Licht gaat
al aan
in de huizen
van
Enkhuizen.
Herfst in
Enkhuizen
de zeilen
van de boten zijn gevouwen
de mensen al
wekenlang verkouden.
Dikke
jassen, harde wind,
weet waar je
aan begint,
hap een
haring bij de kar,
met je haren
in de war.
En als dat
niet waar is, hoor
de klokken
van de Drommedaris.
In de Drie Groene Eikels, in de
Hoerejacht, Hennegat en Vette Knol, Tussen hel en vagevuur,
in de stegen van de stad, na het het
vallen van de avond ritselt er een rat
ruik je de rook van de paling en de
vis die is er duur
lijven ongewassen met uitjes en met
zuur
dit is de duisternis na het luiden
van de klok en alle stoute kippen gaan weer van hun stok.
Als het maar
droog wordt,
want het
regent
druppels in
mijn nek,
op mijn bril
een mistige vlek.
Alles voor
jou, zomer en winter,
warmte en
kou.
Ik zit op de leugenbank
aan het IJsselmeer
water speelt
met schuim
jij bent al
lang niet hier,
ik ben aan
mijn tiende bier,
Sophie.
In de Drie Groene Eikels, in de
Hoerejacht, Hennegat en Vette Knol, Tussen hel en vagevuur,
in de stegen van de stad, na het het
vallen van de avond ritselt er een rat
ruik je de rook van de paling en de
vis die is er duur
lijven ongewassen met uitjes en met
zuur
dit is de duisternis na het luiden
van de klok en alle stoute kippen gaan weer van hun stok
Herfst in
Enkhuizen
licht gaat
al aan in de huizen van Enkhuizen
’t carillon
van de Zuidertoren galmt over het water.
Het wordt
donker en snel later
brandweer
raast naar de brand,
in
Sprookjeswonderland.
Sophie, je
nam de boot naar Stavoren
vijftig jaar
geleden, een foto van twee bij drie
dat is wat
ik van je heb, Sophie,
vergeeld als
de bladeren aan de bomen.
Enkhuizen in
oktober,
om van jou
te dromen.
In de Drie Groene Eikels, in de
Hoerejacht, Hennegat en Vette Knol, Tussen hel en vagevuur,
in de stegen van de stad, na het het
vallen van de avond ritselt ereen rat
ruik je de rook van de paling en de
vis die is er duur
lijven ongewassen met uitjes en met
zuur
dit is de duisternis na het luiden
van de klok en alle stoute kippen gaan weer van hun stok
Bij
vishandel van der Veen
staat een
reiger op één been
te wachten
op zijn snack
brutale
ogen, grote bek.
Toeristen
zijn allang verdwenen
en ik heb
dikke zware benen.
Ik wacht op
het wonder
van je
thuiskomst, Sophie,
hier in de
haven, dicht bij mij.
Ik heb een
huis aan de Noorderkade,
kom terug,
neem me in genade
je vindt me
in café de Bok,
voor een
allerlaatste slok.
Herfst
in Enkhuizen,
gelach
klinkt uit een kroeg
de mensen
gaan naar bed, ook al is het nog te vroeg.
Maar het is
kil en nat
en een eikel
heeft mijn
portemonnee gejat.
Herfst in
Enkhuizen,
het licht
gaat uit
in de huizen
van Enkhuizen
de netten
van de vissers van de EH2 zijn binnen
een ieder
gaat beminnen
zoals jij en
ik. Sophie.
Ik mis je.
In de Drie Groene Eikels, in de
Hoerejacht, Hennegat en Vette Knol, Tussen hel en vagevuur,
in de stegen van de stad, na het het
vallen van de avond ritselt er een rat
ruik je de rook van de paling en de
vis die is er duur
lijven ongewassen met uitjes en met
zuur
dit is de duisternis na het luiden
van de klok en alle stoute kippen gaan weer van hun stok.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten