Tante Sjaan en ome Han (met dank aan
premier Rutte)
In zijn toespraak van maandag 18
augustus sprak premier Rutte over tante Sjaan en ome Han. Wie bedoelde hij
daarmee?
Sjaan en Han.
Die kennen elkaar helemaal niet. En ze zijn oud, heel oud. Sjaan woont in een
oude volkswijk, waar allang gerenoveerd had moeten worden. Haar huis met
Willem, haar man, is twee keer zo oud als zij bij elkaar, en er is nooit veel
aan gedaan. Het dak lekt en er zitten scheuren in de muur. De voordeur moet je
voorzichtig dicht doen. Sjaan heeft er niet veel moeite mee. Ze heeft haar hele
leven in de ouderenzorg gewerkt en vier kinderen opgevoed.
Alleen
Willem gaat de laatste tijd niet goed. Hij beweegt zich in een rolstoel en hij
gaat iedere dag achteruit. Hij roept voortdurend dat het niet lang meer kan
duren. Willem heeft zijn laatste werkzame jaren op de taxi doorgebracht tot het
niet meer ging, nadat een klant een pijltje uit een blaaspijp in zijn oog had geschoten.
Een wonderlijk ongeluk en hij wilde daar niet over praten.
En dan Han.
Een klein, dikkig mannetje met een krans van haar op zijn schedel. Ook hij
woont in een volkswijk, maar dan in een andere stad. Een hele grote stad vol
intellectuelen, kunstenaars en grachten. Timmermannen en loodgieters zijn er
niet welkom, behalve dan om de leidingen van je penthouse te repareren.
Han zag ook
dat zijn volkswijk in de loop van de jaren veranderde. De bevolking bleef arm,
maar kwam uit landen vol knoflook en minaretten. Hij vond het prima, Han was
een man die zich altijd aanpaste en zijn opa van moeders kant was van Turkse
komaf.
Han werkte
zijn leven lang op de tram van de vervoerder van de grote stad vol
intellectuelen, kunstenaars en grachten. Maar dat intellect en die kunst, dat
werd steeds minder op de rails. Die gingen liever met de bakfiets. Daarom zag
hij vanaf zijn bestuurdersplaats dezelfde lui als in zijn prachtwijk. En voor
de wielen vaak ook teveel toeristen.
Maar om
terug te komen op Sjaan en Han. Ze kenden elkaar niet goed, maar een heel klein
beetje uit hun jeugd. Zij hadden een scharrel. Verder kwam er niks van. Toch
was Han haar niet vergeten. Soms meende hij haar vanaf zijn bestuurderstoel in
de massa te zien. Han was niet meer getrouwd. Zijn vrouw Truus had hem bedrogen
met de behaarde overbuurman. Toen Han erachter kwam, heeft hij die Joop, een
schop tussen zijn benen gegeven en toen kwam er een rechtszaak, want Joop
beweerde dat Han hem met die rotschop onvruchtbaar had gemaakt. Joop verloor
die zaak.
Bij zijn
kapper Leonard hoorde Han onlangs dat een klant van Leo een kennis had die
Sjaan van de bingo kende. Zo verkreeg hij haar telefoonnummer. Na diep zuchten
belde hij haar en ze leek totaal niet te weten wie hij was. Maar hij mocht
langskomen hoor. Geen probleem.
En zo trof
hij haar 50 jaar later, samen met haar halfblinde man Willem. Hij vertelde dat
iemand hem had gezegd dat ze dood was, maar hij had dat nooit geloofd. Sjaan
kon toch niet zomaar doodgaan?
Sjaan zag er
goed uit, vond Han. Ze droeg een beige trui met daarop een medaillon boven een
geplooide zalmroze rok. Haar haar was donkerblond en was nog net zo lang als
toen. Twee grote ronde oorbellen bungelden in haar oren.
Haar handen
waren zacht en rond en ze schilde een appeltje voor Willem. Sjaan had haar hele
leven goed voor hem gezorgd. De televisie stond zacht aan. De premier sprak
over Sjaan en Han. ‘Hij heeft het over jullie,’ lachte Willem. ‘Maar jullie
mogen niet knuffelen!’ Ze lachten nu alle drie. In Han begon een klein vuurtje
te branden. De vele relaties en vriendinnen die hij bemind had, konden niet op
tegen Sjaan. Hij hield zijn hoofd schuin en keek voorzichtig naar haar, terwijl
ze de appel jaste. Je ogen zijn van blauwe parelmoer, Sjaan, dacht hij. Je
lippen als het rood van rijpe kersen. Je neus een beeldhouwwerk dat ze
tegenwoordig niet meer zo maken. Toen ze met haar hand haar haar achter haar
oor streek, net als vroeger, voelde hij een diepe brand in zijn borstkas
uitslaan. Hij begon heftig te zweten en ze zag het.
