Deze week
was de activiteitenweek op mijn school. Op mijn rooster stond ik als begeleider
voor een middag op de ijsbaan. Ik verwachtte een van mijn klassen daar te zien,
maar dat was niet het geval. Ik trof een aantal kinderen van de afdeling die
onderwijs verzorgt aan leerlingen die pas in Nederland zijn.
In een
lokaal zaten negen kinderen en ze bleken uit Syrië en omstreken te komen en ijs hadden
ze waarschijnlijk nog nooit gezien. Er was een begeleider bij, die ze wel
kende. Hij bevestigde dat ijs nieuw voor ze was.
We gingen op
weg. Het was een wandeling van een half uur. Fietsen ging niet, want ze konden
nog niet fietsen. Het waren jongens en
meisjes van een jaar of dertien, veertien. Ze hadden bleke gezichtjes. Ik vroeg
me onderweg af wat ze hadden meegemaakt, maar vragen stellen kon ik niet, want
zij spraken geen Engels, dus hoe communiceer je dan?
Een jaar
geleden waren ze misschien nog in het noorden van Syrië, nu liepen ze hier naar de ijsbaan. En ze hadden geen idee
wat schaatsen voor iets was.
De andere begeleider, een statige, grote man van een jaar of zestig, besluit de kortste weg naar de ijsbaan te nemen en dat pad voert over een dijk van klei. Een opstapje ontbreekt. Ineens krijg ik een vreemd beeld tussen de oren: de kinderen moeten nu niet alleen figuurlijk de Nederlandse dijk over, maar ook letterlijk.
Geen
probleem voor ze. Ze hebben al veel getrotseerd, al weet ik niet precies wat en
ik wil het eigenlijk ook niet weten.
In de ijshal
staan de kids er enigszins bedremmeld bij. Ze krijgen schaatsen in hun handen
gedrukt en die moeten aan. Tot zover gaat het goed, maar dan komt het gedeelte
dat ze het ijs op moeten. Een van de meiden begint bijna te huilen bij het
idee. De begeleider geeft haar een arm en zo schuifelen ze recht naar voren. Ze
nemen een stoeltje en het gezicht van het kind klaart enigszins op. De anderen
schuifelen ook, terwijl ze zich aan de boarding vastklampen.
Toch, na een
uurtje krijgt het groepje er plezier in. Ik zie het angstige meisje met een
vriendinnetje een hele ronde maken met een stoeltje. De jongens schaatsen of ze
nooit anders gedaan hebben. Alle angst is plezier geworden. Zo groot is het
aanpassingsvermogen van een kind.
Echter, denk
ik terwijl ik mijn eigen handschoenen aanbied aan een jongen, dat is enkel voor
praktische zaken. De herinnering aan een oorlog zit aan de binnenkant, achter
de ogen, in de cellen en eiwitten van het brein en belemmert de voortgang in
het bestaan. Bommen, schietpartijen, dode mensen in de straat spoken door de
gedachten en zijn als glad ijs waarop je hard kunt vallen.
Voor
buitenstaanders zijn flash- backs, verdriet en zorgen om achtergelaten familie
onzichtbaar. En niet alleen onzichtbaar, voor de meesten van ons zijn ze ook
onbegrijpelijk.
Plezier en
bewegen kunnen afleiding bieden en daarom is het goed voor de slachtoffertjes
van oorlogsgeweld.
Van onze
kant is een klein beetje begrip en geduld nodig, ook al snappen we lang niet
alles. Bij ons is, gelukkig maar, nog geen bom op onze stad gevallen.
Het wordt
tijd om terug te gaan. De kinderen zijn supervrolijk en er zit meer kleur op de
wangen. Ik vind de jongen terug die mijn handschoenen heeft geleend
en hij geeft
ze beleefd terug. Een andere jongen heeft een grote schaafwond op zijn knie.
Een medewerker van de ijshal doet ereen megaverband omheen alsof de knie er
half af ligt.
We gaan naar
buiten. We klunen weer over de dijk. We zijn in Nederland. We zijn vrij, de
lucht is grijs, de zon ver weg. Zoals het hoort in de winterse polder.
‘Stop de
oorlog,’ denk ik met ieder stap die ik in de klei zet. Dat moet toch kunnen na
tweeduizend jaar oorlog voeren. Als we ziektes kunnen uitroeien, kunnen we ook
oorlogen stoppen. Dat moet gebeuren, daar geloof ik in, als stomme kaaskop.
Weg met
oorlog. Geef kinderen een leven zonder geweld. Om samen te kunnen spelen en
leren en schaatsen. De wereld één grote, vrolijke, bonte ijsbaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten