Naar een prent van Fleur de Mylle
-Ik hak je kop eraf, zei de Romein tegen de Germaanse priester. En hij had het zeker zullen doen net als altijd, als de priester niet wat teruggezegd had, in zijn eigen taal. Hij had het zeker gedaan, want een soldaat is een soldaat en wordt betaald om een kop af te hakken. Soldaten zijn er niet om gezellig een kaartje mee te leggen. De vijand moet verslagen worden, of die oud of jong is of Germaan. Hij moet plat, weg ermee. Ave Caesar en hop. Maar nu aarzelde de soldaat toch tegen de militaire regels in. Want de priester deed hem, uit doodsnood, een prachtig voorstel. Hij zei: -Genade, genade en meer van dat soort gebrabbel dat de verslagenen doen en waar je niet naar luisteren moet, maar daarna: ik geef je het eeuwig leven, je zult voor altijd leven en vele levens leiden, rijke levens, geloof me, ik kan jou dat geven. De soldaat zette zijn zwaard even neer en ging zitten. -Arme ouwe, dacht hij, je gaat er alsnog aan als het niet waar blijkt te zijn. Vertel op, zei hij en hij keek oprecht. De priester kuste zijn voeten tien keer en sprak zacht: bij de bruine, bladloze boom aan de horizon is een put die al lang niet meer wordt gebruikt. Niemand weet dat het water daarin het water van het eeuwig leven is, ga daarin en wees mij genadig. Geloof mij, ik spreek altijd de waarheid. En zo geschiedde. De soldaat toog naar de bruine, bladloze boom aan de horizon en vond daar een oude put. Er zat een bewaker voor, een halfblinde ex-gladiator die hij doormidden kliefde met een klap van zijn zwaard, dus dat was geen probleem. De ex-gladiator kreeg geen kans meer wat terug te zeggen. De soldaat liet zich zakken in de put en merkte de onzichtbare, giftige dampen te laat op. Zijn lichaam zakte als een vijg van het blad in het modderige water en bleef drijven, ogenschijnlijk zo dood als een pier.
De soldaat kwam tot zichzelf in een ruimte die gevuld was met lachende mensen en vreemde, zwarte apparaten voor hun neus. Ze dronken geel vocht uit een glas en spraken hard. Hij kon het verstaan. Bij Caesar, dacht hij, ik ben echt in een ander leven, de oude gek had gelijk. Wel droeg hij nog zijn soldatenpak, met op zijn hoofd een helm met pluim en hij zag dat de mensen naar hem wezen. – Mijnheer mag ik u iets vragen zei een jong meisje. – Wat een prachtig pak heeft u aan, echt heel stoer dat u dat durft te dragen.
- Dank u, zei de soldaat tactvol.
- Zeg maar jij, zei het meisje. Ik heet Saskia, ik studeer kunstgeschiedenis, en u bent vast een Romein.
- Zeg jij ook maar jij, zei de man. Ja, ik ben een Romein, een echte. Ik hou van vechten en mensen killen. Het is een mooi beroep, een zwaar beroep, maar wel een mooi beroep.
- Wat cool, zei het meisje. Zeg, ik ga straks naar een museum, heb je zin om mee te gaan?
- Lijkt me interessant, zei de man. Wat voor museum?
- Eh..schilderijen en beelden.
Ze liepen over straat en gingen nog even langs haar kamer. Het was een lichte kamer, met uitzicht op een gracht. Het was bijzonder mooi, vond hij. En zij was ook prachtig. Het was een mooi begin van zijn nieuwe leven. De zon scheen door het raam, zij stond ervoor, met haar armen wijd en schikte haar blonde, lange haar. Zij zag hem naast haar staan, haar stoere Romein, wat een vondst. Waren alle studenten maar zo. Ze voelde zich vrij en verrukt. – Ik ga een selfie van ons maken, riep ze en ze pakte haar telefoon. Ze gingen er met zijn tweetjes op, met op de achtergrond de mooie herenhuizen aan de gracht. Een flits en ze stonden erop.
Daarna dronken ze thee.
- Lekker spul, zei de man.
- Ja en hoeveel oorlogen heb je nou gevoerd, vroeg ze.
- Heel veel Gallische oorlogen. Ik denk dat ik driehonderd Germanen heb gefileerd.
- Wat stoer zeg. En draag je dat pak nou altijd als je uitgaat?
- Ik heb niet veel tijd, ik moet oorlog voeren. Soms heb ik tijd om te dobbelen. Hoewel dat verboden is.
- O, zei ze en ze streek over zijn haar. Dat ging vanzelf. Hij lachte. Laten we naar dat museum gaan van je. Ik wil het graag zien. Ze stonden op, hij gespte zijn zwaard om, zette zijn helm op en daar gingen ze. Het drukke verkeer viel hem wel tegen. Hij kreeg bijna ruzie met een paar dronken mannen op een bierfiets toen die hem wilden afsnijden, maar verder kwamen ze goed aan bij het museum. Ze slenterden door de zalen waar aan de wanden grote schilderijen hingen. Op een ervan stonden mensen aan de waterkant. Het was een raar schilderij, gemaakt met allemaal puntjes. Hij vond het mooi en ging er eens voor zitten. Zij keek net naar een stel mensen op een grasveld. Dat waren mannen en ertussen zat een vrouw en die was naakt. Op de wand van een andere zaal hing een kleiner portret van een vrouw die haar armen over elkaar had. Ze had lang haar en hij hoorde haar zijn naam roepen: Timoteus. Dat vond hij opmerkelijk, er was niemand die hij zijn naam had gegeven. –Timoteus kom naar mij! Ze was dwingend. Hij stond op en zag de glimlach van die vrouw. Ze was onweerstaanbaar. Terstond was hij de studente met haar leuke snoet vergeten. Hij liep op haar af. Ze bleef hem zo aankijken. Haar armen over elkaar. Plotseling strekte ze haar linkerarm en trok aan hem. Hij verdween in een andere eeuw, precies zoals de priester hem had voorspeld. Hij zou vele levens leiden. De studente was eerst verbaasd dat haar nieuwe liefde zomaar weg was gegaan. Haar broze geluk kreeg al na een halve dag een barst in het liefdesglazuur. Ze was boos en stampte na overal gezocht te hebben, tot op de herentoiletten aan toe, het museum uit. Thuis huilde ze nog even op de bank en riep dat alle kerels klootzakken waren en was toen weer toe aan een nieuwe liefde. Zo gaat dat in de lente. Ze keek nog even naar de selfie die ze van haar verovering had gemaakt. Haar mond viel wijd open: achter hen twee, in het raamkozijn, stond een jonge dame met lang bruin haar en haar armen over elkaar. Ze lachte geheimzinnig, zoals ze dat al eeuwen deed.
****
Geen opmerkingen:
Een reactie posten