dinsdag 25 december 2012

Bergense Kunsttiendaagse 24-10-2012

De Pilaren, de kroeg met de bruine houten balken naast de kerk in het kunstenaarsdorp Bergen, is een drukke uitspanning. Naast me, aan de grote tafel, zit de bekende Friese advocaat Anker. Hij maakt een opgetogen, opgewekte indruk en nipt vrolijk van zijn jonge jenever. Hij jubelt dat hij geniet van alle kunst en dat hij er jaarlijks de tijd voor neemt. Hij heeft dan een logies in een plaatselijke herberg. Er verschijnt ook een dame met een elitaire uitstraling in haar kleding en houding die hem kennelijk vergezelt op zijn tocht door het dorp dat een week lang volgestort is met beelden en schilderijen. Ga een kapsalon binnen en je hebt kans dat je schilderwerken aantreft boven de spiegel en ook bij de slager kunnen objecten u aanstaren van naast de worsten. Het lijkt op een uit de hand gelopen geintje.En in deze overvloed is het vrijwel ondoenlijk de namen van de kunstenaars te onthouden. Het helpt wel met hen in gesprek te gaan. Ditta Engel, een ontspannen en zelfverzekerd ogende dame, ik schat haar tegen de 60, maakt herkenbare beelden met een gevoelige inslag. Ze staan door de hele tuin en als je er langs loopt vertellen ze zelf hun verhaal. Haar partner bewerkt ondertussen de folders met een zwarte stift. ‘We wijzigen de openingstijden,’ verklaart hij. ‘Maar het is zonde om dan de folders weg te gooien.’ Ook hier is de crisis in het bewustzijn doorgedrongen. ‘We hebben in Nederland weinig geschiedenis met vrije beelden,’ zegt Ditta op academische toon. Een groot verschil met de kunstenaar die ik eerst sprak en die niet bij de kunstroute bleek te horen. Zijn naam was Paul Kok en hij maakt onderwaterschilderingen met een mystieke inslag. Maar hij vertelde er gepassioneerd over. Het voelde na zijn abstracte periode als een bevrijding herkenbare beelden te gaan maken. Ik was wel even verbaasd toen ik dat hoorde. De abstractie was toch bedoeld als bevrijding? De vraag die me bij het zien van deze tsunami aan kunst blijft achtervolgen is waarom er zoveel mensen op afkomen. In een gemiddelde galerie kun je een donderbus afschieten en je raakt dan alleen de obligate halogeen spotjes. Maar ik denk dat ik het antwoord weet. Het is de massaliteit waarin je zonder gezichtsverlies in de vijver van de kunst kunt gluren. In deze horde ben je een onbekende en daarmee kom ik op het volgende punt. Kennelijk hangt er toch nog een sfeer van schaamte om de kunstliefhebberij heen. Je komt er net zo min voor uit als wanneer je het doet met iemand of hoe vaak je op een dag moet poepen. Natuurlijk is het ook de gezelligheid van dit dorpje waarin je elkaar altijd wel weer tegen moet komen en daarmee spreek ik natuurlijk mijn eigen theorie tegen. Maar goed, wie zijn dan die bezoekers? Het zijn de betere beurzen, maar wel die met een hang naar Hollands, naar wat je kunt begrijpen. In dit art gebeuren geen abstracte wildwest taferelen, geen naakte kunstenaars die van de ruinetoren springen. Een landschapje hier, een portretje daar, veel menselijkheid en kom-nou –eindelijk- eens – wat-kopen- kunst. De enige uitzondering stond naast het staminee van de golfclub. Hier trof ik in de openlucht een kekke omgekeerde bloempot, op een stam van waaibomenhout. Het geheel zo’n twee meter hoog. Gelukkig dus nog wat vervreemding, voor de echte kunstliefhebber. In het dorp gaat het leven ondanks alle gekte gewoon verder. In de kroeg tapt men het bier, de bakker verkoopt een brood, de slager snijdt de ham. Hoeveel kunst er verkocht wordt, zij weten het niet en ze willen het ook niet weten. Zij begrijpen niet dat iemand een schilderij koopt, want hoeveel broden, worsten en koekjes kun je daar niet van nemen? Tsss..zoveel geld voor een stukje linnen met verf. En ik weet eerlijk gezegd ook niet hoeveel kunst er verkocht is. Hier en daar zie je rechts naast het object een rode stip wat zoveel zeggen wil als: ik ben verkocht. En geen enkele kunstenaar is verplicht om aan de organisatie te vertellen hoeveel hij heeft omgezet. Op het plein, naast de restanten van de kerk, is een paviljoen neergezet, kennelijk om de speciale aandacht te vestigen. Binnen blijkt, als je kritisch kijkt, dat er een slordige presentatie is van de tentoongestelde werken. Het is een donkere, sombere dag en omdat er geen ramen in het paviljoen zitten heeft men lampjes boven de doeken gehangen, maar die werpen vervelende schaduwen over de verf. Schilderijen hangen aan weerskanten en in het midden staat een rijtje bronzen beelden, maar door deze sandwich opstelling vallen die beelden helemaal niet op. Nee, dit is niet goed gedaan. Laat dat paviljoen de volgende keer maar zitten, ik weet niet wie dat heeft bedacht. Het werk van Pauline Bakker verdient een betere plaats. Mijn tocht eindigt in een aardig huisje onder het lover, waarin een mevrouw schilderijen maakt van het bos. Aan de muur hangen werken met meertjes, bomen en doorkijkjes. De kunstenares is zelf niet thuis, er zit een onbekende man naast die werk exposeert in de tuin, beelden. Omdat zij niet thuus is, vertelt hij een verhaal over zijn objecten. Het zijn ballerina’s met vogelhoofden. Vergeef me dat ik de namen van de kunstenaars niet meer weet, door de ongebreidelde hoeveelheid duizelt het me. Ik heb derhalve op de website gekeken en daarop staan op maar liefst 37 bladzijden deelnemers. Ik heb de tijd niet die allemaal door te nemen. Dus wat ik u adviseer: pak de fiets en slinger eens buiten de tiendaagse door het kakkineuze dorpje. Kijk rond, stap een atelier binnen, of een galerie en begin een praatje. Of bezoek het Kranenburg museum en sla dan niet de prachtige beeldentuin over. Daar hangen ook foto’s van Charley Toorop en haar woning. Die woning kunt u nog steeds in het dorp vinden. Charley had haar atelier boven en zij placht te schilderen terwijl een pianist haar entertainde, zoals wij een ceedeetje opzetten. Nee, mijn werk is niet te zien geweest tijdens de tiendaagse en dat komt omdat je een plek moet hebben die gedurende die tien dagen te bezichtigen is. Wie weet er nog een plek voor me? Een koeienstal mag ook, zolang het maar op Bergens grondgebied is.

zondag 23 december 2012

Het AZ stadion met schoolvrienden 4-11-2012

Nooit eerder was ik bij het nieuwe AZ stadion. Eerst parkeer ik mijn pappa fiets in een rekje naast de enorme tempel waar de eredienst van het voetbal gehouden zal worden. Het parkeerterrein is een winderige vlakte buiten de stad, omsloten door aanvoer aderen. Op de fiets bereik je het door een tunneltje dat afgesloten kan worden door een hek. Gezellig is niet het eerste wat in je op komt als je de stadionreus bekijkt. Het groen erom heen is weggeschroeid toen de kolos uit de ruimte neersmakte naast de A9 en voor de vormgeving liet de architect zich inspireren door een badkuip van de Kwantum bouwmarkt. Ik denk wel dat de football gelovigen dit een mooi huis vinden voor hun god. Je hoort ook nooit een kerkganger klagen over de protserige toeter die een kerk soms kan zijn. Het gaat om de inhoud, om de gebedsruimte, om samen, liefst op zondag, bijeen te komen en de hoogmis te vieren.Op televisie zie je in een sportprogramma ook zelden de buitenkant van de arena. Het is niet van belang, daarbinnen vindt het groen religieuse gevecht plaats op een matje van 3000 vierkante meters. Ik keten mijn fiets vast met een dikke schakelketting en zoek de sponsor ingang. Ik ben vandaag uitgenodigd door mijn oude schoolmaat Hans. Het bedrijf waar hij voor werkt heeft business seats en die moeten warm gehouden worden. De ingang zal wel daarboven moeten zijn, naast het trainingsveld. Het regent, het is november, weer keert het najaar. Rechts van mij snellen auto’s zich naar het zuiden. Ze vliegen voorbij als vogels naar de warmte. De roltrap brengt me naar de ontvangstruimte bij de hoofdingang. Ik schiet een man aan in een donker pak. Of hij weet waar de alfa accountants zijn. ‘Ze komen hier iedere week mijnheer,’ zegt hij. ‘Wacht u rustig af.’ Dit bovenste deel van de kathedraal heeft meer iets van de entree van een theater dan van een voetbalstadion. Hier schrijden keurige dames en heren voorbij in goed gesneden kostuums die niet bij het voetbal passen, want voetbal is een uit de hand gelopen grap, de belangrijkste bijzaak en voetbal is vooral oorlog, zwetende mannen die door de modder ploegen, elkaars noppen testen en vreemde grappen uithalen met hun collega’s. Befaamd zijn het poepen in de voetbalschoen, zout in de koffie van de trainer doen en trainingspakken dichtnaaien. Voetbal hoort bij onze cultuur, maar biedt ook ruimte voor elementaire gevoelens. Daarom wemelt het in het stadion van de stewards die er voor waken dat er welvoeglijke taal wordt gebezigd op de tribune. Vroeger, toen dit bewustzijn nog niet leefde was het volkomen normaal om de arbitrage voor ‘vuiletyfesscijtkolereblindehondenlul’ uit te maken. Dat mag niet meer en ook de spelers weten dat de amicale doodschop tussen de tanden niet meer met luid applaus zal worden ontvangen. Er wordt nog wel geschoffeld en geschaafd en ellebogen zitten soms zo los dat het een onderzoeksproject voor fysiotherapeuten zou kunnen zijn. Ik wacht aan een tafeltje en plots komt Hans binnenlopen. Hij is, zoals ze zeggen, geen steek veranderd en ook de heren die achter hem aanhobbelen, mijn andere schoolmaten, zijn exact dezelfde gebleven. Zo’n ontmoeting is dan ook een reis met een teletijdmachine. En daarbij blijkt weer dat de zeggingskracht van een mens toch niet helemaal van een foto is te herleiden. Zodra de persoon voor je staat, gebuikt of kalend, ervaar je weer de spritz die hij altijd al had. Het is hoe dan ook een plezierige kennismaking en de heren schuiven aan, aan een zeer zorgvuldig gedekte tafel. Na de hapjes is dan het tijdstip van de wedstrijd. Van bovenaf ligt de mat er strak geschoren bij. Er zijn geen hekken om het veld en ook de politie is niet zichtbaar aanwezig. Ik mag plaatsnemen op een leren stoel en mijmer over het oude stadion. Het verschil is dat daar het voetbal meer voelbaar was. Je stond dicht op het veld, achter een hek, maar je kon het gras ruiken. Meestal stonden er sigarenrokende ouwe mannetjes voor je neus die kankerden op de hele wereld, het elftal, de trainer, de scheids, en de balletmeisjes in de pauze. Als je een plas ging doen was dat in een openbaar urinoir dat rook alsof er 35 olifanten hadden staan zeiken. Hier is het toilet een toilet, hygienisch verantwoord. Alles is hier verantwoord. Geen steen is aan het toeval overgelaten. De herinnering wordt levend gehouden door een mini museum met gewonnen bekers en historische foto’s. Mijn ouwe schoolmaat Mark stuurt me vanaf de fanside een sms-je. Die fanside maakt het meeste lawaai in het stadion. Ze zingen, schreeuwen, maar het is geen grote groep. Schuin aan de overkant zitten twee of drie fans van de tegenstander uit Venlo, in een verder immens groot en vooral leeg vak. Ze hebben een ontbloot bovenlijf, waarschijnlijk een regionaal Limburgs gebruik. Ik sms Mark terug dat de zalm excellent smaakt. De wedstrijd wordt een grote teleurstelling. Onze ploeg probeert een punt te pushen maar de tegenstander is te slim, te hard en drukt er twee over onze lijn. De referee is gewoon omgekocht, dat is duidelijk. Wel juichen we erg luid om unser Tor en maken gebaren dat de spelers beter kunnen gaan douchen. Na de wedstrijd zitten we dan weer aan de tafel. We laten ons humeur en het mooie samenzijn niet bederven. Als dames op de Libelle week wisselen we dan ook foto’s uit van onze kinderen. Gelukkig hebben we ook echte mannenonderwerpen zoals de diensttijd. Was er nog maar een dienstplicht, want wat kunnen mannen een boom opzetten over hoe wild ze zich misdroegen en wat ze deden om de sergeant te misleiden. Maar we lachen ook om verhalen over de school en om die ene leraar die Hans eruit wilde sturen, terwijl hij nou juist niks had gedaan. Vooral zijn opmerking tegen de bewuste leraar: ‘Ik weiger!’ zal voor altijd in onze hoofden nagalmen. De mensen om ons heen keuvelen zachtjes, nippen van hun glaasje rode wijn. Over het verlies wordt hier niet hardop getreurd. Beschaafd verlaat men het pand. Ook wij verlaten de lobby en nemen afscheid. ‘Ja,’ het was heel leuk elkaar na zo lang weer eens te zien en: ‘Ja, dat doen we nog eens over..’ Het zijn die woorden die eeuwig worden gebezigd door mensen die elkaar heel lang niet hebben gezien, daar zit een universele waarde in waar niet aan te ontkomen valt. En als ik op mijn stalen ros stap, is het stadion donker, zijn de mensen naar huis, zijn de vriendjes naar huis, ben ik een herinnering rijker. Het was mooi, nu nog droog zien thuis te komen.