Naar de bovenstaande illustratie van Fleur de Mylle.
Het was een prachtige, wonderschone zomeravond. Stijf was ik, nog altijd, maar wel de enige die naar de donkerpaarsblauwe pracht van de haag van sterren stond te kijken. Zo lang binnengeweest.
De mensen, de buren, zij keken naar de voetbalwedstrijd. En toen gebeurde het, mijn vriend, toen gebeurde het. Er klapwiekte een duif door mijn lauwe vrede. Ik zag direct dat er iets aan de hand was met haar, want ze vloog traag en laag, alsof ze een knobbelzwaan van 12 kilo was. Ik scherpte mijn blik, dat werkte nog godzijdank, en merkte op dat zij een prachtig ingepakte doos in haar snavel droeg. Als een cadeautje, met een lint eromheen.
Dat bevreemdde mij zeer, mon ami, het was heel weird. Een duif met een cadeautje. Midden in de zomernacht, als het nou kerst was. Ik staarde haar met open mond na en plotseling verdween zij aan de roze horizon uit beeld. Het pakje in haar bek. Al peinzend hinkte ik naar huis met gedachten in mijn hoofd. Kan een duif een doos stelen, zoals kraaien het gemunt hebben op sieraden? Nee, dacht ik, dat is heel vreemd. Ik vertelde het mijn vrouw die me bezorgd aankeek.
‘We staan twee nul achter,’ zei ze dof. ‘Jij hebt dus niks gezien?’ vroeg ik zacht en bescheiden. ‘Nee,’ zei ze, ‘wil je een biertje?’ En terwijl ze inschonk lette ze met een oog op het scherm. ‘Een duif met een cadeautje, dat is wel raar Ron, misschien moet je.., misschien is het wel een boodschap aan jou.’
Ik staarde haar verbluft aan. Mirjam, nooit zweverig, altijd right to the point, mijn stoere motorrijdster, moestuinfanaat, klusjesvrouw. ‘Een boodschap. Wat voor boodschap?’ ‘Wel, dat je een presentje voor me moet kopen!’ We gniffelden allebei en loerden uit het raam als spionnen van een geheime dienst. Geen duif te bekennen. ‘Niemand zal ooit weten wat er in dat pakje zat Ron,’ zei ze, ‘maar wie het heeft gezien, moet het zelf uitpakken, dat mooie cadeau.’
De mensen, de buren, zij keken naar de voetbalwedstrijd. En toen gebeurde het, mijn vriend, toen gebeurde het. Er klapwiekte een duif door mijn lauwe vrede. Ik zag direct dat er iets aan de hand was met haar, want ze vloog traag en laag, alsof ze een knobbelzwaan van 12 kilo was. Ik scherpte mijn blik, dat werkte nog godzijdank, en merkte op dat zij een prachtig ingepakte doos in haar snavel droeg. Als een cadeautje, met een lint eromheen.
Dat bevreemdde mij zeer, mon ami, het was heel weird. Een duif met een cadeautje. Midden in de zomernacht, als het nou kerst was. Ik staarde haar met open mond na en plotseling verdween zij aan de roze horizon uit beeld. Het pakje in haar bek. Al peinzend hinkte ik naar huis met gedachten in mijn hoofd. Kan een duif een doos stelen, zoals kraaien het gemunt hebben op sieraden? Nee, dacht ik, dat is heel vreemd. Ik vertelde het mijn vrouw die me bezorgd aankeek.
‘We staan twee nul achter,’ zei ze dof. ‘Jij hebt dus niks gezien?’ vroeg ik zacht en bescheiden. ‘Nee,’ zei ze, ‘wil je een biertje?’ En terwijl ze inschonk lette ze met een oog op het scherm. ‘Een duif met een cadeautje, dat is wel raar Ron, misschien moet je.., misschien is het wel een boodschap aan jou.’
Ik staarde haar verbluft aan. Mirjam, nooit zweverig, altijd right to the point, mijn stoere motorrijdster, moestuinfanaat, klusjesvrouw. ‘Een boodschap. Wat voor boodschap?’ ‘Wel, dat je een presentje voor me moet kopen!’ We gniffelden allebei en loerden uit het raam als spionnen van een geheime dienst. Geen duif te bekennen. ‘Niemand zal ooit weten wat er in dat pakje zat Ron,’ zei ze, ‘maar wie het heeft gezien, moet het zelf uitpakken, dat mooie cadeau.’
‘Ik ken je zo niet Mir,’ zuchtte ik. Ik zag een vochtige glans uit haar ogen naar beneden druppen. ‘Jij Ron, jij moet je hart weer gaan volgen, je bent zo triest geworden, zo teleurgesteld.’ Nu moest ik ook slikken, dat begrijp je. ‘Ga weer dansen Ron, dan maak je mij ook weer gelukkig, word weer mijn kampioen, je doet me pijn zoals je nu leeft.’
Ik vroeg me af hoe ik dat moest doen met mijn kunstbeen, maar als je iets echt wilt kan het, zelfs met een houten poot. Dus ik strekte mijn armen, sprong op, tapte als Fred Astaire met mijn goede been en rolde om van een heuveltje. We lachten zo hard dat het schuim van mijn biertje uit het glas stroomde. Sorry.
Op mijn schouder voelde ik iets neerkomen. Een vogelstrontje. ‘Geen vogel te zien motormuis,’ hikte Mirjam, ‘de duif wil je nog groeten.’
Ja, vriend, ik weet niet wat ik ervan moet denken en jij ook niet, maar neem er nog eentje van mij en geloof me: ik ben zo blij dat ik me weer zo licht voel, ik heb er weer zin in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten