Ik ontmoet een dame die mijn jas aanneemt en me verzoekt te
blijven staan. Een andere dame controleert mijn kaartje. Weer een andere
mevrouw loopt mee naar een tafeltje in een hoek van een enorme hal met marmeren
vloertegels en metershoge
zuilen. Op
die zuilen liggen honderden bloemstukken, grote witte lelies, paarse bloemen,
ik weet niet hoe ze allemaal heten. Ik ben uitgenodigd omdat ik meegeholpen heb
mijnheer zijn studeerkamer te herbouwen, om het zomaar eens te zeggen.
Mijnheer, dat is mijnheer Willem-Alexander. Yes, de koning. Vandaag ga ik, Ab
Timman, de hand van de koning schudden. Er zitten nog meer jongens hier met hun
Marietje. Maar dat zijn argitekten en zo. Ik ben de enige die echt heeft
gebouwd. Om 20 uur nul nul gaat het gebeuren. Dan gaan we aan tafel. Aan het
hoofd van de tafel zie ik al een Koninklijke stoel staan met WA erop. Daarop
zal hij gaan zitten en aan de overkant natuurlijk de mooiste vrouw van het hof,
koningin Mรกxima. Ik ben wel nerveus, moet eigenlijk nog
even roken. Ik ben een diehard verslaafde, ik schaam me er niet voor dat te
zeggen, ik heb alles al geprobeerd. Ik ga een deur door, nog een deur door, ik
ken de weg hier. Daar is de keuken. Die heeft twee klapdeuren die naar buiten
openslaan. Ik ga erdoor en pak mijn sigaretten. Het is vijf voor 8, zegt mijn
Seiko kwarts. Tijd genoeg voor een shot. Ik sta op een soort bordes, met
uitzicht op de warme stralen van de zon, over de groene bomen van dit prachtige
park. Wat een feest hier te wonen. Vooral in deze mooie zomer. Ik inhaleer en
hoor achter me een zoemend geluid. Draai me om en zie een rolluik naar beneden
gaan. Ik trap de peuk uit en bemerk dat de deuren dicht zijn. Ik klop op het
raam, daar moet toch iemand zijn. Of zou dit automatisch gaan? Ik geef een
schreeuw, maar dat is hier kansloos. Mijn echo komt hard terug van de hoge wanden. De keuken is
onder de slaapvertrekken en daar is niemand. Die zijn aan het werk of zitten
aan de dis. Ik loop het bordes af, het gras op, naar links. Het bordes is aan
de linkerkant afgeschermd met een metershoog hek. Op enige afstand daarachter,
ik schat een meter of tien, zie ik een bewaker lopen, hij heeft een hond aan de
lijn. Ik roep hem, maar hij hoort me niet. Potverdomme, het is al vijf over 8.
Dan naar rechts. Dat gedeelte is voorzien van een ongeveer vier meter hoge muur
met ijzeren punten er bovenop. De muur is extra glad gemaakt omdat er een
stalen voorkant tegenaan is gemetseld. Voor klimmers dus onmogelijk. De enige
mogelijkheid is het park in te vluchten. Maar dat is met al die bewaking hier
een gevaarlijk idee. Ze zouden een hond op me af kunnen sturen of een schot
kunnen lossen. Het is niet verstandig daar zomaar rond te gaan dwalen. Beter is
het hier te blijven en een telefoontje te plegen. Dat is het, gewoon even
bellen. Ik pak mijn telefoon en merk meteen dat het niet lukt. De wifi is
geblokkeerd, ook weer security voor alles.
Ik ga op mijn kont op het bordes zitten en denk na. Iemand zal me
toch wel missen? Mijn jas heb ik afgegeven. Ook mijn tas met autopapieren en
sleutels moest ik overhandigen. De veiligheid gaat hier echt voor alles. Ik
kijk naar het langzaam donker wordende bos. Plotseling staat er iemand naast
me. Het is een grote, forse kerel. Nou zal je het hebben. Nou gaat Adje in het
bakje. Maar de stem die ik hoor is vriendelijk en komt me bekend voor.
‘Goedenavond,’ zegt de man. Het lijkt verdomme wel de koning. Of het is zijn
broer. ‘Hoe maakt u het?’ Ik zeg: ‘Goed, wel een beetje vervelend, want
ik zou hier dineren, maar ja, toen was ik buiten en kon ik niet meer naar
binnen.’ De man zegt niets, maar pakt een sigaret. Hij biedt me er eentje aan.
Met zijn aansteker zet hij die van mij ook in de vlam. We roken zonder iets te
zeggen. ‘Weet u,’ zegt de man. ‘U heeft niet veel gemist. Een hoop gebabbel. Je
wordt er eigenlijk niet wijzer van.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ja maar toch,’
zeg ik. ‘Het is wel het feessie van de koning. Dat vind ik toch wel dikke pech.
‘ Hij zucht. Ik hoor hem diep inhaleren. Hij loopt naar het park en zegt: ‘Komt
u even mee.’ Ik
volg hem gedwee. We lopen door het donkere park en komen bij een huis, het is
een soort villa met een veranda. Met een sleutel opent hij een deur. We gaan
binnen. Het is een ruimte van 3 bij 4, met een bureau, een schemerlamp en een
kast. Aan de muren hangen minstens duizend foto’s van al zijn familieleden,
vrienden en vriendinnen. Er staat in een hoek ook een oude computer en daarop
liggen een paar schaatsen, hoge Noren.
‘Hier werk ik graag,’ zegt hij. ‘Maar deze kastdeur,‘
hij wijst op een antieke houten kast, ‘die sluit niet goed. Vind ik heel
vervelend. Kunt u daar naar kijken voor me?’ Hij knipt een lamp aan en ik bekijk de deur.
‘Heeft u een hamertje?’ vraag ik. Hij geeft het. Waar hij het zo snel vandaan
haalt, weet ik niet. Ik klop op de scharnieren, niet recht genoeg. Maar ik heb
het zo voor elkaar. Deuren hebben geen geheimen voor me. De man lacht en klopt
me op de schouder. ‘Heel fijn,’ zegt hij. ‘Heel fijn.’ Hij loopt naar de kast en opent hem. Daarin
staan allemaal schilderijen. ‘Oud en duur,’ mompelt hij. ‘Van mijn grootmoeder
geweest. Echte meesterwerken, maar niet mijn smaak. Hier, neem deze. ‘ Hij
drukt me een oud bord in handen. Het is rond en van hout, er staan bomen op,
een beek en een paar mensen. ‘Veel waard,’ mompelt hij. ‘Maar wat moet ik er
mee, ik heb liever een poster met een Feijenoord-voetballer erop.’ ‘Dat
meent u niet,’ zeg ik. ‘Grapje,’zegt hij. ‘Nee, maar neemt u rustig dit
schilderij mee, geloof me, het is peperduur, maar ik wil er van af. ‘ ‘Kunt u
dat niet naar de veiling brengen?’ De man gaat zitten achter zijn notenhouten
lievelingsbureau. ‘Een probleem,’ zucht hij. ‘Als ik dat doe, denkt iedereen
dat ik op geld uit ben. Het is niet goed voor mijn imago. Ik ben geen geldwolf,
maar de mensen denken het al gauw.’ ‘En uw vrouw, wat vindt die ervan?’ Hij
lacht, maar zegt niets en staat op. ‘Kom, we gaan een biertje drinken. ‘ We
lopen terug naar het paleis en ik heb het schilderij in een plastic tasje van
de Albert Heijn, onder mijn arm. Ik vraag me af hoe hij daar aan is
gekomen. De keukendeur wordt geopend en in die keuken drinken we nog een glas.
Hij vertelt over zijn meiden en dat ze het goed doen op school en dat ze gele
Ninjasokken voor hem hebben gekocht en dat ze vaak verstoppertje spelen. Dan
begint hij over Feijenoord. Dat is ook mijn grote liefde. Ik sta op met de club
en ik ga ermee naar bed. Hij vraagt me of Kenneth Vermeer in het doel blijft en
of de trainer Van Bronckhorst nog een toekomst heeft in Rotterdam. Ik raak
enthousiast, vertel dat ik nog samen met Robin van Persie heb gespeeld in de
F-jes. De koning en ik worden goede maten vanavond, dat is duidelijk.
‘Ik moet naar huis,’ zeg ik. ‘Bedankt voor deze
bijzondere avond. ‘ ‘U ook bedankt,’ zegt hij, schudt mijn hand en laat me uit.
Ik krijg mijn jas en tas terug en wandel met het bordschilderij naar mijn auto.
Zou het echt zoveel waard zijn?
Ik rij naar Kralingen, naar mijn flat en groet mijn zieke vrouw,
die in haar versleten duster loopt. Ze vraagt hoe het was. Ik vertel haar alles
en laat het bord aan haar zien. Er staat iets met Breug of Breugel linksonder.
We bekijken het in het keukenlicht. ‘Zullen we nog een wijntje nemen?’ vraagt
ze. Ze pakt het houten schilderij en zegt: ‘Leuk kaasplankje.’ Ze stopt hem in
de keukenlade. Handig voor het boterhammetje snijden.
En we eten en drinken en zijn luidruchtig. ‘Wij zijn toch ook
gelukkig zo,’ zegt ze. ‘Wij wonen toch ook in een paleis?’ Ik knik. We kussen
of we weer net verliefd zijn en storten door onze oude bank.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten