Het is
zondag. In het wijkcentrum zijn naast de beheerder alleen gelovigen van hele
kleine kerkgemeenschappen aanwezig. Ze huren een zaal en gaan los.
Terwijl ik
bezig ben met plastic draadjes die de neiging hebben om het schilderij heen te
krullen, schalt van twee kanten Christelijke zang door het centrum. Ik probeer
me te concentreren op het ophangen van mijn schilderwerken. Zo eenvoudig is dat
nou ook weer niet. Natuurlijk moeten ze rechthangen, maar ik vind de veiligheid
het allerbelangrijkste. Zowel het schilderij als de muur moeten onbeschadigd de
expositie doorkomen.
Ik kijk door
de lange gang, die net geschilderd is. Het is goed gedaan en het ziet er fris
uit. Maar de verlichting is niet zoals je zou wensen. In het plafond zitten
lampen die maar de helft van de muren aanschijnen. Dat betekent dat de
bovenkant van een werk in de schaduw komt te hangen. Ik zucht, het is niet
anders.
De
medewerker van het wijkcentrum zegt dat de hoofdgang bestemd is voor de lokale fotoclub. We zijn
het er over eens dat de zijgang beter is dan de hoofdgang. Daar rennen de
cursisten alleen maar doorheen en het is er ook veel donkerder. Maar dankzij de
fotoclub heb ik een maximum aan draadjes, want zij moeten er ook nog een paar
hebben.
Een
kerkganger van een Afro- Caribische gemeenschap spreekt me aan over de werken
die tegen de wand aanleunen. Ze draagt
een kleurige jurk. ‘Mooi,’ zegt ze. ‘Ik schilderde ook vroeger, nu hou
ik van bomen.’ Ik denk even na over deze overgang in het filosoferen. Ik
besluit er niet op in te gaan en zeg: ‘Leuke muziek heeft u in de dienst.’ ‘U
bent welkom,’ zegt ze en ik knik beleefd.
Ik klim op
de ladder en schuif het draadje in een gleuf. Een spreker roept heel hard: ‘Wij
moeten in opdracht van God aan de slag met ons leven!’ Nou, spreker, ik ben
hard bezig met de opdracht mijn kunst aan de wereld te tonen. En het duurt wel
lang. Een gang van twintig meter volhangen met 29 werken valt me tegen. Zeker
omdat ik alle draadjes zelf aan moet schuiven. Trapje op, trapje af.
Beneden me,
waar de werken tegen de muur staan, hurkt een kleine jongen bij een werkje van
mijn kat Sammie. Hij begint er tegen te praten en is duidelijk op slag verliefd
geraakt. Zijn tante is het er niet mee eens. Zij spreekt hem streng aan en zegt
dat hij op zijn stoel moet blijven zitten. Ik zeg niets, maar ik vind dat het
jongetje best even naar de kat mag kijken.
Terwijl ik
weer een schilderij aan de haak pruts, vraag ik me af of de werken in de juiste
volgorde hangen. Daar heb ik me niet heel erg druk over gemaakt, maar het is
wel belangrijk. Een verhaal met consistentie.
De kerken
zwijgen. Het is tijd voor de maaltijd. Heerlijke tropische etensluchten zweven
door de ruimte. Maar ik heb geen tijd om te eten. Eerst nog een rijdende
biertap verplaatsen. Het ding is loodzwaar. De werkjes op board blijven niet
goed hangen, ik was hier al bang voor. De plakkers zijn van een inferieure
kwaliteit.
Eindelijk
hangt alles. Ik drink een kopje koffie met de beheerder. Teken een formulier
dat de werken drie maanden hangen en dat
ik niemand aansprakelijk kan stellen mochten ze gestolen worden of wat dan ook.
Ik vertel dat ik een portret van een orang- oetan ben kwijtgeraakt. ‘Dat gebeurt
hier nooit,’ zegt ze. ‘Wel is er eens een naakt beschadigd, misschien een
fanatieke gelovige?’
Ik vertrek
met de lege Albert Heijn kratjes. Een kleine twee uur later heb ik al een
mailtje van beheerder: een van de plakkers heeft losgelaten.
Morgen maar even
kijken en het werk vervangen. Ik ben tevreden en heb plannen om verder mee te
kunnen verven. Dat noemen ze inspiratie, maar dat begrip gebruik ik liever
niet. Plezier vind ik een beter woord.