Lang geleden, lang geleden leefde er eens een prins die heel graag paard reed door de bossen van zijn landerijen. Hij was een lange, blonde prins met een krachtige blik in zijn ogen. Hij was stoer, sportief en erg aardig.
Niet zo raar dat de prins dan ook vele vrienden had, die hem allemaal het beste toewensten.
Die prachtige ochtend, toen alle vogels een lied voor hem floten, reed hij met Zalzibar, zijn lievelingspaard, langs een open vlakte. ‘Wacht even Zalzibar,’ mompelde hij. ‘Ik moet even een plasje doen..’
Sommige mensen denken dat prinsen nooit hoeven te plassen, maar dat is niet waar. Ze plassen zelfs vaker, vanwege hun blauwe bloed. De prins, die Leaksander heette, klom van zijn paard en zocht een boom om tegen aan te richten.
De boom vond dat niet fijn. Hoe vind jij het als een hondje tegen je broekspijp plast? De boom mopperde dus. ‘Hou jij daar eens even mee op, onmiddellijk!’
‘Ik mag toch wel even plassen,’ zei de prins. ‘Niet tegen mijn stam. Ben je nu helemaal?’
‘En weet jij wel tegen wie je het hebt?’ vroeg de prins.
‘Ik ben een prins van het huis van Geel tot Zonnebloem..’
‘Nou en? Ik ben belangrijk mannetje!’
Nu werd de boom pas echt boos en begon met de eikels van haar takken
te schieten. ‘Ik zal je!’ brieste hij. De prins probeerde zijn paard te bereiken, maar Zalzibar ging er snel vandoor. ‘Zalzibar! Kom terug! Rot beest!’ riep zijn baas.
Maar Zalzibar ging buiten het bereik van de eikels staan en wachtte af.
‘Wat heb je aan zo’n paard?’ vroeg Leaksander zich hardop af. Hij dook achter een grote, bruine steen en zuchtte diep. De eikels vlogen om zijn oren. Het was gevaarlijk. Hij klampte zich vast aan de steen die kleverig aanvoelde. Het schieten hield op. Misschien dacht de boom dat hij weg was, of misschien had hij geen eikeltjes meer? Lekasander hoorde ergens een geklop.
Een specht zeker. Toch kwam er snel achter dat het geklop uit de sten kwam. Hij legde zijn oor er tegen aan en hoorde het: ‘Tok- tok-tok-tok-
tok tok-tok- ’ net of iemand aan het hakken was daarbinnen. En toen hoorde hij een stemmetje: ‘Help! Help me!’ Het kwam uit de steen. Een prinses natuurlijk! De prins voelde zijn hart sneller kloppen. Daarbinnen zat een schone prinses die gered en gekust diende te worden. Volgend jaar in april een bruiloft! Hij pakte zijn sabel en hakte in op de steen. Het was een zachte steen.
De sabel ging er gemakkelijk doorheen.
‘Even geduld! Prinses!’ riep hij. ‘Ik ben zo bij u,teer beminde!’
Hij hakte en hakte, daarvoor was hij prins geworden. Hij zag nu pas dat de
steen de vorm van een ei had en dat de stof chocolade was. Het was een chocolade ei!
Hij hakte door en had een aardig gat gemaakt. Hij kon zijn prinses nu zien: hij zag haar lange, blonde haar, maar ook haar gezicht, dat onder de chocolade zat, en och, wat was ze dik, ongelofelijk dik! ‘Mijn prins!’ riep ze.
‘Ik hou niet van een dikke prinses!’ riep hij verontwaardigd.
‘Luister!’ zei hij. ‘Ik kwam een oude heks tegen in het bos. Ze praatte lief tegen me en gaf me een chocolade eitje. Maar ze was een boze heks. Ze wist dat ik van bomen hou en zij houdt van asfalt en beton. Ik ben een boomengel. Daarom heeft ze me gevangen gezet in dit chocolade ei. Ik heb geprobeerd me in de afgelopen honderd jaar een weg naar buiten te vreten.
Tot jij kwam.
‘Daarom ben je zo dik?’
‘Ja..’
‘Waar is die heks? Ik zal haar een kopje kleiner maken!’
En nog niet was hij uitgesproken of er kwam een motorzaag aanvliegen die
hem eerst omcirkelde, maar daarna op de boom afging, waar hij ruzie mee had gehad.
“Zagen! Zagen!’ riep de zaag. ‘Dat is de heks!’ riep de prinses. ‘Pak haar!’
De prins rende achter de zaag aan die al bijna bij de boom was.
‘Nee! Nee!’ riep de boom. ‘Genade! Genade!’
‘Je gaat om!’ krijste de heksenzaag boven het oorverdovende lawaai van de
motor. De prins sprong er tussen en greep de zaag. Ze rolden over het gras.
De prinses durfde niet te kijken. ‘Au, mijn been!’ hoorde ze plotseling.
‘O nee, haar lieve prins … hij was toch niet?’
Maar het was toch waar: de zaag had het linker been van de prins eraf
gezaagd. Maar dat maakte hem nog kwader en sterker en hij wist het apparaat in een ondiep meertje te duwen.
Met zijn laatste kracht verdween de zaag onder water, pruttelde nog wat na
en zweeg toen voor altijd.
‘Kom snel hier!’ riep de boom tegen de prins. De prinses ondersteunde hem en droeg hem naar de boom. ‘Hier heb je een stuk hout!’ De boom wierp een tak naar de prins.
De prins pakte het aan en zag het meteen: het was een houten been!
Ze omarmden dankbaar de oude boom en hielden elkaar vast.
‘Dank dat je me gered hebt!’ snikte de boom. ‘Dank voor ’t houten been!’ snikte de prins.
‘Wil je nog wel trouwen met een prins met een houten poot?’ huilde hij. ‘Jazeker!’ juichte zij.
‘Ik ben volslank, jij hebt een houten been, we hebben allemaal wel wat..’
En zo leefden ze nog lang en gelukkig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten