Er was eens een hele mooie prinses. Zij heette Boukenfil. Ze was zo mooi dat
niemand het kon geloven, toch was het zo. In de zomer ging zij vaak uit wandelen
omdat zij van de vogels en de bloemen hield, die lachten: "Als jij zo mooi bent wil straks geen bij meer bij ons komen.." "Ja," lachte de prinses terug. "Maar jullie zijn ook heel mooi hoor, ik zal jullie niet plukken!"
Toen werd het winter. Er lag heel veel sneeuw en ijs. De prinses zat achter het venster van haar paleis. Ze was een beetje verdrietig.
"Waarom ben je zo treurig, prinses?" vroeg een kerstroos.
"Nou," begon de prinses. " Op het ijs van de slotgracht schaatst een prachtige prins, maar ik moet binnen blijven. Want ik heb blauw bloed en dat bevriest heel snel, veel sneller als het bloed van gewone mensen. En als mijn bloed bevroren is dan bevries ik zelf ook en zal ik nooit meer wakker worden.."
"Wat rot voor je," zei de kerstroos. "Wat als ik die prins nou eens binnen vraag..?"
"Dat kan niet," snikte de prinses. "Want dan zal hij smelten door de warmte. Wij kunnen nooit bij elkaar komen.."
"Toch wel!" zei de roos. "Heel dik aankleden!"
Dat vond de prinses een goed idee. Hoewel ze nooit veel om kleding gaf, liet ze nu een heel dik pak maken door de naaisters in het paleis. Die zuchtten: "Dat gaat wel een paar weken duren prinses, zo'n pak moet heel dik en dicht zijn! Enne.. het gaat wel een paar centen kosten.."
Maar uiteindelijk was het zover. Een aantal hofdames hielpen de prinses in het pak. Het was zelfs zo zwaar dat zij in een mand naar beneden moest worden gelaten, want zij kon met dat pak niet veilig van de trap.
Zij daalde in haar mand heel langzaam langs de muren van het paleis naar beneden. Daar zag zij de prins al. Zag hij haar ook? Hij schaatste vrolijk rond met allemaal dames om hem heen. Ze zag dat hij van ijs was. Ze zag dat zijn hart ook van ijs was. Hij droeg lichte zomerse kleren, die hem heel goed stonden. Iemand hielp haar uit de mand. Daar stond ze nu.
Haar gezicht was helemaal ingepakt, dus ze kon niets zeggen. Ze probeerde een hand uit te steken, dat ging niet.
De prins kwam aangeschaatst.
"Wat een lelijke hobbezak staat hier!" hoorde ze hem zeggen. "Is dit de prinses van Boekenfil? Haha.. kom te voorschijn monstertje.. dan zal ik om je hand vragen.."
En iedereen op de gracht lachte, behalve de prinses. Ze wilde iets zeggen, maar dat kon ze niet. "Als je met zo'n postzak trouwt stuur het dan meteen maar zonder zegel retour!" ging de prins verder. "Hahaha!"
Toen reed hij weg en liet de prinses alleen achter. Hij zag haar dikke tranen niet die van haar warme wangen druppelden en ijsdruppels werden. Terug in haar paleis durfde zij niet meer uit het venster te kijken.
Maar langzaam lengden de dagen zoals ze sinds het begin der tijden vanzelf doen. Hoe groot ook de tegenspoed en de rampen die de mensheid overspoelen, altijd komt het licht terug uit de duisternis en verwarmt ons aangenaam. De prinses was het winters verdriet al vergeten en begaf zich naar buiten. De slotgracht lag er mooi bij met waterlelies erop en vrolijk keuvelende eenden en roddelende waterhoentjes.
Plots verscheen er aan de overkant een prins op een wit paard. Prinses Boukenfil zag het meteen: het was de schurk die haar voorgaande winter zo smadelijk vernederd had.
Hij was haar al genaderd en nam zijn hoed af. "Liefste prinses," sprak hij.
"Wat een eer u te mogen ontmoeten..!" Hij herkende haar duidelijk niet als het meisje in de jutezak. De prinses ondertussen zag dat zijn hart nog steeds van ijs was. Zijn lichaam was doorschijnend en daarin klopte dat koude stuk. Zij straalde van warmte en genegenheid. Iedereen was daarvan onder de indruk, behalve de prins, hij wilde met haar trouwen om iedereen te kunnen laten zien wat een mooie vrouw hij had en bovendien was zij
de dochter van de rijkste man van het land.
"Waar is uw vader, vrouw?" vroeg hij hebberig. "Ik wil hem nu om uw lieflijke hand vragen!"
Zij keek hem rustig aan en sprak toen: "Heer, ik wil u eerst een kostbaar cadeau geven!" De prins steeg van zijn paard. Cadeautjes, daar was hij altijd wel voor in. Prinses Boukenfil stapte op een waterlelie. De prins volgde het voorbeeld. Verrast was hij toen zij zich ineens tegen hem aandrukte en hem vasthield. Geen nood, hij was een held, had al tegen draken en monsters gevochten en voor hetere vuren gestaan. Haar warmte begon in zijn lichaam door te dringen.. het ijs kraakte.. stoom kwam er af..een grote scheur.. .
"Help!" riep hij toen hij merkte dat het verkeerd ging. "Help!" Maar zij hield vast. Met een grote knal barstte zijn hart uit elkaar.. een vloedgolf blauw bloed regende over de vijver..!
Hij, de koene prins, zag zich gesmolten, een plasje water oplossend in de gracht. Toen vertrok zijn slechte geest naar boven, naar een wolk, waarin een poort. Een klein mannetje, met een kaal hoofdje, brilletje en baardje was bezig aan een beeldhouwwerk. Hij keek op en zei: "Helaas. Ik kan u niet tot de hemel toelaten. U bent slecht geweest en hebt de liefste prinses van het land verdriet gedaan. U gaat terug naar de aarde en zult een nietszeggende, lelijke, slijmerige
vieze aardworm worden. Het spijt me.."
En zo geschiedde.
Op een dag liep prinses Boukenfil door haar reusachtige achtertuin. Haar nieuwe
geliefde, een toonbeeld van schoonheid en eerlijkheid, hield haar hand stevig vast.
"Kijk!" zei deze edelman. "Een vogel pikt door een worm en hakt hem door midden met zijn snavel.." "Zo is dat in de natuur, liefste," sprak zij geheimzinnig en hij bemerkte haar
flauwe glimlach niet eens op.
augustus 2005
zaterdag 9 januari 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten