‘Dit is Juan,’ zei ze, ‘ik heb hem net leren kennen, in zee..’
Ik richtte mij op van het Spaanse zand en zag
een zongebruinde ober, of een profvoetballer.
‘Wij gaan vanavond uit samen..’ Ik ging achterover liggen en slikte het ‘nice
to meet you,’ in. Hij zei ook niets. Zijn ogen vertelden mij dat hij mij een
Hollandse gehaktbal vond.
‘Zo, wat zeg je daarvan, hè?’
Ik zuchtte en bedacht een plan
voor de avond. Flink de bloemen buiten zetten, genieten van de vakantie, van de
Spaanse avond, misschien kon ik in de branding ook wel een signorita vinden,
een zeemeermin.
De avond viel. De zon zakte
sissend in de Middellandse zee. We aten als lome koeien. ‘Ik ga,’zei ze
plotseling en schoof haar bord opzij. “Nou misschien tot vanavond en anders tot
morgen.’ De deur sloeg dicht. Ik waste me en ging naar buiten. In het dorp had
ik een superavond met drie lelijke Duitse meiden. Toch zoenden ze heerlijk,
hoewel ze roken naar knoflook en taaie calamares. Met de trofee van lipstick op
mijn T-shirt toog ik walmend naar bier en fluitend van geluk naar het hotel.
‘Kom gauw!’ riep een stem van boven. Zij was het. Ze stond op het balkon. ‘Kom
gauw, hij komt eraan!’ Ik haastte me de trappen op. Zij had mascarastrepen op
haar wangen. ‘Hij,’ snikte ze, ‘hij deed zijn deur open en liet gelijk zijn
broek zakken. Toen ben ik weggerend. Ik keek nog eens om en toen, toen kwam hij
achter me aan en..’ We hoorden een stem, een diepe, donkere stem van Romeo die Julia zocht. Ik knikte dat ze uit
de kamer moest gaan en gluurde over de rand van het balkon naar beneden. Daar
stond de kalende Adonis. Hij had een telefoon aan zijn oor. ‘Dat is ‘m,’ riep
ze, ‘hij gaat ons vermoorden!’ Ook dat nog, dacht ik. Ik ga in de Spaanse
pepers. Hij maakt sangria van me of stuurt alle stieren uit de arena op me af. De
man pakte iets uit zijn zwembroek. Het leek op een pistool. Plotseling viel een
schilderijtje achter ons in diggelen op de witte tegels. De rest van de nacht
hebben we naast elkaar op de vloer van het appartement gelegen. Toen het licht
werd zag ze me en zei zuinig: ‘Wat heb jij nou op je truitje, lipstick, gadsie,
wat voor een vriend ben jij? Viezerik, ga je schamen!’ Ik haalde mijn schouders op en pakte het
schilderijtje. Op de neus van een huilend zigeurinnetje zat een gaatje. Bij de
tafelpoot vond ik een kogeltje, van een buks.
‘Laten we gaan zwemmen,’ zei ik
en ik lachte. Zij lachte ook.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten