maandag 30 november 2020

En we bleven lachen…

 

 


Toen we getrouwd waren, tien jaar geleden, reisden we naar Italië, want daar zou het altijd mooi weer zijn. En dat klopt ook. We kregen mooi weer. Per bus lieten we ons vervoeren door het Toscaanse landschap en dat zag er prachtig uit. Ik herinner me een mooi moment op een olijfgaard waar we wijn en Italiaans eten genoten onder de olijfbomen.

Uiteindelijk kwamen we bij Cinque Terra. Dat zijn een aantal dorpjes als in de Zaanse schans, maar dan toch wat sierlijker dan molens en molenhuisjes. Ze staan op de rotsen en de kleuren zijn oogverblindend. Tenminste, als de zon schijnt. We namen de Via d’Amore, de liefdesweg, een pad dat al eeuwenlang voor de geliefden door de bergen slingert. Hoe toepasselijk als je een paar dagen eerder in het huwelijksbootje bent gestapt.


 

Heel romantisch, maar toen begon het te regenen en harder en steeds harder. Het water op de Via d’Amore steeg. Op een zeker moment moest ik over een hele diepe plas heen en stapte er volledig in. We lachten er hard om. In het hotel heb ik geprobeerd de schoenen te drogen met een haarföhn, maar dat werkte niet goed.

Nou ja, we hadden er plezier om. Op een zeker moment hebben we ook hard gelachen om onze medereiziger, een man van eind 50, die een parapluverkoper van zich afschudde door stug vol te houden dat hij toch echt real Chinese was. Hoofdschuddend droop de verkoper af.

En we bleven lachen.   

  


zondag 22 november 2020

Van boven bezien


En toen ik op de ladder stond, zag ik de berg prut in de goot en schepte de mest in de emmer. Ondertussen dacht ik daarboven aan van alles. Zou de egel al in winterslaap zijn en waarom hoor ik in het sinterklaasjournaal de stem van Kees Driehuis, die al enige tijd in de hemelen is? Doet iemand hem na? Anders is het een wonder. Hierboven zag ik ook dat de kozijnen wel geverfd kunnen worden. Ik nam de ladder weer op en dacht daarmee ook een lamp in de aanbouw te vervangen, maar daarvoor was het ding weer te groot. Jammer. Ik nam hem op de schouder en liep ermee over straat. Een man op een fiets vroeg of ik zijn glazen kwam wassen. Het was best een zwaar ding. Ondertussen dacht ik aan mijn studieonderdeel experimentele gedichten. Eigenlijk is er maar eentje geweest en dat was Lucebert. De andere dichters waren zo bezig dat je er om moet lachen, zoals het gedicht ote ote boe. Ik heb zelf ook weleens zoiets gemaakt, de beroemde diepgaande regel: 'kwekje, er staat geen zout in mijn keukenrekje." Eindelijk kom ik aan met de vracht bij mijn vader. Het ding is van hem. Hij heeft zijn achterpad laten betegelen, maar het houdt op omdat de buurman het verder niet nodig vond. Dat ziet er gek uit: nieuwe tegels die plots stoppen. Thuis schilder ik, want het kan eventjes. Voor me staat een uiltje dat ik wil afmaken, maar een half uur later is het een hond geworden. Dat kan met kunstschilderen, dat deed Da Vinci ook. De Mona Lisa was eerst geen vrouw, maar een man. Ach, het zijn toch rare tijden. Buiten is het veel te warm, er gaat geen vliegtuig over en op 31 december steken we vuurwerk af uit melkbussen. Ik probeer daar niet aan te denken, want ik heb al wat zorgen om gezond te blijven. Wekelijks vertoef ik op school tussen coronabrandhaardjes. En het lijkt er daarom op dat ik of immuun ben van mezelf of al besmet ben geweest en er voorlopig geen last van heb. Ik voel wel mee met ondernemers die hun werk zien verdampen. Er gaat ook geen vliegtuig meer over. Zal het oude normaal nog terugkomen? Zal je de Brabantse drieklapper op de wang weer kunnen geven? Bestaat er nog een kroeg? Zal ik ooit nog een handschudden met iemand? Zomaar wat gedachtes en vragen op de zondagavond. Mijn advies aan jou is: als je thuiswerkt, maak dan iedere morgen een wijkagentrondje. Fijne avond, u allen.

zondag 1 november 2020

De haas en het konijn


 

 

De haas en het konijn zaten gezellig aan een kopje thee in het open veld bij een oude eik.

‘Lekker rustig,’ zei de haas.

‘Ik vraag me af of het verstandig is hier te blijven zitten, ‘ zei het konijn.

‘Lekker groot land, kun je lekker in rennen.’

‘Want er komen donkere wolken aan.’

‘Nou en? vroeg de haas.

‘Daar kan onweer uit komen. Komt vaak genoeg voor als het weer afkoelt na

een warme dag als vandaag.’

‘Ja, het was lekker hot man, supersupersuper……..’

‘Ik vond het puffen.’

‘Jij denkt teveel man. Laten we een wedstrijdje doen, wie het hardst kan rennen.’

‘Niet zo’n zin an.’

“Dan ren ik lekker zelf!’

De haas rende weg naar de horizon en weer snel terug. Hagelkorrels vlogen over zijn lange oren.

‘Lachen man, ze schieten op me,’ grijnsde hij.

Het was inmiddels donkerder en donkerder en donkerder geworden.

De bliksem sloeg oorverdovend met duizenden volts in de eeuwenoude eik, die

In twee stukken werd gespleten. Er kwam rook uit en de stam werd zwart en smeulde na.  

 

De haas juichte bij het aanschouwen van het natuurverschijnsel. Wow! Superpower! Hij trappelde met zijn achterpoten en flapperde met zijn dikke

staart.

Konijn lag naast hem. Getroffen als de eik, door dezelfde bliksem.

‘Zie je nou wel?’ riep de haas. ‘Je moet rennen, dan blijf je bewegen!’

Hij rende weer door de velden en rende terug naar de eik. Hij hoopte dat zijn

enige vriend daar weer zou gaan mopperen.

Maar bij die vriend zaten een vos en een gier en ze maakten ruzie over wie hem

mocht opeten.

Ze trokken ieder aan een deel van het arme beest en dreigden hem te

verscheuren.

Nogmaals sloeg de bliksem toe. Een daverende knal galmde over het lage land.

De gier liet los, van schrik, en vloog weg. De vos werd geraakt in zijn staart. Het

dier liet ook los en verdween krijsend van het veld.

De haas zat alleen bij het getroffen lichaam van zijn vriend. ‘Nu ben ik alleen,

oude mopperkont en mis ik je.’

De vrouw van de haas kwam bij hem en ging naast hem zitten. ‘We moeten

je vriend begraven,’ zei ze.

En dat deden ze. Ze groeven een diep gat en legden hem erin.

Ze spitten aarde over hem heen, tot ze hem niet meer zagen. “We gaan hier

weg, voorgoed,’ zeiden ze en ze verdwenen voorgoed.

Onder de aarde werd het konijn wakker. De bliksem had zijn brein verdoofd,

maar zijn hart laten kloppen. Hij schudde de aarde van zich af en keek om zich

heen. De haas was nergens. De eik was in stukjes. Waar is iedereen? Vroeg hij

zich angstig af. In de boom zat een vale gier. ‘Goedemorgen,’ zei het konijn.

‘Weet u misschien waar mijnheer de haas is?’

‘De haas?’ lachte de gier. ‘Die is getroffen door de bliksem, wist je dat niet?’

‘O, wat erg,’ zuchtte het konijn. ‘Hij smaakte niet eens zo lekker,’ lachte de

grijze leugenaar.

En zo dronk het konijn alleen van zijn earl grey thee. Hij mopperde op zichzelf

dat hij mee had moeten rennen en dat hij niet zo had moeten zeuren.

De zon kwam langzaam op en sprak tot het konijn. ‘Ik ga je opwarmen en daar

moet jij van genieten.’

‘O, dank u,’ zei het konijn. ‘Ik ga het zeker doen.’ Maar een traan van ellende

drupte in zijn kopje, want hij besefte dat naast de stralen van de zon niets

zoveel warmte kan geven als de vriendschap van een rare haas.