Vanuit de hoge toren keek ik uit op het plein voor het station. De mensen renden voor hun leven, omdat de regen ze achterna zat als een boze geest. Herfst, herfst, dacht ik, wat maak je me nou? Uit het water werd door een duiker van de brandweer een dood lichaam op de kade gehesen. Amsterdam is soms geen vrolijke, maar een zielige stad, met mannen, vrouwen, die ongezien in het grachtenbrouwsel verdwijnen en niet worden gemist. Achter de brandweermannen maakten de taxichauffeurs ruzie over het mooiste plekje achter de slagboom. Er werd met gebalde vuisten gedreigd. ‘Ik ben ook weleens in dat water geflikkerd,’ sprak een kalende collega. ‘Paar borreltjes op, het was glad en hup daar ging papa, nou toen ik daar lag ben ik toch wel even bang geweest. Ik heb hem geknepen kan ik je zeggen.’ Er viel een stilte over onze bureaus waarop de dossiers slingerden. ‘ Ik heb laatst gebibberd,’ zei de oudste van ons, hij was lang en mager, maar hij had wel pretogen. ‘Dat kwam zo, Truus ging met een vriendin naar een bjoetievarm ergens in Drenthe en ik was alleen. Ik nam een biertje, nam de voetbaluitslagen door en ging pitten. Het was rond half drie, moet je nagaan, toen hoorde ik lawaai. Iemand schreeuwde. Ik dacht: zij van boven zijn het weer, die gaan altijd op een spiraal en zij krijst dan altijd zo. Maar ik hoorde nu die spiraal niet. Ik kon nu goed horen dat het een man was die schreeuwde: ‘Saskia!’ hoorde ik, ‘Saskia!’ Mijn buurman, dacht ik. En Saskia heb het uitgemaakt. Ik ken Saskia niet en mijn buurman eigenlijk ook niet, maar ik kon er een verhaal bij bedenken. Om kort te gaan, het was zo erg dat iemand belde de politie en er kwamen twee agenten, en die gingen door de brievenbus staan roepen. Die ene riep: ‘Moet ik je deur openmaken of doe je het zelf, geeft zo’n rotzooi als ik het doe.’ Maar ze hoorden niks, dus ze gingen.
Ik ging ook weer plat. Maar een uur later: weer een hoop geschreeuw. Ik uit bed, ik kom beneden en ik schrik me helemaal rot, want die buurman, die staat aan mijn achterdeur en ook nog helemaal naakt. Hij ramt op het glas en ik dacht: grote grutten Jopie, wat gaan ik doen? Ik pakte een stoel en hield de poten in de richting van de deur, maar toen rende hij weg. Hoe kwam dat? Hij had een late kroegfiguur ontdekt op het parkeerterrein en daar ging hij achteraan, poedelnaakt. Die man rende als een jachtluipaard voor zijn haggie en wist te ontsnappen. Ik belde de plisie en vertelde over de blote man. ‘We komen wel even kijken,’ zei een mevrouw. Ik dacht: schiet op, want ik vertrouw dit helemaal niet. Nou toen kwamen de agenten, het waren weer anderen als daarstraks en die gingen ook door de brievenbus kijken, maar ja: weer niks, hij hield zich stil. Ik weer naar bed, ik was er niet gerust op. En ja hoor, na tien minuten begon hij weer met zijn Saskia, de drommel was helemaal de kluts kwijt. Schreeuwen, schreeuwen, ik heb nog nooit zoiets gehoord. Ik er weer uit, maar dit keer begon hij zijn huisraad dwars door het raam te gooien, ik hoorde allemaal glas breken. Oorverdovend. En wat gebeurde er toen, toen kwam hij ook weer op mijn deur af en gooide daar ook een stoel dwars doorheen. De splinters vlogen om mijn kop. Ik rende de trap op en deed de deur achter me op slot. Ik voelde me net die vrouw die in die film, hoe heet hij ook al weer, door Jack Nicholson achterna gezeten wordt. Met een bijl. Achter de deur belde ik bevend met de plisie. Ze werden nog lollig ook, want een of andere vrouw zei: o, u belt weer voor die man in Adams kostuum? Ik zeg ja, maar hij staat nu op mijn trap.’ Ik hoorde zijn voetstappen op me af komen.
Ja jongens, zo ging dat.’
Wij keken onze collega ongelovig aan. Hij vertelde wel vaker grote verhalen, toch leek er dit keer echt iets gebeurd te zijn. Hij keek er niet zo vrolijk bij als anders.
‘Zo ging dat,’ ging hij verder. ‘Nou, de plisie kwam en die wisten hem te kalmeren. Hij zat naakt op mijn trap. Ik heb hem wat van mijn kleren gegeven en ik ben naast hem gaan zitten. Arm om hem heen geslagen. Thee aangeboden. En de plisie ging zijn vader bellen. Die kwam en die was kwaad op mij dat ik de plisie gebeld had. Ik had hem moeten bellen. Ja, hallo, ik heb uw nummer niet in mijn smartfoon. Nou, lig ik verder niet wakker van, is zijn probleem. Maar de volgende dag toen kwam mijn Truus terug en die zag die ravage. Een dichtgespijkerde deur, overal glas. Maar het kon haar niet zoveel schelen. Ze zegt: die deur ach, Joop dat komt wel goed, maar vraag eens waar die jongen naar toe is. Dan kunnen we hem bellen of effies langsgaan, toch? Nou dat hebben we gedaan. We zijn hem wezen opzoeken in zo’n behandelcentrum.’ Hij keek ernstig. ‘En hij is er nou weer bovenop hoor, heeft een huis elders en een andere vriendin.’ Hij keek mij scheef aan en vroeg: ‘En jij broekie, heb jij een vriendin?’ Ik knikte. ‘Net hoor,’ zei ik, ‘we kennen elkaar sinds gisteren.’
‘Laat je niet gek maken hè, ‘ zei hij zoals een dominee het ‘amen’ uitspreekt. ‘Liefde, snotneus, dat kan pijn doen hoor, dat kan echt pijn doen.’
ik hoorde hem niet meer praten, maar dacht aan de wandeling die dag daarvoor op het strand. Plotseling was zij, het meisje met de krulletjes en het brilletje van een basaltblok gesprongen, ongeveer een meter hoog. Ik moest haar wel opvangen. Maar zij zei: 'dat is niet waar, jij stond met je armen wijd!'
Dus pijn heb ik wel gehad... in mijn rug.
Dus pijn heb ik wel gehad... in mijn rug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten