Dit verhaal is een oud volks verhaal dat ik zelf heb ingevuld met mijn eigen fantasie en daarom sterk kan afwijken van de manier waarop het op het eiland wordt verteld. En de foto hierbij, daarop ben ik die kleine man, met mijn Terschellinger opa Cornelis Cupido (1916-1972), genomen in IJmuiden, 1967.
Kleine Sip Cupido hield de viool onder zijn arm. Hij was bang dat het instrument kapot zou vriezen in de ijzige kou. Het was een verschrikkelijk koude nacht, met een snijdende noordoostenwind. Voor hem lag het bevroren meer van de Doodemanskisten op West. De gemakkelijkste weg naar huis was recht over het ijs van dat meertje. Zijn vriend Grote Sjoerd liep voorop. De maan scheen volop in de donkere nacht en toverde licht op het blauwzwarte oppervlak. Dat hielp hen de weg te vinden over het verlaten eiland. Het water bevroor in hun baarden en maakte daaraan lange, zilveren staven en onder hun schoenen kraakten sneeuw en ijs, maar verder was het stil als op een poolvlakte. Kleine Sip had de verdiende centen in de zak van zijn jas gestopt. Vijf gulden maar liefst, een geweldige oogst voor het zingen en spelen van liedjes. Maar hij was het waard, hij was de muzikant van Terschelling. Geen bruiloft of jubileum op Sip was erbij met zijn viool. Dan moest zijn broer, Lange Sip, alleen voor hun vijf schapen zorgen. Vijf schapen hadden ze nog maar sinds de andere vijf ziek werden en stierven. Hij was blij dat hij zo’n muzikaal talent had gekregen van de Lieve Heer. Hij had zichzelf het spelen geleerd tijdens de lange winteravonden. Op zeker moment waren de optredens gekomen. Altijd ging zijn vriend Grote Sjoerd mee, want Sjoerd ging na de liedjes met de pet en dat deed hij heel goed. Sjoerd was charmant, hij had een vlotte babbel, veel vlotter dan Sip die alleen sprak via zijn instrument. Samen waren Kleine Sip en Grote Sjoerd een prachtig stel. Op deze bitterkoude decemberavond in het jaar 1825 hadden zij gespeeld op de trouwerij van Jan en Swaan. Alles leek goed te gaan, de pet werd goed gevuld, ze kregen een gratis slok en verlieten herberg het Zilte Schuim in een opperbest humeur. Maar nu hoorde Sjoerd een gesmoorde vloek. “Wat is er Sip?’ vroeg hij geschrokken,’ is je viool kapot?’ ‘Nee jong,’ zei Sip, ‘het is het geld.’ Sip hurkte op het ijs en nu zag Sjoerd het ook: een gulden was uit de broekzak gegleden, op het ijs gevallen en direct vastgevroren. Een kostbare gulden al gereserveerd om de dokter te laten kijken naar Sips hoestende zusje. Angst en paniek streden in hem, maar denken ging moeizaam, zo veel graden onder nul. ‘Wat moet ik nu?’ bibberde hij. ‘het ding zit vast en hier wachten kunnen we ook niet.’ ‘Ik weet wat,’ zei de nuchtere Sjoerd rustig, ‘we gaan hem losplassen.’ ‘Hè?’ Sip begreep het niet. ‘Ja, plassen, zeiken, plas is warm toch..’ ‘Nou hier,’sputterde Sip, ‘als ik hem nu uit de broek haal dan bevriest hij toch jong, hoe gaat die dan ooit weer ontdooien?’ ‘Ik hou hem vast,’ Sjoerd lachte breed met de drie tanden die hij nog had. ‘Dat kun je niet menen,’ beefde Sip. ‘Hoe wil je het anders?’ ‘Als de dominee dit ziet dan gaat hij naar ons hait en die gaat me slaan..’ ‘We doen het snel.’ En zo gebeurde het. Sip hurkte en plaste over de munt die wat losser kwam te zitten en door Sjoerd snel losgewrikt kon worden. Een mooi verhaal natuurlijk en de violist zou een verre voorvoorvoorvoorvader van me zijn. Ik weet het niet, het zou kunnen. Ik ben eens in het Behouden Huys geweest, dat is het museum over de geschiedenis van Terschelling en ik sprak daar met een medewerker die me kon bevestigen dat de viool en de violist inderdaad hebben bestaan en dat het museum in bezit is van het instrument van Cupido. Cupido, de god van de liefde, de god van het romantische snarenspel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten