
witte duiven
jouw naam uitkoerden
eens zal ik
opnieuw uitvaren
met één en dezelfde dromen
hoop opnieuw
jouw gelaat te ontwaren
dat mij voor
nu is ontnomen
Leontine
Wagter,
Uit: De
Bruid van Reyde; Uitgeverij de Wilg, 2020
woensdag 16 september 2020
Perron 1 (het gesloopte station)
Perron 1 (het gesloopte station)
Hier nam ik
afscheid
van jou op
het perron,
het was een
zachte avond,
in de late
zomerzon.
Een laatste
zoen,
langs je
wang een traan,
een: schrijf
je wel,
je zei: ‘Hij
komt eraan.’
De intercity
nam je mee
en ik zag je
nooit meer
de fluit
klonk om half twee,
dat was hier
ongeveer.
Dit station
is nu gesloopt,
maar niet mijn
hoop, Desirée,
stap uit en
kus me
in het puin
van perron 2.
En het sluitsein van de trein,
het rode licht, wordt langzaam vaag
ik ben gelukkig zonder jou
ik ben heel dom gelukkig
op een ingestorte halte,
vandaag.
maandag 14 september 2020
Bedenk een luxeprobleem waar je eens iemand over hebt horen klagen. Schrijf nu een recht voor zijn raap adviescolumn aan degene met dat probleem.
donderdag 10 september 2020
Ze heeft het dagboek gesloten
Ze heeft het
dagboek gesloten. Er zit een mooi slot op het roze boekje. Maar tevreden is ze
niet, want ze wil stoppen met haar gezwijmel over Patrick. Want Patrick ziet
haar helemaal niet staan. Als hij voorbij loopt, wil hij nog net naar haar
zwaaien, maar meer niet. Ze begrijpt niet wat ze in het joch ziet. Een lange,
dunne jongen met een schaterlach, rood haar en groene ogen.
Maar toch,
ze houdt van hem. Ze is 10 jaar en ze heeft al een heel dagboek over hem
geschreven. Ze heeft heel wat tranen gehuild in haar kussen dat hij haar niet
leuk vindt, maar ze weet nu zeker dat ze geen verkering gaan krijgen. Ze zullen
nooit samen zijn en stiekem zoenen in de duintjes.
En daarom
moet het dagboek weg, vandaag nog. En hij moet uit haar hoofd, de ellendeling.
Weg met Patrick. Weg met jongens die alleen naar zichzelf kijken en niet naar
haar. Is zij soms niet knap genoeg?
Ze zal hem
krijgen. Maar eerst moet het boekje weg. Verscheuren is te lastig en het zou
mama misschien op kunnen vallen in de prullenbak. Verbranden dan? Dat zou
kunnen, maar dan buiten. Dan zou ze vies kunnen worden en ook vragen krijgen.
Er is een
betere oplossing: de bunker in het duin. Een prima ding voor alles waar je
meteen van af wil. Jammer dat Patrick er niet in past.
Ze loopt de
flat uit en loopt naar buiten. ‘Hallo
Monica,’ hoort ze achter haar. Het is de buurman, die aardige man die weleens
een pepermuntje geeft. Ze weet wel dat mama zegt dat ze geen snoepjes van
vreemde mannen mag aannemen, maar van deze man durft ze het wel. Ze vindt het
wel jammer dat hij altijd ’s avonds zijn toonladders gaat oefenen, zodat ze
TOPPOP harder moet zetten. De man houdt heel erg van zingen. Dat kun je hem
niet kwalijk nemen.
‘Wat kijk je
verdrietig,’ zegt hij. ‘Is er iets gebeurd?’
Monica
schudt haar blonde hoofd. ‘Nee hoor,’ zucht ze. ‘Er is niks.’ En ze denkt aan
haar liefdesverdriet. Hebben andere kinderen dat ook weleens? vraagt ze zich
af. Ben ik normaal? ‘Nou dag hoor,’ zegt de man. ‘Doe je de groeten aan je moeder?’
Ze knikt. Dat vraagt hij altijd. Volgens mij is hij verliefd op mijn moeder,
denkt ze.
Ze rent door
de duinen vol met zijn kromgebogen eikjes naar de bunker, een betonnen ding
onder het zand. Het ligt vlak achter de school, verscholen onder een heuvel.
Het is gemaakt door de Duitsers uit de laatste oorlog. Zij verschuilden zich
daar in. Tegen bommen, denkt ze. Maar het gat aan de bovenkant is open. Er kan
een man doorheen. Aan de binnenkant ziet ze een stalen ladder, die naar beneden
loopt. Snel dat boekje erin. Het duurt lang eer ze de klap hoort, zo diep is
het. Ze hoort iemand roepen: ‘Hee!’ Het zal toch geen verdwaalde Duitser zijn?
Snel klopt ze het zand van haar kleren en rent weg.
Op het
schoolplein is haar vriendin Erica misschien. Ze loopt er naar toe. De school
ligt omgeven door de duinen, te bakken in de zon.
Ze ziet
Erica niet. Wel Jonas, een jongen die bij haar in de flat woont, maar dan een
verdieping lager. ‘’Hallo Monica,’ zegt hij grijnzend en hij toont een roze
boekje. Haar mond valt open voor ze gedag kan zeggen. Het is haar boekje, haar dagboek vol met alles over Patrick!
‘Ik heb wat
gevonden van je in de bunker,’ grijnst Jonas. ‘Leuk hoor al die tekeningen over
Patrick.’ Hij laat een pagina zien met een groot rood hart met een pijl erin.
Monica voelt
de grond onder haar wegzakken. Jonas heeft het boek met al haar geheimen in
handen. De rotzak, de gemene rotzak. De schoft, de ellendeling. Hij zat
verstopt in de bunker. Of hij is haar gevolgd.
Ze rent op hem af. Hij houdt het boekje in de
lucht. ‘Pak hem dan!’ roept hij plagerig en hij rent weg.
Het wordt
nog erger. Hij roept: ‘Ik ga alles aan hem vertellen, alles, alles!’
‘Nee,’ roept
ze, ‘dat doe je niet!’
En toen kwam
ik op het schoolplein. Monica was mijn buurmeisje. Ik vond haar leuk en
sportief. Als zij zich verveelde tijdens haar huiswerk maken, begon ze
klopgeluiden te maken. Ik klopte dan terug.
‘Geef mijn
boekje terug!’ riep ze.
Jonas had
niet in de gaten dat ik achter hem stond. Ik begreep wat er was gebeurd en het
was vrij eenvoudig het boekje uit zijn kolenschoppen te grissen. Ik wierp het
naar Monica. Daarna was het minder eenvoudig: Jonas kreeg mij bij mijn bloemige T-shirt te pakken en gooide me op de grond. Daarna ging hij bovenop me zitten
en sloeg op mijn neus. Hij had me zeker vermoord als er niet een oude meester
naar buiten was gekomen.
‘Hee, laat
dat!’ riep hij. ‘Ophouden!’ Jonas liet snel los en ging er van door. Ik voelde
aan mijn neus. Hij zat er nog aan. Maar het bloedde.
We gingen
naar huis. Mijn moeder schrok een beetje en waste mijn gezicht. Daarna keek ze
naar het boekje. ‘Wat er is met je boekje gebeurd?’ vroeg ze. ‘Ik maak
het wel even schoon.’
‘Maar u mag
er niet in kijken,’ zei Monica.
‘Beloof ik,’
zei mijn ma. Ze ging naar de keuken.
‘Wat staat
daar in?’ vroeg ik, toen we in mijn kamertje stonden.
‘O,’ zei
Monica. ‘Van alles over Patrick.’
‘Patrick?’
Ik kende hem niet.
‘Ja,’ zuchtte ze verdrietig. Ik zag een traan. 'Het is niet zijn echte naam. Ik
heb hem een andere naam gegeven, want als iemand in het boekje leest...'
Ik pakte
mijn roodbruine cavia uit zijn kooitje en gaf hem haar. Ze
aaide hem.
‘Weet je,’
zei ik. ‘Ik heb ook zoiets. Een meisje uit mijn klas. Ze heet
Bregje.’ De
cavia begon te knorren.
‘Ze kwam bij
ons in de klas vorig jaar en ze viel me niet op. Maar toen
merkte ik
dat ze vaak bij me stond, dichtbij. Als we speelden.’
Monica knikte.
‘En een
keertje stond ik per ongeluk dichtbij haar. Ze zette haar
fietsje in
het fietsenhok. Ze keek me aan en lachte en toen..’
Monica stond
op. ‘Het gaat regenen,’ zei ze.
‘Toen keek
ik van heel dichtbij in haar ogen.’
Monica zette
de cavia terug. ‘En toen?’
‘Toen
zweefde ik door het fietsenhok. Het was heel vreemd. Haar
ogen waren de mooiste die ik ooit gezien heb. Kristalblauw.
Zo prachtig.’
‘Alsof je zo oud bent, gekkie,’ lachte Monica. ‘Maar ga door:
gingen jullie zoenen?’
‘Nee,’ zuchtte ik. ‘Het bleef bij kijken. Ik weet niet wat ik
tegen haar moet zeggen.’
‘En ik weet
het wel,’ zei mijn moeder. ‘Hier is je boekje Monica. Wees
maar zuinig
op die mooie gedichten.’
Monica pakte
het boekje en drukte het tegen haar borst.
‘Nou,
bedankt!’ zei ze verlegen.
‘Ik ga, ik
moet nog huiswerk maken.’
‘Dag,’ zei ik. ‘Morgen bramen zoeken?’ In het duin groeiden heel veel
bramen. Meer dan
onze moeders jam van konden maken.
Ze knikte.
Ze lachte nog even naar me en hipte de deur uit.
Ik ging
terug naar mijn kamer. Natuurlijk dacht ik weer aan die
mysterieuze
blauwe ogen. Ik schreef Bregje op
mijn schoolbord en
zag toen pas
een stuk papier op de grond liggen. Het was een losse
bladzijde uit
het dagboek van Monica. Op iedere regel stond tien keer
mijn naam.
Daaronder een groot hart met een pijl, ook weer met
mijn naam. Ik hapte naar adem van schrik. Ik was Patrick! Ik was Monica's
grote geheime liefde!
Ik klopte op de muur met signalen het alfabet. Een keer voor een a, twee keer
voor een b. Ik klopte: ik- hou- van- jou. Het
duurde even, toen hoorde ik haar terugkloppen: dikke - zoen- je Monica.
En de zon
ging rood onder boven de haven en van het schoolplein en
uit de
duintjes klonken nog kinderstemmen, gegil en vrolijk getetter.
Ik vond dat
ik best gelukkig mocht zijn met mijn twee vriendinnen.
Bezoek op de plek van de ramp met El-Al Boeing 747 4 oktober 1992 'De boom die alles zag'
Vandaag was ik met de school op de plek waar op zondagavond 4 oktober 1992 een Boeing 747 neerstortte. Beklemmend idee. Op de foto zie je 'de boom die alles zag'. Het is een mooi monument voor de slachtoffers en de mensen die later alsnog ziek werden.
donderdag 3 september 2020
De Noordzee bij nacht, eerste reis op zee
De voorkant van het licht is groen en de achterkant is wit, maar we zijn klein, heel klein op deze grote plas.
Aan stuurboord een nog iets kleinere zeilboot, voor anker. Met de kop rustend in de zuidwestenwind.
De stilte is groot op zee, alleen het klapperen van het zeil en de dreunen van de golven tegen de polyesterwanden veroorzaken afwisseling in de geluidloosheid.
Zo nu en dan komen uit de boordruimte geluiden van de communicatie-apparatuur: piepjes en stemmen, maar ik heb geen tijd om te luisteren, want het schip, Freedom, hangt schuin, zo ongeveer 15 graden, dus kost het veel moeite te blijven staan. En zelfs een plasje plegen is bij deze helling niet aan te bevelen.
De schipper, Maarten, ligt op de bank in de kajuitruimte en slaapt, maar staat bij de geringste afwijking naast je. Hij slaapt met de oren gespitst.
De mannen om mij heen turen zonder iets te zeggen over de golven. Iedereen is onder de indruk van de eenzaamheid op het water. Af en toe wijst er iemand naar een lichtje in de verte. Wat kan dat zijn ? Een vroege visser misschien ? De mannen zijn aan de wal politieagent in IJmuiden.
Wij zijn allemaal een beetje huiverig voor vissersboten, omdat hun koers vaker wisselt dan die van andere schepen.
De P&O ferry passeert. Reusachtige gedaante, met misschien een enkele slapeloze of dronkaard op het dek. De maan schittert prachtig op het wateroppervlak en even wordt het zicht daardoor beter. Gelukkig maar dat het kompas verlicht is. Nu begint het te regenen. Het schip wordt een moment opgetild door een grote golf, ik stuiter omhoog, klamp me vast aan het wiel, besluit even te gaan zitten om de verkrampte benen enige rust te geven. Het is drie uur in de morgen. Er is geen land te zien, er is geen spoor van de bewoonde wereld met al zijn problemen.
Uitgeput klim ik na de aflossing van de wacht in de piepkleine kooi van het vooronder.Ik pel alle kledingstukken van het lijf en stort mijn hoofd vlak naast het kleine raam, dat gelijk is
aan de waterspiegel. Ik word nat van een luik boven mij dat niet goed dicht is, maar ik kan het bij deze stand van het schip onmogelijk dichtdoen. Dan maar nat. Ik val in slaap en herinner mij niets meer.
Als ik wakker word, schrik ik nogmaals van een golf die recht op mij afkomt en tegen het
boordvenster beukt. Waar ben ik ? Lig ik in zee? Godzijdank binnen. De morgen is grijs en de horizon niet te zien. Geklots is vredig.
Ik stoot mijn hoofd bij het opstaan, ik val om en tracht mijn regenbroek te vinden. Die ligt in het wc-tje naast het potje, waaruit zeewater gutst omdat iemand vergeten heeft de handels naar beneden te drukken. Terwijl ik me aan de deurknop vastgrijp vraag ik me af waarom mensen gaan zeezeilen en of parachute springen en of bergbeklimmen.
Het is de strijd tegen de elementen die mensen in gang zet. Het is een test in overleven, die ons van de veilige huis en haard verdrijft. Naar de zee. Dat monster dat schudt en trekt aan het schip om het te kunnen verzwelgen en waarvoor geen enkele oceaanstomer veilig is. Ook het land is niet veilig voor het water dat achter de pieren loert om toe te kunnen slaan.
Eindelijk weer een spoor van land. Duinenrijen. Een pier. Dit moet Scheveningen zijn. Dat is het ook. Rechts Den Haag, met een aantal veel te hoge gebouwen. Links Katwijk en helemaal rechts, bijna uit beeld, de Maasvlakte.
Een deining veroorzaakt door het schip van Rijkswaterstaat. Aan de horizon, over de rechterschouder, het nieuwste schip van de marine, de Rotterdam, varende badkuip, van 125 meter, geschikt om mariniers en -landingsvaartuigen uit de buik te persen. De haven, de zeilen strijken. Het schip mag rusten, en wij ook.
De fles wordt geopend. Als ik op de wal sta, schommelt alles en kan ik nauwelijks
nog normaal lopen. Ik voel me ook niet helemaal lekker: walziek, denk ik.
September 1998