zaterdag 29 juli 2023

De duif en de ekster

 



‘Zo,’ zei de brutale duif. ’Jij draagt een mooi pak. Ik hou wel van dat kekke zwart-wit.’

De ekster keek met een arrogante blik naar de duif. ‘Jij bent een akelige, grijze mus,’ kraste hij. ‘Ik ben een duif,’ zei de duif. ‘Waarom spreekt u mij aan met ‘mus’? Waarom kijkt u zo op mij neer?’

‘U hebt niet het recht mij aan te spreken. Ik ben nu eenmaal de koning van de achtertuin en u moet wachten tot ik uitgegeten ben. Dus ga nu weg.’

‘U weet niet alles van mij.’

‘Dat wil ik ook niet.’

‘U zou nog raar opkijken. Ik, die grijze mus waar u over sprak, ik, ik, ik heb een groot geheim.’              De ekster dacht even na. Wellicht viel hier een voordeel te behalen. ‘Wat voor geheim?’ lispelde hij.

‘Niet verder vertellen?’

‘Ik zweer het.’

‘Goed,’ zei de duif en hij koerde heel zacht. ‘Ik ben supersupersupergoed in de weg zoeken en vinden. Als ik in de lucht ben, ik kan niet verdwalen, ik vind de weg terug altijd. Altijd.’

‘Ik lach me dood,’ fluisterde de ekster. ‘Wat u bijzonder vindt, is helemaal niet bijzonder. Iedere vogel, ook rare vogels, kunnen het.’

De ekster steeg op, draaide een rondje en riep vanuit de lucht: ‘Kijk dan! Ik kan het ook!’

De duif keek naar het zwartblauwe gevaarte dat naar rechts dook. ‘Dat is geen navigeren!’ riep hij. ‘Dat is vliegen, dat is..'

De ekster zag een schaduw bewegen bij de duif. ‘Pas op!’ riep hij. ‘Een kat!’ Maar het was al te laat en de duif verdween in de bek van een Cyperse kater. Het beestje schoot in de bosjes met de prooi slap hangend tussen de tanden.

De ekster was erg geschrokken van het voorval en vloog snel weg. In paniek steeds verder van de tuin. Hij daalde, steeg en streek neer op een fietspad. De eerste fietser wist hem nog te ontwijken, de tweede reed over zijn staart. Het deed hem vreselijk pijn. Hij hipte weg naar de struiken en dacht aan zijn vrouwtje dat nu boos en ongerust zou zijn over zijn lange afwezigheid.

Hij probeerde te vliegen en dat lukte, maar hij miste zijn roer, zodat hij schommelend door de lucht ging. Uitgeput stortte hij neer in zomaar een tuin en bleef eenzaam en in verwarring liggen. Een hond ontfermde zich over hem. ‘Hoi,’ sprak de hond. Het was een groot, donker en langharig exemplaar met droevige ogen. ‘Hoi,’ zei hij nogmaals. ‘Wie bent u?’

‘Ik ben een ekster,’ zei de gevallen vogel. ‘Ik ben de weg kwijt, weet u misschien hoe ik terug kan komen in een tuin met een rode deur en een blauw schuurtje en twee halfdode coniferen?’ “Ik kan je niet helpen,’ zei de hond op een melancholische toon, ‘Ik weet het ook niet. Ik zit hier sinds gisteren. Godzijdank. Ik ben door mijn baas aan een boom gebonden. En nu ben ik hier, dit hier is een dierenasiel.’

‘O, nou, mijn vrouw denkt vast dat ik dood ben.’ ‘Ah, u bent getrouwd, dat is verdrietig zeg. Wat is er gebeurd?’  Hij kwijlde. ‘Ik heb een duif uitgelachen en ben geschrokken van een kat. Die vrat de duif op. Ik heb het zelf gezien. Het was een vreselijke misdaad. Hoe kan dat toch gebeuren in dit land? Ach, het is verschrikkelijk. Ik ben ontsnapt, maar nu ben ik de weg kwijt.’

‘En uw staart is een puinhoop.’

De hond was nog niet uitgesproken of een groot vangnet werd om de getroffen ekster gevouwen en hij werd meegenomen naar een ruimte om onderzocht te worden. Daarna stopte men hem in een kooi. Zo beefde hij daar die nacht en had diepe spijt van zijn opmerkingen naar de duif. Hij kraste in zichzelf en snikte. Plotseling hoorde hij een bekende stem naast hem die zei: ‘Kijk nou eens, daar is ekster. Nou dat is toevallig. Wat is er gebeurd?’ De ekster kon de vogel die dat zei niet zien, maar hij herkende duidelijk de duif. ‘Duif!’ riep hij uit. ‘Of ik ben nu dood en spreek met je in het hiernamaals of er is een wonder gebeurd!’

‘Een wonder,’ zei de duif opgewekt. ‘Ja, het is een wonder. Een echt wonder. De kat, de criminele aanvaller, schrok ergens van toen hij met mij liep en liet me voor dood achter. Kinderen hebben me opgeraapt en hier naar toe gebracht. Ik mis een pootje. Hoe gaat het met jou?’

‘Ik mis een pen uit mijn staart, maar erger is dat ik jou zo heb beledigd. Het spijt me,  als we niet zo hadden gesproken dan was dit allemaal niet gebeurd. Kun je me vergeven?’

De wolharige hond jankte, hij luisterde stiekem mee.

De duif koerde: ‘Ik vergeef het je, en nu moet je niet meer janken, er zijn genoeg vogels die na een slecht leven eindigen als pasteitje.’

De ekster zweeg beschroomd en wenste hem een goedenacht.

Een week later werden zij beiden tegelijk vrijgelaten in de achtertuin van het asiel. Ze stegen met trots en zelfvertrouwen op in de blauwe lucht.

De duif vloog voorop naar de plek waar het misdrijf had plaatsgevonden. De ekster volgde en landde. Hij zocht zijn vrouw.

Daar zat zij.

‘Zo,’ sprak zij onderkoeld. ’Ben je daar weer, laf stuk ekster? Zo stoer mij in de steek te laten. Zak toch in de vogelstront.’ ‘Het spijt mij erg,’ beefde de eksterman. ‘Dat zal best,’ krijste ze. ‘Maar ik heb nu geen tijd, ik  moet gaan..’

‘Maar schatje, ik kan het uitleggen..’

De vrouw knikte met haar kopje naar een man op de schutting. ‘Wij hebben een nest,’ sprak deze zelfgenoegzaam. De ekster slikte. De duif liet een traan van medelijden. ‘Ik ben ook alleen,’ zuchtte hij. ‘Mijn vrouw is dicht bij de zon.’

Ze zwegen. De eksterman en vrouw zaten op een appelboom. ‘Het komt goed,’ sprak de duif. ‘Als het voorjaar komt, zal er nieuw geluk en nieuw leven zijn. Hij nam plaats op de voet van de parasol, deed zijn ogen dicht en steeg op naar de duivenhemel. 

De ekster wilde ook dood, maar hij richtte zich  eerst naar de andere eksterman. Als een kogel vloog hij recht op hem af en boorde zijn snavel diep in diens borst. Er klonk gekraak, gefladder en de man stortte uit de boom, en bleef liggen met de pootjes omhoog. Niet ver van de gestorven duif. De kat zag het gebeuren en zei hoofdschuddend: ‘Wat een geweld, waar is dat toch allemaal voor nodig. Het is een schande!’

Twee eksters poepten tegelijkertijd op zijn kop en vlogen naar een nieuw groot nest in een oude beuk.

En de geest van de duif zag dat het goed was.

 

Geen opmerkingen: