woensdag 29 juli 2020

Als je maar betaalt


 De man met de grote, zwarte hoed en de donkere, onzichtbare ogen
 liep op hem af en legde
de lederen map voor hem neer. 
“Deze zijn voor jou,” zei hij, zonder de ander aan te kijken.
De mislukte artiest geloofde hem niet. “Voor mij?”
“Meesterwerken,” sliste de onbekende. “ Speciaal voor jou.” 
De artiest strekte zijn vingers naar de map,
maar de man griste deze snel weg. “Eerst een whisky,” zei hij dreigend. 
De kunstenaar dacht na.
Over de meesterwerken en wat die al niet op zouden brengen. 
Hij bestelde een whisky en nog eentje  en nog eentje. 
De man met de hoed had duidelijk dorst, maar stelde zich niet verder voor. 
Het viel de schilder op dat hij helemaal niet dronken werd. 
Ze spraken niet, maar dronken, tot het morgenlicht door de oude gordijnen kierde.
“Heren, ik ga sluiten,” zei de kroegbaas ongeduldig. “ Ik ga ook,” sprak de man met de hoed.
“Ik moet nog zaken doen.”
“Hee,” zei de kunstenaar. 
“Had jij niet iets voor mij?” De onbekende grijnsde.
 “Asjeblieft,” sprak hij en legde de map op de knie van de artiest. 
Daarna verliet hij snel het café.
“Wat een zuiplap,” liet de kroegbaas zich ontvallen.
“Op mijn rekening,” zei de kunstenaar.
Hij opende de bruine map en verwachtte eeuwenoude tekeningen, 
prenten van beroemde meesters,          
maar hij vond slechts recensies, bittere, zure, slechte recensies, 
over zijn eigen werk.
“De dood achtervolgt me,” zei hij tegen de waard.
“Als je maar betaalt,” zei die.

Sjoerd
1996

dinsdag 28 juli 2020

Escher in het paleis



    Een dromerige foto van Den Haag vandaag. Bezoek ook het            Eschermuseum.  https://www.escherinhetpaleis.nl/

maandag 27 juli 2020

De orgelman december 2013




Bij de ingang van het winkelcentrum staat vandaag een laatste orgelman in de striemende wind en regen. Hij heeft de kerstliederen erop gezet en hij schudt wat met het bakje. De mensen passeren hem, hun hoofd weggestopt in de jas. Zomers staan er her en der artiesten uit de Balkan en sommigen zijn ware kunstenaars, zodat je je afvraagt hoe het komt dat ze op straat staan, zo ver van huis. De orgelman lacht, hij is blij, hij is buiten. Hij heeft er geen moeite mee. Weer of geen weer. Ook de man van de groenten, van de markt, is blij en met zijn bulderende stem hoor je hem al van ver. Hij geeft mijn zoon een mandarijntje. Thijs wordt er verlegen van. We slalommen langs mensen die voorbij schieten met boordevol gevulde karretjes en Thijs krijgt zijn eigen kleine karretje, met een vlaggetje. Die mensen kijken niet zo blij als de orgelman, niet zo blij als de groenteboer en ook niet zo vrolijk als het vrouwtje dat haar straatkranten probeert te slijten. De meerderheid hier heeft een ernstige uitdrukking en de minderheid geniet. Tegenwoordig denk ik dat het gezegde ‘je bent wat je eet’  een serieuze uitspraak is, want de energie en het eten van de orgelman en de krantenjongen en de groentekoning zijn meer met elkaar in evenwicht. Zij staan buiten in de elementen de kilojoules op te stoken, zij happen frisse lucht, hun vingers en tenen vriezen eraf en in augustus zweten ze alle giftige dampen  uit hun poriën. Ik vrees dat je buik barstensvol bikken, daarna in een stoel of autostoel ploffen en de ramen en deuren stijf dichthouden van mensen een muggezifterig type maakt. Iemand die anoniem gaat klagen op het internet, of op Geert Wilders gaat stemmen. Het is de lifestyle die het gehalte aan zuur bepaalt. Een levenswijze van veel gemak en verstopte aderen, vooral die in de hersenen. Ik stop twintig centen in het bakje van de orgelman en denk in een flits na over mezelf. Wat is mijn lifestyle? Ben ik ook een couchaardappel ? Deels wel, ik zou niet met de orgelaar kunnen ruilen. Ik ben ook iets boller geworden, maar ik ben nog wel in staat over mijn toestand na te denken en de fiets te pakken. Jongens, die heerlijke fiets. Verleden week reed ik ermee naar de tandarts, dwars door de landerijen. Zweet op de rug, en zingen gaat ook heel goed op het rijwielpad, wist je dat? Daar is de orgelman, daar is de orgelman, met zijn piere- pierement, een oud liedje, maar je kunt ook best iets van Adele zingen. Ik betrad lachend het vreesvertrek. Dat doen lichamelijke inspanning en buitenlucht. Ons lichaam wil dat we flink bewegen en weinig eten en onze ziel en zaligheid sluit zich daarbij aan. Ik schrijf dit terwijl het land zich een hernia eet en ikzelf op de bank zit met een chipje en een glaasje wijn. En de orgelman zijn centen telt..

december 2013

zondag 26 juli 2020

Verslag ritje met EMA tramlijn 25 van Haarlemmermeerstation naar Amstelveen



6 oktober 2019

Het is een koude, regenachtige zondag. We gaan met Thijs naar de EMA tramlijn die loopt van het Haarlemmermeerstation Amsterdam naar Amstelveen Bovenkerk.
We gaan met de trein naar Amsterdam CS en vandaar met de Noord-Zuidlijn naar Zuid WTC. Dat is natuurlijk niet de snelste route, maar Thijs wil zoveel mogelijk bussen, trams en treinen. Als het maar wielen heeft.
Op het station spreken we de buurvrouw van oma en haar kleindochter die 12 is. Ze is langer dan haar grootmoeder en ze heeft onschuldige bruine bambi ogen. Ze gaan een dagje naar Artis.
De regen komt bij vlagen. Op Zuid moeten we naar bus 15. Die laat even op zich wachten. Een man spreekt ons aan en vertelt dat hij morgen 70 wordt en dat hij zijn verjaardag morgen groots gaat vieren. Hij heeft 100 muzikanten uitgenodigd. Hij is nu toch

wel wat zenuwachtig voor de grote dag. Hij zegt met alle groten te hebben gespeeld. Ook met Toots Tielemans. Nu is hij straatmuzikant. Wat voor instrument hij speelt, vertelt hij niet, maar ik geloof hem wel.
We arriveren bij het Haarlemmermeerstation. Het is een mooi, oud gebouw. Ook van binnen is het fraai, alsof je in de tijdmachine bent gestapt. Het personeel zijn meest oudere heren. Een verkoopt een echt kaartje en knipt er een gaatje in met een tang. Wij krijgen een roze, Thijs een gele. De tram staat al voor ons klaar. Vandaag is dat een gele  tram uit 1959. Er staat lijn 25 op. Binnen in hangen aanwijsborden voor de lijn 9 die altijd over de Middenweg Watergraafsmeer reed, tot de Noord-Zuidlijn kwam. Toen werd de lijn opgeheven. De tram wordt bestuurd door een oudere, grijze heer met een Rotterdams accent.  De conducteur is iets jonger, heeft een ouderwetse, lange grijze jas aan en moet regelmatig de tram uit vanwege de overwegen. In zulke gevallen moet hij een sleutel omdraaien of met een vlag zwaaien. Als hij een sleutel gebruikt gaan er lichten branden op de overweg. De man heeft dus wel een natte job vandaag. De rails gaat langs het Olympisch stadion door een smal pad tussen het groen. Het spoor is hier en daar niet recht meer, dus daarom is de snelheid laag. We gaan langs het IJsbaanpad, het oude pand van de ING (die schoen),  en het oude station van Amstelveen. De chauffeur draait met zijn linkerhand aan een houten wieltje. Het is een baan door een natuurlijk gebied, we passeren ook het Amsterdamse bos.
In deze oude tram zitten op deze koude dag weinig mensen.Een gezin met kinderen en een paar buitenlandse mensen. Later blijkt bij navraag dat het oude beestje echt wel een kachel heeft, maar dat de mannen deze niet aan hebben gezet.
Een ritje in een nostalgisch voertuig is wel  goed voor de fantasie. Wie kunnen in dit ding gezeten hebben? Ik denk aan Carmiggelt, Herman Brood (zag ik een keer stomdronken uit een tram rollen op het Spui) of aan Ajax fans die richting de Meer gingen. Misschien zat Johan Cruijff er weleens in, want in 1959 was hij nog maar 11 jaar.
De tram piept en kraakt en ruikt naar ouderdom. De stoelen zijn niet heel oud. Dan komen we bij Bovenkerk. Daar moeten we eruit en gaat de tram keren bij een driehoek.
Op de terugweg passeren we een tram uit misschien wel de jaren 20 uit Wenen en een tram die lang geleden in Rotterdam naar de Schieweg reed. Bijzonder dat hier nu twee rijtuigen uit concurrerende steden elkaar kruisen.
Thijs heeft het fototoestel omgehangen en maakt filmpjes van de rit. Het blijft koud als we terug knarsen bij het Haarlemmermeerstation. Terug naar onze eigen tijd.              

zaterdag 25 juli 2020

Tram 25 Haarlemmermeerstation naar Amstelveen



    Tram 25 Haarlemmermeerstation naar Amstelveen: een hobbelige onthaastrit  

Het oudejaarsavonddiner dat we nooit meer zullen vergeten



Toen wisten we nog niet dat onze jongen, onze lieve zoon Joris , iets mankeerde. Iets met de aspergesziekte of zoiets. Daardoor was zijn motoriek gevuld met slungelachtigheid zodat het leek of hij geen enkele controle had over zijn lijf en leden.
Het volgende gebeurde: het was tijd voor het oudejaarsavonddiner. Onze toch wel deftige familie zat in het beste laatsteavondmaalkleed aan de tafel. Opa, oma, tante Jo en oom Hendrik. Freule Josje, die nooit iets zegt, was uitgenodigd, dame van de liefdadigheid, notaris Swinkels en zijn  stijve vrouw mevrouw  Van Teenen en natuurlijk Hermannus LeTronc, de eeuwige, beschonken vrijgezel.
De stemming was ernstig. Tot hij, de lieve jongen, binnenkwam om ons een gezegend nieuwjaar  te wensen. Hij maakte een vrolijke groetbeweging met zijn linkerarm, en struikelde een fractie van een seconde daarna met zijn rechtervoet over zijn linkervoet. Het lange lijf boog naar voren en dreigde te vallen. Daarom strekte hij de rechterarm uit om de val te breken, echter, die hand verdween in de schaal met dampende aardappelen. De valbeweging ging verder en om de schrik van de hete pommes de terres te overleven, trok hij aan het wit damasten tafelkleed. Bij het schuiven kletterde de soepterrine oorverdovend van de tafel. Een aantal aardappels rolden in de schoot van tante Jo. ‘Nee!’ riep onze moeder. De vermicelli droop van het hoofd van oom Hendrik en hij deed pogingen zich daarvan te bevrijden. Tante Jo jammerde: ‘Hendrik, wat afschuwelijk, we gaan naar huis, nu meteen!’  Hermannus gniffelde en keek juffrouw Josje aan die probeerde niet te lachen. De notaris keek zuur, erg zuur.     
De rest van de avond ging voortreffelijk, omdat hij, onze lieve zoon Joris, een aparte plek in de kamer kreeg, aan een tafeltje bij het raam, waar hij geen enkel kwaad kon doen. Zo nu en dan dreigde hij op te staan  en keek een ieder strak in zijn richting. Dan ging hij braaf weer zitten. Aandoenlijk was het moment dat hij zijn vingertje opstak en met een lief stemmetje vroeg of hij asjeblieft naar de wc mocht.
Het gezelschap keurde dit goed en at verder van de voortreffelijke gegrilde kabeljauw.
De jongen stond op, maakte een dansje waarbij hij een duur schilderij aanraakte dat driftig heen en weer zwaaide.  Nu was hij bijna bij de tafel. Iedereen hield zijn adem in bij de te verwachten passage. Maar tante Jo niet, zij was gulzig en genoot verschrikkelijk van de overheerlijke vis. Zij had niet in de gaten dat een dikke graat mee naar binnen ging. Ze verslikte zich. Och, arme.
Onze lieve zoon Joris, zag het gebeuren. Hij zag haar blauw worden en driftig met haar armen bewegen. Er kwam geen woord meer uit haar keel. Met zijn lange armen duwde hij  haar borst naar voren, tot ze voorover gebogen zat. Daarna sloeg hij haar met de rechterhand recht tussen de schouderbladen.
Tante Jo braakte en op de stinkende vloeistof dreef de visgraat mee naar buiten zoals het rioolwater in de open zee stroomt. 
Zij dankte onze lieve jongen duizendmaal voor het redden van haar leven en ook de andere gasten waren zeer opgetogen.
‘Joris verdient een standbeeld,’ riep oom Hendrik. ‘Verdomd, ik ga dat deze week regelen!’
‘Geen dank hoor,’ zei Joris en misschien wel vanwege enige verlegenheid, pakte hij zijn accordeon en speelde muziek die doorgaans in het geheel niet gepast werd gevonden.

Zuid zuid west van Ameland,
daar ligt een kolkje diep,
daar vangt men schol en schellevis,
maar mooie meisjes niet.
Hoog is de zolder
laag is de vloer,
mooi is het meisje,
maar lelijk is d’r moer!

Hoog hoog  ja hoog,
de ballast die is droog,
maar onder op de grond,
is hij zo nat als stront!

Het gezelschap zong mee uit volle borst. Tante Jo, in een schone jurk van mij, oom Hendrik, papa en de notaris: allemaal het hoogste lied. En meende ik nu ineens de heer Swinkels: ‘lelijk is d’r hoer’  te horen zingen, in plaats van: ‘moer. ’ Papa ging op tafel staan en sloeg de maat. Mevrouw Van Teenen hing met haar kont, per ongeluk, boven de vlam van een kaars. Iedereen danste en klapte en stampte mee. Oma deed een handstand en opa riep: ‘What the fuck!’
En toen sloeg de klok twaalf. Buiten knalde het vuurwerk. Men keek beteuterd naar de tafel. Het schaamrood op de kaken, vanwege de ongepaste frivoliteiten. Er werd gekucht.
Joris borg zijn accordeon op. ‘Ik ga naar bed,’ zuchtte hij.
‘Wilt u allemaal een glas op het nieuwe jaar?’ vroeg mijn moeder verlegen.
Men stemde daar mee in. En zo werd er getoast en geproost.
‘Een avond om nooit te vergeten,’ zei oom Hendrik.
‘Een bijzonder kind heeft u,’ zei  tante Jo.  
‘Ik ben verliefd op Joris ,’ flapte freule Josje eruit. Ze kleurde rood.
Iedereen keek naar de kleurige sporen die de vuurpijlen in de  donkere       nacht maakten, maar was in gedachten bij het ogenblik van de Joris magie. Het was  een heerlijke avond  om nooit te vergeten. En zonder over te praten, in stilte van te genieten.  

Bonnie Parlevliet, de moeder van Joris Tussenmeren

vrijdag 24 juli 2020

Het feestje met de stofzuiger (1991?)





Ongeveer dertig jaar geleden werd ik door een kennis uitgenodigd op een studentenfeestje. De kennis studeerde niet, maar zijn vriendin wel, iets met geneeskunde. Ze leek me aardig, een beetje tuttig en erg serieus. Ze pasten niet bij elkaar, vond ik. Haar vader had wat centjes en kocht een heel huis voor zijn prinses.
Het feest vond plaats in dit huis, ergens in Amsterdam-Oost. Direct, na binnenkomst, viel me op dat het ballonnenblazen volledig uit de hand was gelopen. De sfeervol ingerichte woning leek op een ballenbak, maar dan met ballonnen. Je moest er doorheen waden als door een rivier. Een rivier met gele, rode, blauwe, groene en gele bollen.
Net toen ik binnenkwam, zei een van de gasten tegen me: ‘Ik zag het meteen toen je binnenkwam.’ Nog steeds een van de meest mysterieuze ontvangstuitspraken die ik  noteerde. Ik wilde nog wel een vraag stellen, maar de dame was al weer weg gezwommen, of verdronken, in de ballonnenzee.
Het feest vorderde in het bekende oeverloze geklets en daarbij vloeide de drank ook voorspoedig.
In de keuken werd een limbodans uitgevoerd, dat is een dans waarbij de dansers onder een stok doorgaan met hun borst, maar hierbij werd een echt open vuur gebruikt alsof we op een tropisch eilandstrand waren. De ene limbodanser, ik denk


een student, klom op een tafel en wierp alle kleding van zich af. Het enige wat hij nog aanhad was een rood, kanten damesslipje. Dat hield me nog een tijdje bezig. Was hij wezen snuffelen in de kledingkast van de gastvrouw of had hij voor de gelegenheid van deze avond een bijpassende onderbroek uitgezocht? Ik ben bang dat het van een van de meisjes was.    
Het feestje ging vrolijk verder. Ik nam een glaasje sap, want ik ben ergens nog altijd bang dronken te worden. Dit naar aanleiding van een traumatische ervaring uit mijn jeugd (hierover een andere keer).
Een andere, lange, dunne student met een hippe bril, rende langs en riep in het voorbijgaan dat hij de stofzuiger uit het raam ging werpen. ‘Ontzettende zin an!’ riep hij. Even dacht ik nog dat een grap moest zijn tot ik een moment later een enorme klap hoorde en de stofzuiger op de stenen zag liggen, in diggelen.
Enigszins verward  door alle onzin verliet ik het fuifje en kwam terug op station Amsterdam Centraal. Ik zag de rode sluitseinen van de laatste trein wegrijden.
‘Was dat de laatste trein?’ vroeg een man met een hangsnor. Hij droeg een beige regenjas en om zijn neus hing de geur van een eenzame avond in de donkerste kneipen van onze hoofdstad. Ik schatte hem een jaar of veertig en hij werd thuis niet meer verwacht, hooguit door een kat.
Ik knikte meewarig.

‘Dat schiet niet op,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik.
‘Rijden er nog bussen?’
‘Nee,’ ik fluisterde bijna.
‘Dat schiet niet op.’
Hij tastte in zijn broekzak en keek in zijn portemonnee. Er zat overduidelijk niks meer in.
‘Kijken of ik nog geld heb voor een taxi.’
Hij rommelde in zijn broekzakken. Ik keek de andere kant uit.
Een paar studenten zakten onderuit op de perronbankjes.
‘Niks,’ zei de man. ‘Dat schiet niet op.’
Hij liep weg in de richting van de roltrappen. Ik zag hem
verdwijnen in de najaarsnacht.    
Het was een koude nacht en het duurde heel lang tot de
eerste ochtendtrein binnengleed. Waarschijnlijk heb ik wel
overwogen terug te wandelen naar de fuif, maar ik huiverde
zo al genoeg in mijn te dunne jas.  

Juli 2020