Er was eens een kolonel die heel erg verkouden was। Hij heette Leonel Kamel en hij proestte, hoestte en nieste wat af. De dokter zei: ‘Jammer mijnheer Kamel, maar ik kan er niets aan doen. Legt u maar een ui naast uw legerledikant.’
Dat vond kolonel Kamel geen goed plan. Ontevreden reed hij naar de kazerne.
‘Hatsjoe!’ nieste hij tegen de wacht bij de kazernepoort. Die schrok erg, maar durfde niets te zeggen. ‘Zoejemogge!’ zei de kolonel, maar door zijn verstopte
neus, klonk het vreemd. ‘Zoejemogge!’ zei de wacht terug, zonder te lachen.
Kolonel Kamel voelde zich in de maling genomen door dit antwoord, maar liep
verder.
Hij kwam aan op het plein waar de soldaten altijd kaarsrecht moesten staan. Ze stonden nu ook fier rechtop, met glimmende laarzen en allemaal keurig in het
uniform। ‘Zeef ach!’ brulde de kolonel। Maar de soldaten deden niets। Het was immers geen: ‘Geef acht!’ maar: ‘Zeef ach!’ En wat is nu: ‘Zeef ach!’ Een zeef is iets voor in de keuken, maar wat is een ‘ ach’?
Kolonel Kamel kreeg een hoestbui. Zo erg dat hij helemaal dubbel voorover boog, paars aanliep en naar adem hapte. Maar ja, hij had altijd tegen de soldaten
geroepen dat ziek zijn voor ‘watjes’ was.
De kolonel hield het voor gezien bij de soldaten en liep door naar zijn werkkamer. De secretaresse holde naar hem toe, toen ze hem zag. ‘Ik ga u nu in bed stoppen!’zei ze. ‘Heeft u wel eens in de spiegel gekeken?’
Ze pakte een spiegeltje uit haar tas en liet hem zijn waterige oogjes, rode neus
en bleke gezicht zien. ‘Dizizgeenhoofomzelandmeezeverdedizen,’ snotterde hij.
‘Maarwekmealzevijankom … haaaaaaaaaaaaatsjoeeeeee !’
‘De vijand komt vandaag niet,’ zei de secretaresse. ‘Het is maandag, dan komen
ze nooit.’
Ze stopte hem met een kruik in een veldbeld en nam zijn temperatuur op.
‘Negenendertig half,’ zei ze bezorgd. ‘Ik zal een berichtje sturen aan de soldaten dat een interne vijand zich meester van u heeft gemaakt en dat u deze opstand moet neerslaan..’
‘Dazgoed…hatsjoe!,’ nieste hij en hij ging liggen.
De secretaresse deed het licht in de kamer uit en zag dat de post een pakketje bracht. Ze maakte het open. Het was voor haar kolonel. Er zat een briefje in
met daarop een watje geplakt. ‘Van de vijand, voor kolonel Kamel,’ stond erop.
Wat een flauwe grap!
Een paar dagen bleek dat de kolonel iedereen had aangestoken: de wacht bij de poort, de soldaten en de secretaresse. De hele kazerne hoestte, hoestte, het klonk harder als kanongebulder.
Ook de vijand hoorde dat iedereen in de kazerne ziek was. Dus bleven ze voorlopig uit de buurt, want ook ziek worden, daar hadden ze geen zin in!
Toen de soldaten en de legertop lagen te snuffen in hun legerbedje, zei de
kolonel plotseling: ‘Ikzahnooitmeeriemaneenwatjeznoeme..haatsjoe!!
Tegendeezverkoudheidizgeenkanonopgewazzen..!’
‘Dazzalooknietlukke, kolonel,’ kuchte de secretaresse.
‘Deverkoudheidzbeezjeszijnveelztekleinomte raken!’
En toen gingen ze allemaal vredig slapen in de kazerne, want een goeie nacht tukken is het beste medicijn tegen een verkoudheid.
zaterdag 2 mei 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten