In
de trein heerst meestal een ernstige stemming alsof je naar een uitvaart gaat.
Dat komt omdat de mensen met het openbaar vervoer naar hun werk gaan wat
kennelijk een diepe, onpeilbare droefheid en ongelukkigheid bij ze oproept,
zodat ik me afvraag wie er nog gelukkig is met zijn arbeid.
Een
enkele keer breekt een ramp onderweg het ijs tussen de reizigers. Ik heb vijf
jaar geleden veel feestvreugde beleefd in een rijtuig dat niet mocht vertrekken
omdat er honderdzesentachtig centimeter sneeuw op de rails lag. Dat gaf dolle
pret, het was zo overvol dat we bij onbekenden op schoot moesten zitten en de
laatste keer dat dat gebeurde was bij de juf op de kleuterschool.
Maar meestal kijken we elkaar beschaamd aan en
turen treurig in onze telefoon op zoek naar berichten die ons op kunnen
monteren.
Deze
ochtend zit ik in de trein te treinzwijgen als een mevrouw van middelbare
leeftijd op krukken binnenkomt. Zij, hun oma, heeft twee kleinkinderen bij
haar, een jongetje en een meisje. Het jongetje heeft een hoed op met de tekst: Hoera 7 jaar! Hij heeft donkere krullen en gitzwarte ogen
die niet lachen. Hij gaat niet zitten, maar begint alle treinreizigers een
handje te geven. Ik feliciteer hem, verheugd dat de grijze rit wordt
opgevrolijkt en vraag hem hoe hij heet. ‘Ik heet Guliano,’ zegt hij als een
volwassene met een vrome ernst. ‘Zullen we voor je zingen?’ vraagt mijn vrouw
voorzichtig. Het jongetje knikt, maar lachen doet hij nog steeds niet. De
treinreizigers om ons heen beginnen te zingen. ‘Lang zal hij leven, lang zal
Guliano leven in de gloria..’ Guliano
trekt zich terug in zijn kleurboek.
Wij
zijn in een goede stemming door het zingen en spreken met de andere reizigers
zoals we alleen bij een zojuist
omschreven crisis met elkaar zouden spreken. Zoals toen die keer toen het zo
stormde, weet je nog, alle draadjes boven de trein werden weggeblazen en daar
stonden we dan. ‘En geef ons dagelijks onze stoom, in plaats van stroom,’
grapte een reiziger. Ik weet het nog heel precies. Het was een ramp, maar wat hebben we
gelachen.
De
trein stopt. Oma begint een liedje over een blauwe kat te zingen. De deur
zwaait open en een Duitse vrouw rommelt binnen zoals reizigers vaak
binnenfrutselen. Haar in de war, een tas teveel, een telefoon die niet in de
linker - maar in de rechterjaszak zit en het ritueel van het opbergen van de
OV- kaart. Zo’n ding is uitgevonden om kwijt te raken. Guliano legt zijn
potlood neer en loopt op de vrouw af. Hij steekt zijn hand uit en zegt niets.
De vrouw begrijpt het niet, wat staat er op de hoed? Voor ze het kan begrijpen
omhelst het jongetje de vrouw. ’Gott, wie süss,’ snikt ze. ‘Er hat Geburtstag,’
zeg ik haar. En weer wordt er voor hem gezongen. Ook in het Duits. Guliano gaat weer onverstoorbaar zitten
en oma zingt uit volle borst verder over
de blauwe kat. Dan brengt de trein ons
op het eindstation van onze olijke trip. Maar vlak voor we uitstappen zegt oma
nog even tussen neus en lippen door dat het jongetje autistisch is, alsof ze
zich wil verontschuldigen en het gedrag toch afkeurenswaardig vond, maar dat
was het in mijn ogen niet. Ik begrijp niet waarom een grootmoeder
een etiket op haar kleinkind wil plakken en waarom wij, in opperste stemming
gebracht, moeten weten dat dit bijzondere joch een zekere mentale beperking
heeft. De jongen is een leuke jongen, op zijn manier. Hij weet mensen bij elkaar te brengen, zonder
al te veel woorden. Zou hij over de wereld reizen dan zou hij misschien in
staat zijn oorlogen te beëindigen en de eindeloze verdeeldheid op deze planeet
te stoppen. En daarna zouden alle somberende volwassenen fluitend, lachend en
zingend naar hun werk gaan. Met de trein.
Zal
ik nog een keer voor je zingen Guliano? Lang zal je leven, kereltje!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten