maandag 25 mei 2015

De Romein en de studente



Naar een prent van Fleur de Mylle


-Ik hak je kop eraf, zei de Romein tegen de Germaanse priester. En hij had het zeker zullen doen net als altijd, als de priester niet wat teruggezegd had, in zijn eigen taal. Hij had het zeker gedaan, want een soldaat is een soldaat en wordt betaald om een kop af te hakken. Soldaten zijn er niet om gezellig een kaartje mee te leggen. De vijand moet verslagen worden, of die oud of jong is of Germaan. Hij moet plat, weg ermee. Ave Caesar en hop. Maar nu aarzelde de soldaat toch tegen de militaire regels in. Want de priester deed hem, uit doodsnood, een prachtig voorstel. Hij zei: -Genade, genade en meer van dat soort gebrabbel dat de verslagenen doen en waar je niet naar luisteren moet, maar daarna: ik geef je het eeuwig leven, je zult voor altijd leven en vele levens leiden, rijke levens, geloof me, ik kan jou dat geven. De soldaat zette zijn zwaard even neer en ging zitten. -Arme ouwe, dacht hij, je gaat er alsnog aan als het niet waar blijkt te zijn. Vertel op, zei hij en hij keek oprecht. De priester kuste zijn voeten tien keer en sprak zacht: bij de bruine, bladloze boom aan de horizon is een put die al lang niet meer wordt gebruikt. Niemand weet dat het water daarin het water van het eeuwig leven is, ga daarin en wees mij genadig. Geloof mij, ik spreek altijd de waarheid. En zo geschiedde. De soldaat toog naar de bruine, bladloze boom aan de horizon en vond daar een oude put. Er zat een bewaker voor, een halfblinde ex-gladiator die hij doormidden kliefde met een klap van zijn zwaard, dus dat was geen probleem. De ex-gladiator kreeg geen kans meer wat terug te zeggen. De soldaat liet zich zakken in de put en merkte de onzichtbare, giftige dampen te laat op. Zijn lichaam zakte als een vijg van het blad in het modderige water en bleef drijven, ogenschijnlijk zo dood als een pier.
De soldaat kwam tot zichzelf in een ruimte die gevuld was met lachende mensen en vreemde, zwarte apparaten voor hun neus. Ze dronken geel vocht uit een glas en spraken hard. Hij kon het verstaan. Bij Caesar, dacht hij, ik ben echt in een ander leven, de oude gek had gelijk. Wel droeg hij nog zijn soldatenpak, met op zijn hoofd een helm met pluim en hij zag dat de mensen naar hem wezen. – Mijnheer mag ik u iets vragen zei een jong meisje. – Wat een prachtig pak heeft u aan, echt heel stoer dat u dat durft te dragen.
-         Dank u, zei de soldaat tactvol.
-         Zeg maar jij, zei het meisje. Ik heet Saskia, ik studeer kunstgeschiedenis, en u bent vast een Romein.
-         Zeg jij ook maar jij, zei de man. Ja, ik ben een Romein, een echte. Ik hou van vechten en mensen killen. Het is een mooi beroep, een zwaar beroep, maar wel een mooi beroep.
-         Wat cool, zei het meisje. Zeg, ik ga straks naar een museum, heb je zin om mee te gaan?
-         Lijkt me interessant, zei de man. Wat voor museum?
-         Eh..schilderijen en beelden.

Ze liepen over straat en gingen nog even langs haar kamer. Het was een lichte kamer, met uitzicht op een gracht. Het was bijzonder mooi, vond hij. En zij was ook prachtig. Het was een mooi begin van zijn nieuwe leven. De zon scheen door het raam, zij stond ervoor, met haar  armen wijd en schikte haar blonde, lange haar. Zij zag hem naast haar staan, haar stoere Romein, wat een vondst. Waren alle studenten maar zo. Ze voelde zich vrij en verrukt. – Ik ga een selfie van ons maken, riep ze en ze pakte haar telefoon. Ze gingen er met zijn tweetjes op, met op de achtergrond de mooie herenhuizen aan de gracht. Een flits en ze stonden erop.
Daarna dronken ze thee.
-         Lekker spul, zei de man.
-         Ja en hoeveel oorlogen heb je nou gevoerd, vroeg ze.
-         Heel veel Gallische oorlogen. Ik denk dat ik driehonderd Germanen heb gefileerd.
-         Wat stoer zeg. En draag je dat pak nou altijd als je uitgaat?
-         Ik heb niet veel tijd, ik moet oorlog voeren. Soms heb ik tijd om te dobbelen. Hoewel dat verboden is.

-         O, zei ze en ze streek over zijn haar. Dat ging vanzelf. Hij lachte. Laten we naar dat museum gaan van je. Ik wil het graag zien. Ze stonden op, hij gespte zijn zwaard om, zette zijn helm op en daar gingen ze. Het drukke verkeer viel hem wel tegen. Hij kreeg bijna ruzie met een paar dronken mannen op een bierfiets toen die hem wilden afsnijden, maar verder kwamen ze goed aan bij het museum. Ze slenterden door de zalen waar aan de wanden grote schilderijen hingen. Op een ervan stonden mensen aan de waterkant. Het was een raar schilderij, gemaakt met allemaal puntjes. Hij vond het mooi en ging er eens voor zitten. Zij keek net naar een stel mensen op een grasveld. Dat waren mannen en ertussen zat een vrouw en die was naakt. Op de wand van een andere zaal hing een kleiner portret van een vrouw die haar armen over elkaar had. Ze had lang haar en hij hoorde haar zijn naam roepen: Timoteus. Dat vond hij opmerkelijk, er was niemand die hij zijn naam had gegeven. –Timoteus kom naar mij! Ze was dwingend. Hij stond op en zag de glimlach van die vrouw. Ze was onweerstaanbaar. Terstond was hij de studente met haar leuke snoet vergeten. Hij liep op haar af. Ze bleef hem zo aankijken. Haar armen over elkaar. Plotseling strekte ze haar linkerarm en trok aan hem. Hij verdween in een andere eeuw, precies zoals de priester hem had voorspeld. Hij zou vele levens leiden. De studente was eerst verbaasd dat haar nieuwe liefde zomaar weg was gegaan. Haar broze geluk kreeg al na een halve dag een barst in het liefdesglazuur. Ze was boos en stampte na overal gezocht te hebben, tot op de herentoiletten aan toe, het museum uit. Thuis huilde ze nog even op de bank en riep dat alle kerels klootzakken waren en was toen weer toe aan een nieuwe liefde. Zo gaat dat in de lente. Ze keek nog even naar de selfie die ze van haar verovering had gemaakt. Haar mond viel wijd open: achter hen twee, in het raamkozijn, stond een jonge dame met lang  bruin haar en haar armen over elkaar. Ze lachte geheimzinnig, zoals ze dat al eeuwen deed.   


                                                    ****  

zondag 24 mei 2015

Café het Schuimpje, Something Stupid, domweg gelukkig in de Dapperstraat



Als JoepJoep voor hun zingt, zijn ze stil. Dat is ook het enige moment dat Jannie en Jo stil zijn op de dag. Maar voor JoepJoep willen ze wel even stil zijn. Hij tapt nog een biertje, veegt zijn handen af en neemt een microfoon, die het al jaren niet meer doet, maar het staat zo interessant. Meestal begint hij met de Vlieger van Andre. Dan moeten ze even snikken, dat durven ze, want Joep zingt alleen als er niemand anders in de zaak is . ‘Alleen voor jullie moppies, omdat jullie me moeder hadden kunnen zijn.’ Dat laatste is een grap, maar ook weer niet, want Joep heeft nooit geweten wie zijn moeder was. Ze moest wel goed kunnen zingen, want z’n vader bromde alleen maar. ‘Wij kunnen niet zingen hoor!’ roepen ze dan ook steeds. En Joep zingt verder over het eenzame leven in de kroeg, vrienden die je verlaten en echte gabbers. Hun mascara loopt door. Ze strijken door hun geblondeerde haren en roepen: ‘Sjesus, wat mooi weer Joep, moet je niet bij de toppers.’
‘Ben ik te goed voor meisjes.’
‘Kijk daar buiten, een lekkere goser Joep, echt wat voor jou,’ roepen ze in koor. ‘Waarom loopt dat nooit eens hier binnen.’
‘Alleen maar ouwe wijven,’ hij grinnikt.
Op tafel staat een rode roos zielig geknakt te zijn.
De deur zwaait open. Een kromgetrokken kleine scharrelaar treedt binnen als een verkouden slak. Er hangt een druppel aan zijn neus. Achter hem komt een opgewonden man binnen met een loshangend bloemenhemd. ‘Ze heeft me eruit geflikkerd,’ hij klinkt hees. ‘Ken ik bij jou pitten Jannie?’  Ze schudt haar hoofd en wijst op de scharrelaar. ‘Nee, hij slaapt al een paar weken bij de eindhalte van lijn 12 voor het Amstel.’  ‘Je kan hier boven wel even leggen,’ zegt Joep. Opnieuw gaat de deur open en er komt een stel binnen. Zij is klein en heeft krullen en een bril en hij is groter en hij  draagt ook een bril. De kroeg valt even stil. De nieuwe gasten stralen, ze zijn gelukkig. Het bloemenhemd knippert even met zijn ogen. Geluk in het Schuimpje, het is even wennen. ‘Jongens, een setje!’ roept hij. ‘Muziek!’  Joep haast zich om een CD in het muziekapparaat te duwen. Frank Sinatra.

The time is right you're perfume fills my head the stars get red and oh the night so blue
And then I go and spoil it all by sayin' something stupid like I love you...

The time is right you're perfume fills my head the stars get red and oh the night so blue
And then I go and spoil it all by sayin' something stupid like I love you...


Het gebloemde hemd pakt Jo beet en ze beginnen te dansen. Cheek to cheek. Het koppel neemt met plaatsvervangende schaamte plaats aan een tafeltje naast het biljart. Dan stopt de muziek. Het hemd stopt naast het tafeltje en geeft de man een hand. ‘Gefeliciteerd met je verloofde kerel,’ snikt hij, ’maar geloof me: een man is na twee jaar uitgekeken op zijn vrouw, ik wens je toch het allerbeste. Neem een biertje van me.’
De man en zijn vriendin drinken snel hun glas leeg en geven een fooi aan Joep.
Een jaar later is de kroeg gesloten, voor altijd. Joep spreekt nu reclamespotjes in en is gelukkig met een man die Martin heet. Van de man met het gebloemde hemd ontbreekt ieder spoor. Jannie en Jo missen hun pleisterplek, maar zijn activiteiten in een wijkcentrum in de Dapperbuurt begonnen, en ze geven onder andere fiets- en kooklessen aan minderheden. De man en zijn geliefde zijn getrouwd en zijn na drie  keer twee jaar nog steeds niet op elkaar uitgekeken. Domweg gelukkig zijn ze, in de Dapperstraat.




           

vrijdag 22 mei 2015

Pipa en Youssouf naar AZ'67 

Ik heb niet veel vrienden gehad. Ik ben een harde. Maar Youssouf was een vriend. Niet helemaal goed, aan een kant doof en zijn hart zat aan de verkeerde kant. De dokter had nog nooit zoiets gehoord. En de jongen noemde me pipa, hij stal mijn hart deze kerel. Ik ontmoette hem de eerste maal in de schoenmakerij waar hij mijn schoenen, maat 47 repareerde. Langzaam, maar secuur. Pipa schoen? en liet dan steevast een roze hoerenschoen zien met een hak van tien centimeter. Altijd dezelfde gein. Ik nam een leren bal voor hem mee en we voetbalden. Ik met lange jas, hoed en glimmende herensouliers. Hij schopte die bal door de ruit van de zeurpietkaaskophandelaar. Mooie ster erin. En op zondag reed ik voor op mijn nieuwglimmende herenfiets, de zaken gingen goed, en dan stapte hij achterop. We reden over de Westerweg naar AZ’67 in de Hout.
-         Ik veel doelpunt maak, zei hij brullend.
-         Jij geweldig Yous, imiteerde ik hem. Hoeveel?
-         Tienduizend.
-         Tienduizend is meer dan Wim van Hanegem Yous. Knap hoor, jij komt in het Nederlands elftal.
-         Ja,ja, heel goed, heel goed,’ schreeuwde hij en hij viel weer eens van de fiets.

Ik mis hem nog elke dag. Ik heb nooit kinderen gehad. Hij was mijn zoon. Zo heb ik nog nooit van iemand gehouden. En in de wedstrijd een warme worst en daarna een reuze zak friet halen op de Voordam. Ik leverde hem weer gillend af bij de voordeur van de schoenmakerij. Hij deed de doelpunten na, zelfs als we die tegen hadden gekregen.

Op die zondag in januari, 18 jaar geleden, hij kwam niet. Ik stond klaar met mijn hoed en mijn jas en de fiets. Geen Youssouf. Niemand wist waar hij was. Zijn vader Ahmed wist het niet, zijn drie broers en  twee zussen niet, op de school wisten ze het niet. Politie deed niks. Ik werd gek. Heb de hele stad afgezocht, ieder hoekje, straatje, op zoek naar een spoor. Nergens. Een detective wist het uiteindelijk op te lossen. Hij lag in de achtertuin van zijn neef. Gat in zijn kop. Ik weet niet waarom.

Ik ben al jaren gepensioneerd van de effectenbusiness, maar ik zie hem nog elke dag voor mij. Die lach van oor tot oor, die rij scheve tanden, die veels te lange armen. Ik heb hem laten begraven op mijn kosten. Op het graf heb ik een roze hoerenschoen laten zetten en een bal, allebei van dezelfde kunstenaar. Kijk, daar ligt ie. Ik heb niet veel vrienden gehad. En met hem kon je zo lachen, wat?  Dat mis ik echt. Want met wie kun je nu aan een stuk door lachen? Dat zou de wereld een stuk leuker maken.


Dirk (78)             

donderdag 21 mei 2015

Het vrouwtje met het rattengif

Bij een illustratie van Fleur:

‘Zo heeft ze een poosje met dat zakje strychnine rondgelopen. Totdat iemand haar vond. Ze was toen al drie uur zoek, minstens. Iedereen zocht haar. Mevrouw de Vrede, die helemaal in de war was. Ze scharrelde in het park, achter haar rollator. Daarop een boodschappentas met daarin dat zakje strychnine, rattengif. De politie wilde weten hoe dat in haar tas kwam, maar zij gaf geen antwoord, ze was veel te ver heen. Op een bankje vond het opsporingsapparaat een oudere man en een mevrouw die zeiden de vogels te voeren. Zij zouden niets gezien hebben. Opmerkelijk was het lange spoor doden achter mevrouw de Vrede. Tussen haar verzorgingshuis en het park werden zeker tien slachtoffers gevonden. De eerste was de chauffeur van de rolstoelbus: hij lag naast de taxi. De tweede was de corpulente wijkagent, op de hoek van de straat. Daarna vijf fietsers van een wielervereniging: zo morsdood van hun bicycle gedropt. Dan een meisje met vlechtjes, op rollerskates. Hierna een besnorde ober met het dienblad nog in de aanslag. En tot slot een topvoetballer van internationale allure met de gestalte van een kabouter. Zonde, ook dood. Zij allen stierven volgens het rapport aan een gruwelijke marteldood ten gevolge van een strychninevergiftiging.’
Wel, dit gegeven leek de redactie van mijn uitgeverij interessant om uit te werken, maar ik kan er niets mee. Ik loop al dagen huilend rond in mijn huis en verscheur het ene na het andere blaadje met moordzaken, motieven en moordinspecteurs. De uitgever heeft ook al een titel: de Alzheimermoorden. Ik kan er niks mee. Dat al die jonge vrouwen aan de lopende band thrillers uit hun computer spugen, het zij zo. Ik ben hunnie niet. Ik schrijf gedichten, scheur de verzen uit het opschrijfboekje en strooi ze uit over de Amstel. That’s me. Ik kan het niet, ik kan het niet, ik kan het niet, weet je wat: ik laat haar op de eerste bladzijde van haar eigen gif knabbelen en die ene pagina stuur ik op naar jou, uitgever. Dat kan ik wel.

Magda S.

woensdag 20 mei 2015

Centraal station 20.20, liefde in 48 honderdste seconde.



Vanavond was ik op het Centraal Station en terwijl ik moest wachten speelde een kleine blonde vrouw een serenade. Ik zag daarbij iets gebeuren. Natuurlijk allemaal mijn fantasie.


De man komt met de trein van 20.25 uur uit Gouda. Ze weet hoe hij loopt, welk poortje hij neemt om uit te checken. Hij heeft een driedelig grijs aan, maar dat is een vermomming. In zijn hart is hij een punker en thuis doet hij een veiligheidsspeld in zijn voorhoofd en draagt hij een vaal shirt met daarop een afbeelding van de Ramones. Dat weet ze. Ze weet alles van hem, ze volgt zijn wegen al heel lang en ongemerkt. Ze werkt in een koffietentje op het stationsplein.  En daar zag ze hem het eerst. Zijn mooie stroblonde haar, de forse neus en zijn zachte kakkineuze accent. En ze zag ook zijn trouwring, witgoud, maar al wat doffer. Nu heeft ze besloten voor hem te spelen. Een stuk uit de West Side story, zijn lievelingsmusical. Ze heeft hem Maria, Maria horen fluiten terwijl ze de tafel voor hem schoonmaakte. Maria is haar naam al noemt iedereen haar Marianne. Krachtig slaat ze op de toetsen van de stationspiano. Haar kleine blonde hoofd met krullen en de bril net boven het instrument, schudt heen en weer. Ik zie hem aankomen. Hij draagt weer dat rare, te ruime toneelkostuum. Hij ziet haar spelen. Hij lacht, hij mist een paar tanden en kiezen. Hij kust zijn hand en blaast het kusje naar haar toe. Hij is ook verliefd. De vlam woont aan de andere kant van onze aarde en is net zo klein als de pianospeelster, maar heel donker. En ver weg. Maar 48 honderdste seconde is hij ook van de blonde speelster. Hij buigt, applaudiseert en loopt verder. Zij slaat het slotakkoord. Ze is gelukkig. Ik zie hem haastig in tram 9 schieten op weg naar zijn vrouw. Dank je pianospeelster voor je spel en het kleine moment van geluk.

maandag 18 mei 2015

De duif met het cadeautje


Naar de bovenstaande illustratie van Fleur de Mylle.


Het was een prachtige, wonderschone zomeravond. Stijf was ik, nog altijd, maar wel de enige die naar de donkerpaarsblauwe pracht van de haag van sterren stond te kijken. Zo lang binnengeweest. 

De mensen, de buren, zij keken naar de voetbalwedstrijd. En toen gebeurde het, mijn vriend, toen gebeurde het. Er klapwiekte een duif door mijn lauwe vrede. Ik zag direct dat er iets aan de hand was met haar, want ze vloog traag en laag, alsof ze een knobbelzwaan van 12 kilo was. Ik scherpte mijn blik, dat werkte nog godzijdank, en merkte op dat zij een prachtig ingepakte doos in haar snavel droeg. Als een cadeautje, met een lint eromheen. 

Dat bevreemdde mij zeer, mon ami, het was heel weird. Een duif met een cadeautje. Midden in de zomernacht, als het nou kerst was. Ik staarde haar met open mond na en plotseling verdween zij aan de roze horizon uit beeld. Het pakje in haar bek. Al peinzend hinkte ik naar huis met gedachten in mijn hoofd. Kan een duif een doos stelen, zoals kraaien het gemunt hebben op sieraden? Nee, dacht ik, dat is heel vreemd. Ik vertelde het mijn vrouw die me bezorgd aankeek.

‘We staan twee nul achter,’ zei ze dof. ‘Jij hebt dus niks gezien?’ vroeg ik zacht en bescheiden. ‘Nee,’ zei ze, ‘wil je een biertje?’ En terwijl ze inschonk lette ze met een oog op het scherm. ‘Een duif met een cadeautje, dat is wel raar Ron, misschien moet je.., misschien is het wel een boodschap aan jou.’ 

Ik staarde haar verbluft aan. Mirjam, nooit zweverig, altijd right to the point, mijn stoere motorrijdster, moestuinfanaat, klusjesvrouw. ‘Een boodschap. Wat voor boodschap?’  ‘Wel, dat je een presentje voor me moet kopen!’ We gniffelden allebei en loerden uit het raam als spionnen van een geheime dienst. Geen duif te bekennen. ‘Niemand zal ooit weten wat er in dat pakje zat Ron,’ zei ze, ‘maar wie het heeft gezien, moet het zelf uitpakken, dat mooie cadeau.’

‘Ik ken je zo niet Mir,’ zuchtte ik. Ik zag een vochtige glans uit haar ogen naar beneden druppen. ‘Jij Ron, jij moet je hart weer gaan volgen, je bent zo triest geworden, zo teleurgesteld.’ Nu moest ik ook slikken, dat begrijp je. ‘Ga weer dansen Ron, dan maak je mij ook weer gelukkig, word weer mijn kampioen, je doet me pijn zoals je nu leeft.’ 

Ik vroeg me af hoe ik dat moest doen met mijn kunstbeen, maar als je iets echt wilt kan het, zelfs met een houten poot. Dus ik strekte mijn armen, sprong op, tapte als Fred Astaire met mijn goede been en rolde om van een heuveltje. We lachten zo hard dat het schuim  van mijn biertje uit het glas stroomde. Sorry. 


Op mijn schouder voelde ik iets neerkomen. Een vogelstrontje. ‘Geen vogel te zien motormuis,’ hikte Mirjam, ‘de duif wil je nog groeten.’

Ja, vriend, ik weet niet wat ik ervan moet denken en jij ook niet, maar neem er nog eentje van mij en geloof me: ik ben zo blij dat ik me weer zo licht voel, ik heb er weer zin in.          

zondag 17 mei 2015

De man bij halte 6

Bij een illustratie van Fleur de Mylle  heb ik het onderstaande verhaal gemaakt.

 
Mijnheer de Jager wacht zijn hele leven op de tram die hem naar Atlantis zal brengen. Hij is er klaar voor en alles in hem, van zijn tenen tot zijn kruin zegt dat het nu niet lang meer zal duren. Moeder heeft op haar sterfbed tegen hem gezegd dat de tram naar de Verzonken Stad bij paal 6 zal stoppen. Op een dag, als er drie wolken aan de hemel zijn, dan zal het nog precies 3 minuten en 20 seconden duren en dan zal de tram arriveren. ‘Ga daar staan jongen,’ zuchtte ze, ’op de derde maandagmorgen in mei en neem die kans. Het zal je al het geluk brengen.’  En toen zweeg ze voor eeuwig. Voor de zekerheid heeft hij zijn baan opgezegd- toch niet veel meer dan paperclipsen in een doosje doen- en oranje zwemvliezen aangetrokken. In het zand heeft hij sporen gevonden van een tram, die uit zee zou komen en naar zee zou leiden. Het zand is zacht en warm en er is verder niemand. De halte is niet voorzien van een dienstregeling. Had wel handig geweest. Hij vroeg zich af hoeveel het zou kosten. Voor de zekerheid heeft hij al zijn spaargeld, dat in een grote wollen sok onder zijn bed lag, in een koffertje gedaan. Maar misschien betalen ze daar beneden  wel met schelpen. Hij heeft een groen kostuum aangetrokken. Daar heeft hij nog eens mee langs de deuren gelopen om plastic zee-egels te verkopen. Drie wolken verschijnen in de lucht. Mijnheer de Jager kijkt op zijn horloge. Drie minuten en 20 seconden. De zee wijkt. Het water komt omhoog. Een roestige bak met wielen glijdt op het zand. Overal alg, zeewier, botten van omgekomen zeelieden, en een smerige lucht uit het diepste der diepten. ‘Stap in!’ De zoete stem van een zeemeermin? Een mooie vrouw, ze wenkt. De lichten van de tram gaan aan. Hij stapt in. De tram klingelt en knarst achteruit het zoute gewelf van de oceaan in. Eindelijk, daar gaat hij! Maar als ze onder zijn en hij zich gelukkig waant, zakt zijn hart. Op het bord boven zijn hoofd leest hij de dag van de week: zondag.        

maandag 11 mei 2015

Gezocht: bezorger van medicijnen

Ik las onlangs een vacaturetekst. Die ging als volgt:

Voor een bedrijf in Zaandam zoeken we gemotiveerde krachten die minimaal een jaar een rijbewijs B hebben. Je zult medicijnen bezorgen bij mensen thuis. Dagelijks tussen ongeveer 9.00 en 10.00 uur krijg je telefoon over je starttijd. Daarna start je tussen ongeveer 11.00 en 14.00 uur en eindig je tussen ongeveer 18.00 en 21.00 uur. Je hebt dagelijks ongeveer 60 stops.In het bezit van een navigatiesysteem. Salaris is afhankelijk van leeftijd, maar maximaal 9.70 bruto per uur. Heb je interesse? Reageer dan nu door online te solliciteren. Als je niet aan de voorwaarden voldoet zullen we geen contact met je opnemen.


Ik fantaseerde hier het volgende bij:

Je rost door rood, je knalt je bus voor de deur, oeps, een deukje in de bumper, gelukkig niet van dat ouwe ding dat je hebt gekregen, maar van zo’n invalidenautootje, shit, de invalide zat er nog in. Nou ja, hopelijk is hij niet dood. 

De eerste versnelling blijft steeds hangen. Moet je  optrekken in zijn twee. Er is ook een luchtje om van te kotsen, raampjes maar open, wat zouden ze hebben uitgespookt in dat ding? Ja mensen, dit is uw medicijnenbezorger, maar in de Zaan heee, je weet dat je hier alleen stapvoets ken rijden, piepkleine straatjes, geen doorkomen aan. Radio effe an voor de fileberichten. Ach, laat maar, dit dorp is een en al verstopping. Ik dacht net aan die medicijnen, moeten die niet precies op tijd worden ingenomen? Ik werd net stilgezet door de politie, ze wilden mijn papieren zien, ja zo kom ik nooit op tijd met die hartpilletjes. Dat gaat doden opleveren. 

Zorg in Nederland, en waarom kon dit niet op de fiets? Man, ik was met het fietsie al drie keer klaar geweest. Nou, weer zo’n straatje in. Kijk, ze staan al klaar bij de deur. Beetje razend. Zal ik het pakje dan maar door het raam flikkeren. Scheelt ook weer tijd. Zestig adressies, dat zijn er 7 per uur, geen tijd te verliezen mensen. Fuck, ze staan al voor mijn bus. Een familielid, opa begint blauw aan te lopen, of ze aan de andere kant van de stad meer betalen? Ik zou het niet weten mevrouwtje, ik ben maar de bezorger, niet de dokter. Vlug dat pakkie. Nou, kom op, zeur niet zo en neem dat ding aan, neem het aan van dit loonslaafje. 

Ik moet pissen onderhand, geen tijd voor in dit schema. Die boom daar dan maar nemen? O nee, die politieflik staat er weer. Dan heb ik straks een prent voor wildplassen. Doe maar niet. Hup, in zijn achteruit, blijft ook hangen. Gloeiende, wat een hondenbaan. En de batterij van de Tomtom is ook leeg, waarom moet ik mijn eigen systeem meenemen? Ik heb die nooit bijgewerkt, soms kom ik bij een rotonde, kent hij nog niet. Nou ok, vooruit. O jee, een appje. De baas. Of ik nog even langs een apotheek kan, want ze zijn wat vergeten te leveren. Hebben ze wel door hoe de medicijntjes in dit land aan de ouderen gebracht worden? Was ik maar Sinterklaas, dan had ik een paard, dat ging een stuk sneller. 

Die 9 euries 70 dat is ook nog bruto ook, dus daar gaat ook nog wat van aan de schatkist. Doe je daar je best voor. Als ik zo doorga, moet ik straks zelf nog aan de medicijneninfuus. Ik zag die man van de post weleens met zo’n bussie rondrijden, die zag er ook niet vrolijk uit.  Zo, adresje 23, dat zijn er nog 37, maar tegen die tijd is de helft al overleden, dus dat scheelt. Zet ik die patatkar bij dat nieuwe Zaanse gemeentehuis en dan wacht ik tot het negen uur is. Wat een baan. Zeg minister van de arbeid word het niet eens tijd dat we eens gaan kijken wat die rotbaantjes die er nog over zijn allemaal inhouden? Wel je een daggie met me ruilen? Ik nou ga ik pissen tegen de banden van deze formule 1, want ik mag natuurlijk wel zeiken tegen mijn eigen schicht, of mag dat ook niet?   

John (37) oud-werknemer KPN, inmiddels drie jaar thuis en zo blij als een klontje met zijn nieuwe baantje