Sonia durfde alles, wat wij niet durfden. Ze was gewoon nergens bang voor.
Als je bal op het schuurdak terecht was gekomen, zei je: ‘Sonia, kijk daar,
onze bal ligt op het dak!’ En voor je het wist zat ze er al op en had jij je bal terug. Of als Sjaak, onze kater, in de hoogste boom zat, klom zij erin en haalde hem eruit. Geen zee was haar te hoog, geen vuurtje te heet, geen water te diep. Haar ouders waren wel eens ongerust over haar durf. Ze zagen liever wat meer voorzichtigheid. ‘Ik denk wel dat ze een bescherm-
engel heeft,’ zuchtte haar vader, tegen mijn vader. ‘Ze heeft ook al eens haar linker en haar rechterarm gebroken. .’
‘En haar sleutel been,’ vulde moeder aan.
‘En ze is al eens door de brandweer bevrijd uit een put, waar ze ingevallen
was..’ ‘En de politie heeft haar al eens thuis gebracht, zat ze op de pier, op het uiteinde, het stormde vreselijk hard, de golven sloegen er over heen..’
‘Van mij heeft ze het niet,’ pufte vader. ‘Maar een engel, jazeker, ze heeft
een engeltje bij haar..’
Het was de maandag na Pasen. Het was een mooie ochtend. De vogels floten en wij speelden bij de weg.
Sonia was er ook. Ze zat op een rood fietsje, ik weet het nog goed. We waren met Linda en Sander. Linda had haar hondje Blekkie bij haar. Sander plaagde Linda. Hij was al heel lang gek op haar. Linda giechelde toen Sander haar kietelde. Ze liet de lijn los waaraan Blekkie zat. Blekkie
zag Sjaak zitten aan de overkant van de weg en stak de straat over.
Er kwam een grote vrachtauto aan met manshoge wielen. Aan de achterkant was een open laadklep, waarop vaten met bier stonden. De bestuurder zag Blekkie, die stokstijf bleef staan en naar Sjaak keek.
Sonia zag Blekkie en aarzelde niet. Ze reed met haar fiets de weg op, om Blekkie te pakken. De chauffeur remde wild en toeterde hard.
Toen zag ik op de weg, voor de bumper, een oud vrouwtje staan. Ze had lang grijs haar en een heel wonderbaarlijk lief gezicht. Ik had haar nog nooit gezien.
De vrouw stak haar handen naar voren alsof ze me wenkte, dus ik wilde
zwaaien. Maar toen volgde de klap en hoorde ik een krakend geluid. De
fiets werd geplet onder de enorme wielen. Ik schrok zo erg dat ik flauw viel
en me van de rest niet veel kan herinneren.
De auto kwam tot stilstand. Overal gingen deuren open. Ik opende mijn ogen. Ik hoopte dat het niet waar zou zijn, dat ik het had gedroomd. Maar
het was toch waar: Sonia en Blekkie waren aangereden en nu vast in de hemel! Mensen begonnen te schreeuwen. Iemand riep: ‘Wat is er gebeurd? Waar is Sonia?’
Ze zagen de verkreukelde fiets en zochten naar Sonia en Blekkie. De politie kwam erbij.
Geen spoor van Sonia. Toen zag ik iets bewegen in de laadklep van de auto.
Een hand zwaaide. ‘Sonia!’ riep ik. ‘Het was Sonia!’ Ze lag in de laadklep!
Samen met Blekkie! Wat een wonder! De politie had het nu ook door.
Sonia werd voorzichtig en met maar een enkel schrammetje uit de klep gehaald. Ze zei droog: ‘Wat is er aan de hand?’
Ze vertelde dat ze werkelijk niet meer wist hoe ze er in gekomen was.
Ik vertelde van de vrouw die ik voor de auto gezien had. Dat moest een engel zijn geweest, die hen had gered. Maar niemand geloofde me.
Sonia kwam met haar wonderbaarlijke verhaal in de krant. Haar vader gaf me een kopietje van het artikel. ‘Ik geloof jou wel hoor,’ zei hij.
Dit alles is nu meer dan dertig jaar geleden. Maar ik zoek nog steeds naar dat gezicht dat ik toen die paar seconden mocht zien. Ik zoek het als ik op straat ben, op het terras zit, in de bibliotheek of op het strand, maar nergens, nergens zag ik nog zo’n lief gezicht.
En ik zoek een bevestiging voor het wonder waarin ik zo moeilijk kan geloven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten