Het was de dag na haar twaalfde verjaardag. Haar stiefvader zei het rustig: ‘Morgen breng ik Joek weg!’ De woorden troffen haar diep.
Vijf woorden, met een vreselijke boodschap. ‘Morgen breng ik Joek weg’
Haar oude, lieve paard met z’n zachte, bruine ogen en mooie bles op zijn neus. Elke dag was ze bij hem, ze had geen andere vrienden, Joek was haar alles. Ze had van haar vader ook een ander, jonger paard aangeboden gekregen, maar dat had ze geweigerd. Joek was van haar, Joek hoorde bij haar, Joek was haar alles.
Ze kreeg hem ooit van Jos, een aardige ruiter die het aan zijn rug had gekregen en niet meer mocht rijden. Dat was nu al jaar geleden. Ze was
eigenlijk groot geworden met haar paard, die in de afgelopen tijd zichtbaar achteruit was gegaan. Het lopen ging steeds langzamer.
‘Hallo Paula, hoor je me?’ zei haar vader geergerd. ‘Ik breng Joek weg, het is afgelopen!’ Ze wist dat haar stiefvader zich al tijden ergerde aan het manke dier.
‘Nee!’ riep ze trots. ‘Dat gebeurt niet. Dan breng je mij ook maar weg. Hang me ook maar op aan een vleeshaak!’
Vader zuchtte diep. Het dier is heel ziek en zo krijg ik er nog wat voor van de slager!’
Paula liep rood aan. Ze balde haar vuisten en stampte met haar voeten.
‘Doe wat je wilt,’zei hij. ‘Morgen gaat hij er aan..’ En hij liep weg.
Toen ze uitgestampt was, zadelde ze Joek, hoewel ze dat al heel lang niet meer had gedaan. Ze klom op het zadel en reed een klein stukje het bos in.
Ze klom eraf, sloeg haar armen om de hals van het dier en huilde heel hard. ‘Lieverd,’ snikte ze. ‘Ik laat je niet gaan. Ik laat je nooit gaan!’
Joek snoof en het leek of hij antwoord gaf.
Ze merkte niet dat ereen oude vrouw achter haar stond en een hand op haar schouder legde.
‘Wat is er kind?’ vroeg de vrouw.
‘Hij wil Joek wegbrengen,’ huilde ze.
‘Het zal niet gebeuren,’zei de dame en ze lachte zacht. ‘Kom maar mee!’
Ze liepen door het bos en kwamen bij een klein boswachtershuisje. Ze liepen er om heen en aan de achterkant was een stal. Daarin stond een varken in modder te wroeten.
‘Laat hem maar even hier,’ zei de vrouw. ‘En ga nu snel terug!’
Paula holde terug door het bos zo hard als ze kon en rende naar de staldeur. Ze zette die open, zodat het zou lijken of Joek was ontsnapt.
Maar plotseling kwam haar stiefvader eraan gerend.
Hij pakte haar beet en rammelde haar door elkaar. ‘Wat heb je met Joek gedaan?’
‘Ik weet het niet!’ schreeuwde ze. ‘Ik weet het echt niet! Hij is weg, ik weet
niet waarheen, we moeten hem gaan zoeken!’
‘Dat doe ik zelf wel rotmeid!’ riep hij en trok haar omhoog, de trap op.
Hij duwde haar in haar kamer en deed de deur op slot.
Ze stampvoette woedend in haar kamertje, bonsde op de deur en krijste, maar het hielp niet. Niemand kwam haar helpen. Ze ging op haar bed liggen en snikte in haar kussen.
‘Wat een rotkind!’ riep haar stiefvader ondertussen. ‘Dat paard zien we natuurlijk nooit meer terug. Ik kan fluiten naar mijn centen. Ik bel wel even met de slager dat hij niet hoeft te komen morgen!’
Op Paula’s kamer was het stil. Ze had best trek in eten. De zon ging onder.
Ze schoof het raam voorzichtig open en klom langs het balkon naar beneden.
Ze liet zich zacht op de grond ploffen. In de verlichte kamer zag ze haar pleegouders heen en weer drentelen, en driftig gebaren. En ruzie maken.
Ze schoot het bos in en rilde van de kou. Een uil riep haar na, dat ze voorzichtig moest doen. Het bos was onheilspellend. De maan verlichtte slechts de kruinen van de bomen.
Ze kwam bij het boswachtershuisje. De oude vrouw kwam naar buiten.
‘Kom gauw mee!’ fluisterde ze en pakte Paula bij haar hand.
Ze nam haar mee naar de stal. Daar lag Joek, in het stro.
‘Het gaat niet goed met Joek,’ zei het vrouwtje.
Paula aaide het stervende dier.
Ze nam zijn hoofd in haar armen en toen opende hij zijn ogen, voor de laatste keer. Het was alsof in die blik alle dankbaarheid naar Paula lag, voor haar trouw en haar liefde van al die jaren. Toen deed hij zijn ogen dicht, snoof nog een keer, legde zijn hoofd neer en stierf.
Paula snikte. ‘Je hebt nu rust lieve Joek. Je bent op een waardige manier gestorven.’
‘Het is goed zo,’ zei de vrouw en ze sloeg een arm om het meisje.
Ik zal hem begraven, hier naast de hut. Hij krijgt een mooi paardengraf.’
‘Nu moet jij weer naar huis gaan meisje..’
De volgende dag sloop Paula weer het bos in, toen haar ouders wegwaren naar de stad. Ze kwam op het bospad en zag het graf. Er stond een mooie steen bij, met het portret van Joek er in uitgehakt. Ze besloot de vrouw even te gaan bedanken en liep naar het huisje, maar dat was er niet meer!
Het was helemaal weg en er was ook niets te zien van de stal en van het varken.
Ze mompelde: ‘Dank u wel mevrouw, waar u ook bent. Dank u wel!’
En ze sloeg een kruisje en meende een licht in het bos te zien dat naar haar zwaaide.
Vijf woorden, met een vreselijke boodschap. ‘Morgen breng ik Joek weg’
Haar oude, lieve paard met z’n zachte, bruine ogen en mooie bles op zijn neus. Elke dag was ze bij hem, ze had geen andere vrienden, Joek was haar alles. Ze had van haar vader ook een ander, jonger paard aangeboden gekregen, maar dat had ze geweigerd. Joek was van haar, Joek hoorde bij haar, Joek was haar alles.
Ze kreeg hem ooit van Jos, een aardige ruiter die het aan zijn rug had gekregen en niet meer mocht rijden. Dat was nu al jaar geleden. Ze was
eigenlijk groot geworden met haar paard, die in de afgelopen tijd zichtbaar achteruit was gegaan. Het lopen ging steeds langzamer.
‘Hallo Paula, hoor je me?’ zei haar vader geergerd. ‘Ik breng Joek weg, het is afgelopen!’ Ze wist dat haar stiefvader zich al tijden ergerde aan het manke dier.
‘Nee!’ riep ze trots. ‘Dat gebeurt niet. Dan breng je mij ook maar weg. Hang me ook maar op aan een vleeshaak!’
Vader zuchtte diep. Het dier is heel ziek en zo krijg ik er nog wat voor van de slager!’
Paula liep rood aan. Ze balde haar vuisten en stampte met haar voeten.
‘Doe wat je wilt,’zei hij. ‘Morgen gaat hij er aan..’ En hij liep weg.
Toen ze uitgestampt was, zadelde ze Joek, hoewel ze dat al heel lang niet meer had gedaan. Ze klom op het zadel en reed een klein stukje het bos in.
Ze klom eraf, sloeg haar armen om de hals van het dier en huilde heel hard. ‘Lieverd,’ snikte ze. ‘Ik laat je niet gaan. Ik laat je nooit gaan!’
Joek snoof en het leek of hij antwoord gaf.
Ze merkte niet dat ereen oude vrouw achter haar stond en een hand op haar schouder legde.
‘Wat is er kind?’ vroeg de vrouw.
‘Hij wil Joek wegbrengen,’ huilde ze.
‘Het zal niet gebeuren,’zei de dame en ze lachte zacht. ‘Kom maar mee!’
Ze liepen door het bos en kwamen bij een klein boswachtershuisje. Ze liepen er om heen en aan de achterkant was een stal. Daarin stond een varken in modder te wroeten.
‘Laat hem maar even hier,’ zei de vrouw. ‘En ga nu snel terug!’
Paula holde terug door het bos zo hard als ze kon en rende naar de staldeur. Ze zette die open, zodat het zou lijken of Joek was ontsnapt.
Maar plotseling kwam haar stiefvader eraan gerend.
Hij pakte haar beet en rammelde haar door elkaar. ‘Wat heb je met Joek gedaan?’
‘Ik weet het niet!’ schreeuwde ze. ‘Ik weet het echt niet! Hij is weg, ik weet
niet waarheen, we moeten hem gaan zoeken!’
‘Dat doe ik zelf wel rotmeid!’ riep hij en trok haar omhoog, de trap op.
Hij duwde haar in haar kamer en deed de deur op slot.
Ze stampvoette woedend in haar kamertje, bonsde op de deur en krijste, maar het hielp niet. Niemand kwam haar helpen. Ze ging op haar bed liggen en snikte in haar kussen.
‘Wat een rotkind!’ riep haar stiefvader ondertussen. ‘Dat paard zien we natuurlijk nooit meer terug. Ik kan fluiten naar mijn centen. Ik bel wel even met de slager dat hij niet hoeft te komen morgen!’
Op Paula’s kamer was het stil. Ze had best trek in eten. De zon ging onder.
Ze schoof het raam voorzichtig open en klom langs het balkon naar beneden.
Ze liet zich zacht op de grond ploffen. In de verlichte kamer zag ze haar pleegouders heen en weer drentelen, en driftig gebaren. En ruzie maken.
Ze schoot het bos in en rilde van de kou. Een uil riep haar na, dat ze voorzichtig moest doen. Het bos was onheilspellend. De maan verlichtte slechts de kruinen van de bomen.
Ze kwam bij het boswachtershuisje. De oude vrouw kwam naar buiten.
‘Kom gauw mee!’ fluisterde ze en pakte Paula bij haar hand.
Ze nam haar mee naar de stal. Daar lag Joek, in het stro.
‘Het gaat niet goed met Joek,’ zei het vrouwtje.
Paula aaide het stervende dier.
Ze nam zijn hoofd in haar armen en toen opende hij zijn ogen, voor de laatste keer. Het was alsof in die blik alle dankbaarheid naar Paula lag, voor haar trouw en haar liefde van al die jaren. Toen deed hij zijn ogen dicht, snoof nog een keer, legde zijn hoofd neer en stierf.
Paula snikte. ‘Je hebt nu rust lieve Joek. Je bent op een waardige manier gestorven.’
‘Het is goed zo,’ zei de vrouw en ze sloeg een arm om het meisje.
Ik zal hem begraven, hier naast de hut. Hij krijgt een mooi paardengraf.’
‘Nu moet jij weer naar huis gaan meisje..’
De volgende dag sloop Paula weer het bos in, toen haar ouders wegwaren naar de stad. Ze kwam op het bospad en zag het graf. Er stond een mooie steen bij, met het portret van Joek er in uitgehakt. Ze besloot de vrouw even te gaan bedanken en liep naar het huisje, maar dat was er niet meer!
Het was helemaal weg en er was ook niets te zien van de stal en van het varken.
Ze mompelde: ‘Dank u wel mevrouw, waar u ook bent. Dank u wel!’
En ze sloeg een kruisje en meende een licht in het bos te zien dat naar haar zwaaide.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten