maandag 17 oktober 2022

Zoekt u een nieuwe woning?



Ik zocht een nieuwe woning en sprak een makelaar. De man, hij had guitig roze puntpantoffelschoenen, nam me mee naar een tiny house. Nou, het was echt een klein huis. Aan de rand van het bos gelegen, heel mooi omzoomd door berkenbomen. Het was twintig centimeter hoog, wit gepleisterd en het had een hoed bovenop. Het was gewoon een paddenstoel. Ik stond naast een dure makelaar bij een paddenstoel. Ik schaamde me rot. De man zei: ‘Dit is geen grap, deze paddenstoel staat al een tijdje te koop, u bent de eerste bezichtiger. Ik zal u even het interieur laten zien.’ Hij bukte en probeerde de sleutel, een heel klein sleuteltje, in de steel te stoppen. ‘Verkeerde sleutel,’ sprak hij verontschuldigend. Hij nam zijn telefoon en belde met het kantoor. Ik wilde wegrennen, dit was heel beschamend. ‘De eigenaar is een ieniemienie,’ zei de man. Hij was rond de veertig, droeg een klein rond brilletje en hij leek me een gladde aal. Iemand die zijn moeder nog zou kunnen verkopen. ‘Misschien ziet hij af van de verkoop.’

‘Een ieniemienie, u bedoelt een kabouter?’

‘Dat woord mogen we niet meer gebruiken, dat is niet woke mijnheer. Een kabouter heet voortaan een ieniemienie, veel minder stigmatiserend.’ Ik werd ongeduldig. Ik stapte in mijn SUV, een Porsche Cayenne, en spoot weg. Ik sneed onderweg wat bestuurders af, negeerde twee rode verkeerslichten en kwam opgefokt thuis. Mijn zoontje van vier zat aan tafel, in zijn kinderstoel. Ik vertelde mijn vrouw over de vreemde ervaring in het bos. ‘Weet je wat?’ vroeg ze zonder diep erop in te gaan, ‘ga morgen met Stijn naar die paddenstoel. Dat vindt hij vast heel leuk.’

Ik knikte stom. Zo’n kind gelooft nog in kabouters, eh, ieniemienies.

De volgende dag, zaterdag, gingen we terug naar de paddenstoel. Ik vond hem gemakkelijk terug. Een originele inktzwam. ‘De makelaar wilde me deze paddenstoel verkopen, ‘ zei ik zacht.

‘Bouter!’ wees mijn zoon.

‘Een kabouter. Zie je een kabouter?’ kirde mijn vrouw. We lagen met ons drietjes op de natte bosgrond, met onze neuzen tussen de bruine bladeren. Het kriebelde. En het rook vies en schimmelig.

‘Bouter!’ riep mijn zoon weer.

De blaadjes op de grond bewogen een moment. Door de struiken ging een langzame ritseling. Ik zag een donker oog dat naar me keek.

‘Een kabouter!’ juichte mijn vrouw en ze klapte in haar handen, want ze is een heel spontaan type.

‘Ja, wat mooi, wat leuk!’ fluisterde ik. ‘En wat een mooi huis heeft hij, zo’n huis wil ik ook wel.’

‘Ik kan het voor u ontwerpen,’ zei een stem achter ons. Ik draaide me om. Het was een man van middelbare leeftijd, in een grijze jas, met een grijze das die mooi kleurde bij zijn grijze haar. Hij had een neus zo groot als een komkommer en daaraan hing een druppel.

‘Ik ben Henk de Boer,’ zei hij plechtig, ‘architect, hier is mijn kaartje.’

Ik nam het kaartje aan en bedankte. Hij lachte naar Stijn. ‘Ik zie de kabouters hier soms een ogenblik, vooral als ik ’s avonds de hond uitlaat. Maar ze rennen dan weg, want kabouters houden niet van honden. We moeten ze maar met rust laten, vind je niet?’

Even leek het of de paddenstoel oplichtte. Of iemand daarbinnen het licht aandeed. Heel merkwaardig.

‘Ze steken een kaars aan,’ zei mijn vrouw.

‘Kom Stijn,’ zei ik. ‘We gaan pannenkoeken eten.’

‘Zijn kabouters dol op,’ zei de grijze druipneus.

We stapten in de auto en ik startte. Ik keek voorzichtig in mijn binnenspiegel. Ik kon de paddenstoel zien. Het leek of er rook uitkwam. Ik zag een klein bollig figuurtje ernaast staan. Een diertje, een muis? Een poot of een armpje zwaaide naar me. Op het kopje zat een rode driehoek, een puntmuts?

Ik begon te beven van narigheid. Dit moest dan mijn eerste burn-out zijn. Altijd gedacht dat het mij niet zou gebeuren, maar het gaat heel sluipend en dan komt het en zie je elfen en heksen en ieniemienies. Ik werd misselijk.

Ik stapte uit en zei tegen mijn vrouw: ‘Rij jij asjeblieft.’

‘Gaat het goed met je?’ vroeg ze bezorgd.

‘Nee,’ beaamde ik fel. ‘Ik zal een afspraak met Henk – dat is onze huisarts- maken.’

Ik stapte in aan de rechterkant. Vera startte opnieuw, maar de auto hikte slechts. Benzine genoeg, dus ik stapte wederom uit en liep om de wagen heen. Aan de uitlaat ontdekte ik een ballonnetje dat de auto verhinderde te starten. Ik trok het eraf, vloekte, schopte tegen de achterband en riep: ‘Wie doet nu zoiets? Schoft!’ Ik dacht onmiddellijk aan de druipsteengrotarchitect, maar die zag ik nergens meer.

Vanuit de bosjes kwam een hoog piepend, schuddebuikend gegiechel.

‘Bouter!’ riep mijn zoon. ‘Bouter!’

Ik schoot in de auto en vertrouwde het niet meer. Wij zijn bekende personality’s en dit was natuurlijk een grap van de paparazzi. Zo meteen zou er een reusachtige camera op ons worden gericht en morgen waren we voer voor de juiceroddelhaaien.   

‘Wegwezen!’ riep ik tegen mijn vrouw. Ze zette de auto in zijn achteruit en de carrosserie vouwde zich zoals een handschoen om een hand, volledig en trefzeker om de stam van een eeuwenoude eik.


Geen opmerkingen: