maandag 1 februari 2021
Schittering
zaterdag 2 januari 2021
Leiden Ari en Rembrandt, juli 2020
Vorige zomer
maakten we een wandeling door Leiden, want er was niets open. We sloften over
het Rapenburg, heel mooi en oud. We stopten even bij de voormalige studentenwoning
van prins pils, die inmiddels prins speedboot heet en is gezakt in de populariteitpolls.
Vlak naast
dat huis is een studentenwoning geweest waar Paul van Vliet en anderen theater
Pepijn begonnen.
Een Leidse
bal gekleed in een belachelijke 19e eeuwse pandjesjas met hoed
staarde in een etalage en zei: ‘Zelfs veur mij is dat iets te begrotelijk.’
In de buurt woonden ook prinses Beatrix en de auteur Kneppelhout die schreef over het studentenleven van 150 jaar geleden. Verrassend herkenbaar.
We aten een
koekje aan een Leidse gracht en ik moest even denken aan de stamboom van de
familie Van Berkel. Ze woonden hier in ieder geval vanaf 1605. In dat jaar, aan
het begin van de Gouden Eeuw, werd Ari van Berkel geboren.
Omstreeks
diezelfde tijd werd in 1606 Rembrandt van Rijn geboren, in dezelfde stad. De
gedachte komt nu bij me boven dat Ari en Rembrandt samen gespeeld hebben op de
gracht. Het zou best kunnen, Ari was niet van stand en Rembrandt ook niet.
Misschien heeft Ari wel gezegd: ‘Zit je nou alweer poppetjes te tekenen? Kom we
gaan klauwen.’ Klauwen is een spelletje met een stukje bot, populair in de 17e
eeuw.
Populair was
ook een stukje brandend papier aan elkaar door te geven tot het laatste kind ‘Au’
riep.
Ik dwaal af.
De Van Berkels woonden minimaal driehonderd jaar in Leiden. Dat is lang. Een
van hen sloot zich aan bij de patriotten, eind 18e eeuw, en verhuisde
naar Frankrijk.
Mijn overgrootvader was militair en woonde met zijn gezin op
de Garenmarkt. Van dat gezin stierven twee kinderen voor hun 18e
verjaardag. Dat waren jongens, dus mijn opa bleef als enige jongen over, tussen
vier meiden.
Zo was het leven dat met het lot is verweven.
En we stapten naar het station, want onze reizen staan ook
altijd in het teken van het grote, blauwgele gevaar.
donderdag 31 december 2020
Gelukkig nieuwjaar happy new year
Zand in je haren, een man die in zwembroek in zee duikt, een hond achtervolgt een vogel, de regen blijft boven de golven. Wij wensen iedereen een gelukkig nieuwjaar met ruimte vrijheid en rust.
donderdag 24 december 2020
Onbehuisden
Dakloze vrouw in Keulen, augustus 2019
Ik zag Beau van Erven Dorens op
televisie met daklozen spreken. Ik moest denken aan mijn eigen ontmoetingen met
onbehuisden.
Sinds ik eind jaren 80 van de vorige
eeuw in Amsterdam kwam, stond ik soms oog in een oog met een totaal
verwaarloosde persoon, gehuld in een lange vieze baard. Deze man op het Rokin,
sprak deftig en bleek op hoog niveau jazzmuziek te hebben gemaakt. Hij raapte
vaak blikjes van het asfalt terwijl de bussen langs hem scheerden. Zijn gezicht
was bruin geworden van het vuil.
Bij het verkeerslicht Nieuwezijds fluisterde
een smoezelige man in mijn oor: ‘Willst du mein Freundchen werden?’
In onze eigen stad hadden wij een
zwerver die altijd rondliep op slechts een enkele schoen.
Ook liep er een excentrieke oude man rond,zonder
tanden, gehuld in een lange jas, waaronder zijn pyjama en aan zijn voeten een
paar oude sloffen.
Toen ik eens met een vriend op station
Alkmaar-Noord stond te wachten op de trein, die hem naar huis zou brengen, kwam
ereen man aan om het wachthokje af te sluiten. ‘Het is tien uur heren,’sprak
hij. ‘Dan gaat het hok dicht.’ Dat werd gedaan in de strijd tegen onbehuisden.
Ook de bankjes waar ze op liggen, werden door ijzeren staven in twee stukken
verdeeld, zodat het slapen onmogelijk werd.
Dat is wat de samenleving doet om de
overlast van het legertje daklozen te beperken: wachthokjes afsluiten en bankjes
opsplitsen.
De vraag komt regelmatig bij mij boven
waarom deze mensen dit levenspad kozen. Of koos het pad hen? Of was het een
combinatie van beiden? En waarom zijn ze zo moeilijk in de maatschappelijke
plooi te krijgen? Toen ik een keer zag dat er een Nationale Daklozendag werd
georganiseerd besloot ik daar heen te gaan, om antwoord op bovengenoemde vragen
te krijgen. Ik schreef ereen verslag over onder de titel: de wereld is van iedereen. Het dateert van 2012.
Nationale Daklozendag
De wereld is van iedereen
Op 6 juni 2012 werd aan de Nieuwe Herengracht de Nationale Daklozendag
gehouden door de diaconie en de stichting BADT.
Amsterdam- ‘De wereld is van iedereen,’ lacht Ali en met grote gebaren
wijst hij op de Arabische teksten in een houten kistje. Hij heeft dat kistje
vanmorgen
beschilderd en hij is er trots op. Hij is jong en ziet er energiek uit.
In het straatrumoer zou je hem niet herkennen als onbehuisde. Zijn donkere ogen
twinkelen en hij heeft er zin in. Hij werkt zelfs aan een boek dat moet gaan
over het thema dat de wereld van iedereen is, christen, moslim, jood, dat maakt
niet uit. Het boek
moet uitkomen als hij beter Nederlands heeft leren spreken. Er staan nog
meer kistjes, die onder leiding van de in haar bestaan bedreigde stichting de
Kloof, zijn gemaakt. Een jong meisje dat voor de Kloof werkt vertelt me dat de taferelen op de
kistjes gaan over het daklozenleven. Het zijn eigenlijk kijkdozen die een
inkijk bieden. ‘Straks zijn ze te zien op het stadhuis,’ zegt ze.
Het weer wordt iets beter, zelfs de zon laat zich even zien op deze
winterse dag. Het is absoluut een sjieke locatie hier op de binnenplaats van de
Amstelhoven aan de Nieuwe Herengracht. Er staan prachtige bomen en het gras is
keurig gemaaid. Daarop dansen een aantal homeless people begeleid door de warme
klanken van een Surinaamse band. De kapper doet daarnaast zijn werk in de open
lucht en een middeleeuws geklede jonkvrouw passeert me bij de koffietent.
‘Voor het feest,’ zegt ze netjes en ze wijst op haar jurk. Vandaag geen
zielige verhalen, maar als men dat wil is er ruimte om in de rijdende kerk, die
vlak bij de ingang staat geparkeerd, onder het mom van ‘je biechtgeheim in de
doofpot’ een bekentenis te doen. In die kerk staat een altaar, er ligt een
bijbel. Een gepassioneerde oud-conciërge vraagt me of ik mijn verhaal wil doen.
Ik vertel dat deze middag me fascineert. Een party voor daklozen is niet
alledaags.
De man, ik schat hem eind vijftig, maakt zich druk over de gevolgen van
de bezuinigingen. ‘Een schande. Maar hier willen we het vuur brandende houden,’
moppert hij en hij wijst op het knetterende vuurkorfje, waaruit dikke rook onze
kant op wordt geblazen.
Ik scharrel
langs de straatjurist, de volksbond, de Vlaamse Fabiola, en de gemoedelijk
achteroverhangende streetcornerworkers.Iedereen is relaxt. Vandaag even geen
zorgen en de protesten blijven beperkt tot een petitie tegen het opheffen van
opvanglocaties. Ik zet om mijn geweten te ontlasten een handtekening en begeef
me langs de security – die ook al hier zijn en waarom eigenlijk? – naar mijn
warme huisstede met vrouw, kind en geruiten pantoffels. Icaties.g
ophefenlijven beperkt tot een petitie. streetcornerworkers.uinigingen.kvrouw
passert
Veel antwoorden op mijn vragen heb ik die dag in juni 2012 niet
gekregen. Wel is mij zeker geworden dat iedere dakloze zijn eigen verhaal heeft
en er dus niet één en dezelfde zwerver bestaat. Het kan iedereen overkomen, om
duizendmiljoen redenen. De weg terug is moeilijk. Drugs, verslaving en mentale
problemen vormen hindernissen.
Het minste wat je kan doen voor een dakloze is even blijven staan, een
vriendelijk woord geven en een klein moment van aandacht geven.
dinsdag 22 december 2020
Om het over maandag te hebben
Een maandag
in coronatijd. Ik denk aan de mensen die corona hebben en ziek zijn. Zelf ben
ik eens ziek geweest rond de kersttijd. Ik was, denk ik, een jaar of tien.
Ik lag op de
bruinoranje bank en speelde met mijn vingers door ze in de bruinoranje vitrage
te steken. Misschien was het kerst 1976. Ik weet dat ik de oergezellige
kerstmiddag op school niet kon bijwonen.
Het was een
uur of vijf in de middag. Donker was het in de havenstad.
Buiten
werden sneeuwvlokken langs het sombere grijs van de flat gejaagd. Sinds die
ochtend had ik keelpijn en koorts, maar nu kwam daar ook een soort benauwdheid
bij. Die benauwenis werd met het uur erger en geen dropje leek meer te helpen. Ik
hapte naar lucht, ik spartelde, het was vreselijk.
Ik herinner
me een lichte angst die me overviel. Dezelfde angst die mensen moeten hebben
die door benauwdheid worden overvallen. De astmatici, de corona-patiënten.
Ik vroeg
mijn moeder. Ze zei dat ze de dokter ging bellen. Ik hoorde haar spreken. Ze
legde de zwarte, antieke hoorn neer. ‘Hij komt niet kijken,’ zei ze, alsof het
de normaalste zaak van de wereld was dat de dokter niet komt kijken bij een
patiëntje dat naar adem hapt als een zeehond naar een lekker
visje.
‘Ik bel je
opa wel.’ Mijn vader zat achter boeven
aan. Ook geen tijd om naar zijn blaffende zeehond te komen.
Even later
zag ik mijn opa in zijn witte autootje ver beneden voorbij rijden. Hij reed
voorzichtig vanwege de sneeuw.
Hij nam de
medicijnen aan van de dokter die in zijn pyama aan de deur kwam. Wat doet een
dokter om zes uur ’s avonds in zijn pyjama? Was hij ook ziek?
In een pot
zaten grote zetpillen die door mijn moeder uiterst vakkundig naar binnen werden
geschoven. De opluchting trad snel in. Ongeveer anderhalf uur later kreeg ik
meer lucht.
Al is het lang geleden, ik heb
geleerd wat een zuurstofgebrek met je doet. Het enige waar je nog aan wilt
denken is lucht, lucht en nog eens lucht.
Frisse lucht, vrije lucht, lucht in
je longen en zuurstof in je hoofd.
Een tip van mij aan een ieder is dan
ook: trek je wandelschoenen aan, trek door de parken en de steden. Of doe je jumping jacks in de huiskamer.
Beweeg en voel dat je leeft. Dan
wordt elke blauwe maandag een kolkende maandag die je meesleept met de kracht
van de rivier.
maandag 30 november 2020
En we bleven lachen…
Toen we getrouwd
waren, tien jaar geleden, reisden we naar Italië,
want daar zou het altijd mooi weer zijn. En dat klopt ook. We kregen mooi weer.
Per bus lieten we ons vervoeren door het Toscaanse landschap en dat zag er
prachtig uit. Ik herinner me een mooi moment op een olijfgaard waar we wijn en
Italiaans eten genoten onder de olijfbomen.
Uiteindelijk kwamen we bij Cinque Terra. Dat zijn een aantal dorpjes als in de Zaanse schans, maar dan toch wat sierlijker dan molens en molenhuisjes. Ze staan op de rotsen en de kleuren zijn oogverblindend. Tenminste, als de zon schijnt. We namen de Via d’Amore, de liefdesweg, een pad dat al eeuwenlang voor de geliefden door de bergen slingert. Hoe toepasselijk als je een paar dagen eerder in het huwelijksbootje bent gestapt.
Heel romantisch, maar toen begon het
te regenen en harder en steeds harder. Het water op de Via d’Amore steeg. Op
een zeker moment moest ik over een hele diepe plas heen en stapte er volledig
in. We lachten er hard om. In het hotel heb ik geprobeerd de schoenen te drogen
met een haarföhn, maar dat werkte niet goed.
Nou ja, we hadden er plezier om. Op
een zeker moment hebben we ook hard gelachen om onze medereiziger, een man van
eind 50, die een parapluverkoper van zich afschudde door stug vol te houden dat
hij toch echt real Chinese was. Hoofdschuddend droop de verkoper af.
En we bleven lachen.
zondag 22 november 2020
Van boven bezien
En toen ik op de ladder stond, zag ik de berg prut in de goot en schepte de mest in de emmer. Ondertussen dacht ik daarboven aan van alles. Zou de egel al in winterslaap zijn en waarom hoor ik in het sinterklaasjournaal de stem van Kees Driehuis, die al enige tijd in de hemelen is? Doet iemand hem na? Anders is het een wonder. Hierboven zag ik ook dat de kozijnen wel geverfd kunnen worden. Ik nam de ladder weer op en dacht daarmee ook een lamp in de aanbouw te vervangen, maar daarvoor was het ding weer te groot. Jammer. Ik nam hem op de schouder en liep ermee over straat. Een man op een fiets vroeg of ik zijn glazen kwam wassen. Het was best een zwaar ding. Ondertussen dacht ik aan mijn studieonderdeel experimentele gedichten. Eigenlijk is er maar eentje geweest en dat was Lucebert. De andere dichters waren zo bezig dat je er om moet lachen, zoals het gedicht ote ote boe. Ik heb zelf ook weleens zoiets gemaakt, de beroemde diepgaande regel: 'kwekje, er staat geen zout in mijn keukenrekje." Eindelijk kom ik aan met de vracht bij mijn vader. Het ding is van hem. Hij heeft zijn achterpad laten betegelen, maar het houdt op omdat de buurman het verder niet nodig vond. Dat ziet er gek uit: nieuwe tegels die plots stoppen. Thuis schilder ik, want het kan eventjes. Voor me staat een uiltje dat ik wil afmaken, maar een half uur later is het een hond geworden. Dat kan met kunstschilderen, dat deed Da Vinci ook. De Mona Lisa was eerst geen vrouw, maar een man. Ach, het zijn toch rare tijden. Buiten is het veel te warm, er gaat geen vliegtuig over en op 31 december steken we vuurwerk af uit melkbussen. Ik probeer daar niet aan te denken, want ik heb al wat zorgen om gezond te blijven. Wekelijks vertoef ik op school tussen coronabrandhaardjes. En het lijkt er daarom op dat ik of immuun ben van mezelf of al besmet ben geweest en er voorlopig geen last van heb. Ik voel wel mee met ondernemers die hun werk zien verdampen. Er gaat ook geen vliegtuig meer over. Zal het oude normaal nog terugkomen? Zal je de Brabantse drieklapper op de wang weer kunnen geven? Bestaat er nog een kroeg? Zal ik ooit nog een handschudden met iemand? Zomaar wat gedachtes en vragen op de zondagavond. Mijn advies aan jou is: als je thuiswerkt, maak dan iedere morgen een wijkagentrondje. Fijne avond, u allen.