‘Gaat het
goed, Hans?’ vroeg ze. ‘Wil je nog een kopje koffie?’ ‘Ja hoor, het gaat
prima,’ knikte hij. Hij begreep niet waarom hij het nooit had durven zeggen.
Ook nu niet. Waarom zou hij niet opspringen en het hard door de kamer toeteren?
‘Het is
warm,’ zei Willem.
‘Ik kan me
jou niet zo goed herinneren Hans,’ zei Sjaan. Ze vouwde haar handen op haar schoot. ‘Ik ben
als kind weleens verliefd geweest op een kleine, beetje dikke jongen, misschien
was jij dat.’
‘Verliefd
geweest?’ reageerde Willem verbaasd. Hij kon zich niet voorstellen dat er een
leven voor hem was geweest. Ze had er nooit over gesproken. ‘Op die augurk
naast me?’
‘Ja, heel
verliefd,’ zei ze. ‘Elke nacht droomde ik van hem. Maar misschien was het
iemand anders, ik weet het niet.’
‘Hoor je dat
Henk?’ riep Willem. ‘Ze was verliefd op je. Mooie boel.’
‘Ach, als
kind,’ zei Sjaan, maar ze had plotseling een liefdevolle,
zachte
glimlach om haar lippen. ‘Het is zo mooi, zo oprecht om als
kind
verliefd te zijn. Zo puur wordt het nooit meer.’
Een melancholieke sfeer vulde de kamer. De lapjeskat rekte
zich uit en voor de deur, zichtbaar vanuit het linkerraam, werd door twee
jongens
gevochten. Han zag dat de ene jongeman een groot mes liet zien. Als hij kon,
zou hij met Sjaan vertrekken naar een beter deel van de stad. Hij bezat nog wat
spaargeld. Maar wilde zij iets, zag zij iets in hem?
Willem rolde
met zijn stoel naar een kastje en pakte er papier uit. ‘Ik heb een idee Sjaan,’
zei hij. ‘We regelen het nu effe.’
‘Wat?’ vroeg
ze, want ze zat nog met haar gedachten in een teder, roze gekleurd dromenland.
Ze liep met Han lang geleden langs de havenkade. Ze waren heel jong en heel
verlegen. Ze zagen de zon rood aan de horizon verdwijnen. Het was een prachtige
zomeravond. Een opstapper van de loodsboot zwaaide naar hen, terwijl ze voorbij
voeren op weg naar het volgende schip.
Ze keek naar
Han, die met een doekje zijn voorhoofd afdeed. Hij zag er mooi uit, vond ze.
Hij had grappige, spottende bruine ogen en een leuke lach. Ze kon zich wel
voorstellen dat hij ooit haar geliefde was.
‘We regelen
het,’ zei Willem weer. Hij richtte zich tot Han en het leed geen twijfel dat
het Willem totaal niet om romantiek ging. ‘Ik ga binnenkort de pijp uit en jij
gaat voor Sjaan zorgen. Dat wil je toch?’
‘Asjeblieft
Willem,’ protesteerde Sjaan. Maar Willem druiste verder. ‘Jullie gaan hier
wonen en je neemt mijn auto. Ok?’ Han kon wel door de grond zakken. Alle
romantiek en mooie dromen werden door deze man door het doucheputje gespoeld.
‘Mijnheer,’
zei Han. ‘Ik ken u niet, ik ken Sjaan van heel vroeger en ik was alleen
benieuwd hoe het met haar ging. ‘
Sjaan voelde
een traan over haar wang glijden. Ook Han begon te grienen. ‘Ik heb veel aan je
gedacht Sjaan,’ zei hij. ‘Heel veel.’
De deur ging
open en er kwam een lange blonde vrouw binnen van een jaar of veertig. Ze droeg
een paardenstaart. Ze keek even naar het emotionele tafereel en riep: ‘Mama,
wat gebeurt hier? Wie is dit?’
‘Dit is Hans,
of Henk,’ mopperde Willem. ‘Ik probeer ze an elkaar te koppelen, want het zijn
tortelduifjes.’
‘Wat?’
brieste de dochter. ‘Dat heb jij gedaan hรจ, Willem? Dat is jouw schuld. Kijk
nou, mijn huilende moedertje. O, jij ploert, jij schurk. Mijn hele leven al heb
je van haar als een schurk geprofiteerd. Maar nu ga ik je wurgen.’ Han zag dat ze een touw in
haar handen had, dat ze om de nek van de arme Willem legde. Zo direct zou hij
getuige zijn van een moord. Maar hij had de moed niet de vrouw tegen te houden.
‘Ik moet maar eens gaan,’ fluisterde hij. ‘Ik moet mijn eten nog opwarmen.’
‘U blijft
zitten tot ik deze schoft heb omgebracht,’ zei de dochter. Willem beefde van
angst over zijn zieke lijf. ‘Doe het niet!’ riep hij. ‘Ik blijf toch je vader!’
Daarna legde
de vrouw het touwtje weg. ‘Ik wurg je niet,’ zei ze. ‘Alleen omdat het sneu is
voor mama.’
Han pakte
zijn jas. ‘Ik ga, Sjaan,’ zei hij gedwee.
‘Ik laat je even uit,’ zei ze.
Hij stapte
naar buiten, koude lucht stroomde zijn neus binnen. Het was donker. De politie
sleepte ondertussen de twee jongens in een gereedstaand busje.
‘Dag Sjaan,’ zei hij en hij wilde haar kussen,
maar dat mocht niet, want het was coronatijd.
‘Mama!’ riep
een stem vanuit het huis.
‘We gaan,’ zei Sjaan onverwacht. Ze wees op zijn auto,
maar hij zag
dat de wielen er door het tuig af waren gesloopt. De auto steunde alleen nog een
stapeltje bakstenen. ‘Dan gaan we lopen,’ zei ze. Ze liepen naar de haven. Ze wees naar het standbeeld van de zeeman met
de lantaarn, op de kade.
‘Hier was het,’ zei ze. ‘Hier heb ik gestaan,
lang geleden. Met jou. Ja, jij was het. Wat was je mooi toen en wat hield ik
van je.’
Ze wees naar
de rode gietijzeren vuurtoren aan de overkant van het water. ‘Daar gaan we naar
toe,’ zei ze. Ze liep hard voorop. Voor zo’n oude dame kon ze nog goed
dribbelen. Bij de toren aangekomen liet ze een sleutel zien. ‘Ik ben een van de
twee mensen in deze stad die hier een sleutel van hebben.’
Ze gingen
naar binnen en klauterden de paar honderd ijzeren treden omhoog. Han was er nog
nooit geweest. Het uitzicht was fascinerend. De lichtjes van de schepen straalden
vriendelijk in de haven. Zo nu en dan gleed het rondgaande licht verblindend
over hun schouders. Ze zoenden plotseling hartstochtelijk. Han zweefde van
geluk. ‘O, Sjaan, wat doe je me aan,’ hijgde hij.
Maar toen liet
ze even los. ‘Kijk, daar zijn ze!’ riep ze.’ Ze komen me halen.’ Rond het
gebouw van de visafslag cirkelde een helikopter, er was geblaf van honden. Het
blauw van de zwaailichten verstoorde de idylle. ‘Ik ga naar ze toe,’ zei ze
rustig. ‘Jij gaat als eerste naar huis.’ Hij daalde af en verdween in de nacht.
En dit was
het geheim van tante Sjaan en ome Han. Ze hadden elkaar iedere week, op vrijdag
lief, op hoog niveau, tot ze beiden
onverwacht stierven.
Niemand weet
hoe het kwam, maar de andere sleutelbeheerder vond ze op een morgen levenloos,
boven in de toren, in elkaars armen verstrengeld. Er waren geen sporen van een misdrijf
of zelfmoord.
‘Verdomme, nou
zijn ze dood,’ mopperde Willem en heb ik niks kunnen regelen. ‘Wie moet er nou
voor mijn zorgen als ik straks een kasplantje ben?’
‘Maak je
geen zorgen,’ zei de dochter streng. ‘Ik ga je straks van het balkon sodemieteren,
oude proleet.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten