zaterdag 31 december 2011

De laatste woorden van het jaar, de ogen van een kind

De laatste woorden van het oude jaar.Een oliebol, geknal op het schoolplein achter. Maar woorden zijn het niet het belangrijkste, het is de betekenis. De betekenis is hoop. We hebben meer hoop en meer liefde nodig. Meer hoop en meer liefde, met de ogen van een kind.

zaterdag 24 december 2011

Het kerstcadeautje

Het is lang lang geleden dat het gebeurde. Ik was nog maar een kleine jongen, toch wil ik het jullie vertellen, omdat het nu toch kerst is en in deze periode van het jaar ga je meer nadenken over alles wat er in je leven is gebeurd. Ach, ik ben nu al erg oud, zo oud dat mijn ogen deze letters nauwelijks meer kunnen zien en mijn hand beeft bij het bewegen over het papier. Het valt me zwaar om te beginnen met dit merkwaardige verhaal dat begint bij mijn ouders, mijn hardwerkende ouders die een boerderij runden en die werden geteisterd door het lot, maar het geloof in het goede nooit verloren. Mijn jeugd was gelukkig, laat ik daar mee beginnen. Ik speelde vrolijk met mijn broertje Henk op de boerderij. Zomers dartelden we door de weilanden en ’s winters schaatsten we op de eindeloze sloten en vaarten. Henk was mijn op- een- na jongste broer – ik was de oudste- en tegelijk was hij mijn grootste vriend. We waren thuis met vier jongens. Ik, Bas, Wim, Henk en Jan. Een vrolijk gezelschap. Maar op een dag kwam ik thuis van het hooien en zocht naar Henk. Hij was niet op zijn kamer, waar hij meestal op zijn gitaar zat te tokkelen. Hij was er niet. Plotseling stond vader achter me. Hij keek me ernstig aan en zei: ‘Ik weet niet hoe ik ’t moet zeggen..’ Ik voelde direct dat het niet goed was. ‘Henk heeft een ongeluk gehad vanmorgen..’ We zwegen allebei. Ik wist dat Henk er niet meer was. ‘Is hij..?’vroeg ik desondanks met een prop in mijn keel. Vader knikte en voor het eerst in mijn leven zag ik een traan in zijn ooghoek. ‘Ja,’snikte hij. Ik had niet de moed op dat moment te vragen wat er was gebeurd. Ik ging zitten op mijn bed en huilde. Ik huilde een winter lang, een voorjaar, een zomer en een najaar en toen was het bijna kerst. Toen we aan tafel zaten, zei ons moeder: ‘Morgen gaan we naar de begraafplaats voor een bezoek aan het graf van Henk. Wie van jullie wil er mee?’ De jongens riepen door elkaar dat ze naar voetbal moesten en geen tijd hadden. Ik besloot wel mee te gaan, voor de meest gedenkwaardige, fascinerende tocht uit mijn leven. Die ochtend, toen ik opstond, hing ereen vreemde, betoverende oranje gloed in de lucht. Ik ging even buiten staan en keek omhoog. Ik had nog nooit zo’n veelbelovende kleur aan de hemel gezien. ‘Er kan wat sneeuw vallen,’ zei mijn vader toen hij me zag kijken. ‘Ga je mee?’ We stapten in de rode Ford en mijn moeder zei: ‘Wil jij straks deze kaars aansteken op het graf?’ Ze gaf me een kaars en een aansteker. Ik stak het spul in mijn broekzak. We reden weg en het was stil in de auto. De radio speelde stemmige muziek. Het landschap werd landelijker. Onze broer was bijgezet in het familiegraf, toch wel een flink stuk rijden van ons huis. De begraafplaats lag midden op het platteland naast een kerkje. En toen vielen de eerste vlokjes sneeuw. Ze spatten uiteen op de voorruit en werden weggeslingerd door de ruitenwissers. Met mijn ogen volgde ik de beweging. De hemel was nu niet licht oranje meer, maar eerder tegen het rode aan. ‘Oei, oei!’ zuchtte mijn moeder. ‘Is er iets?’vroeg mijn vader vanachter zijn stuur. ‘Die lucht papa, dat voorspelt niet veel goeds!’ ‘Ach, dat valt wel mee,’ trachtte hij haar te kalmeren. Ik was het met mijn moeder eens. Het werd nog donkerder om ons heen.Een kwartier later ging het harder en harder sneeuwen.De vlokken bedekten nu de helft van de voorruit. ‘Stoppen Jan,’ maande mijn moeder. ‘Dit is te gevaarlijk.’ ‘O ja, waarom moet jij je hier mee bemoeien? Rij soms?’ ‘Stop nou asjeblieft schat..’ ‘Maar, we zijn er bijna..’ En zo kibbelden ze verder en nam mijn vader ongemerkt een verkeerde afslag. De sneeuw bedekte nu de gehele auto en we stopten. ‘Waar zijn we?’vroeg mijn moeder. Mijn vader mompelde wat. Hij wist het niet. Ik duwde de rechterdeur open. ‘Doe die deur dicht Sander,’ riep mijn moeder boos. ‘Ik ga kijken waar ze zijn,’ riep ik. ‘Je blijft hier!’ donderde mijn vader, maar ik stond al buiten. Ik zag dat de auto al voor het grootste deel was ingesneeuwd. Ik moest snel hulp zien te vinden! In die tijd hadden we nog geen mobiele telefoon, dus je moest of een telefooncel vinden of bij iemand aanbellen voor hulp. Ik stond in een niemandsland, totaal verlaten in het witte landschap. De sneeuw kwam onderhand tot aan mijn middel. Ik besloot zoveel mogelijk recht uit te lopen om zo later de auto terug te kunnen vinden. Ik liep en liep alsmaar door. Ik zag niemand. Mijn handen raakten bevroren. De sneeuw plakte in mijn haren, in mijn wenkbrauwen, in mijn neus.Ik stond even stil. Ik was uitgeput. Ik ging zitten. ‘Niet gaan zitten Sander,’ zei een stem. Ik keek op en zag een gestalte. ‘Niet gaan zitten,’herhaalde hij. ‘Loop tien passen naar links en red dat leven, alleen jij kunt dat..’ Mijn mond viel open. Ik was zo geschrokken van de stem, dat ik niet goed keek. Toch wist ik meteen dat het de stem van mijn overleden broer was. ‘Henk!’riep ik zo hard als ik kon. ‘Henk, ben jij daar?’ Een donkere gestalte verdween in de stuivende sneeuw. ‘Henk!’gilde ik nog een keer, maar er kwam geen antwoord. Ik zette tien passen naar links en stootte ergens tegen aan. Met mijn ijskoude handen voelde ik voorzichtig en het leek op een lichaam dat daar lag. Het was klein, heel klein. Ik voelde een neus, en een oortje, dit moest van een kind zijn, een heel klein kind! Ik pakte het op en hield het in mijn armen. Zo strompelde ik enige minuten en hijgde even uit. Ik hoorde een geluid achter me. Iemand pakte me bij mijn schouder, hard. Ik schudde me los. Dit was geen vriendelijke greep. Het moet een enorme man zijn geweest, die daar voor me stond, wijdbeens, want in een flits dacht ik aan deze aanvaller te ontkomen door tussen zijn benen door te duiken. Ik struikelde maar hield het kindje nog steeds vast. De man gromde. ‘Hier blijven!’ Het klonk verschrikkelijk dreigend. Ik holde door de sneeuw. ‘Hier met mijn kind!’riep de reus. Ik liep tegen iets aan. Het leek wel een deur. Er was een klink. Ik opende de deur en stormde binnen. Ik legde het kind neer en sloot de deur. Ik hoorde het zware lijf aan de andere kant tegen het hout rammen. Ik was in een donkere ruimte. Ik stak de kaars aan die ik van mij moeder had gekregen. Ik was in een kerk.Het was er doodstil, op de afschuwelijke kreten van het monster na. Vlakbij het altaar stond een kerststal met daarin Jozef en Maria. Ik legde het kindje naast het kindeke Jezus in het stro van de kribbe. Het opende even zijn ogen en keek me aan. Even kwam de gedachte bij me op dat het monster haar ergens gestolen had en onderweg had verloren. Ik hoorde hem niet meer schreeuwen, maar er was wel een geluid aan de linkerkant vlakbij het orgel. Het was het geluid van brekend glas, het beest was bezig door het raam te klimmen! Het had zijn linkerarm er al door en ik zag nu ook de gigantische kop af en toe voor het raam verschijnen. Ik doorzag zijn bedoeling en vluchtte in de richting van de biechthokjes en blies de kaars uit. Het was nu aardedonker. Ik struikelde over iets. Ik nam het ding mee, het was zwaar en van metaal. Ik ging een biechthokje binnen. Ik hoorde enorme zware voetstappen langs het hokje komen. Ik voelde nog eens aan het apparaat. Het was een brandblusser. Plotseling werd het hokje opgetild en weggeworpen. Ik smakte neer,rolde eruit en voelde twee handen mijn kuiten grijpen. Ik trapte naar achteren en glipte weg. ‘Mijn kind, terug!’ riep de aanvaller. Ik vond de blusser terug en drukte uit wanhoop op een knop. Ik had nog nooit zoiets gedaan. Een wolk schuim raakte de man in het gezicht en hij brulde het uit. Hij rende achter me aan en ik kreeg een ingeving. Ik strompelde op de tast naar de kribbe en had geluk hem te vinden.De echte baby lag te slapen. Naast hem lag de nep baby ongeveer even zo groot. Ik pakte het kindeke Jezus en riep dapper: ‘Als je weggaat vertel ik jou waar je kind is!’ Hij verstond het niet, ik moest iets anders bedenken. Ik pakte het kindeke, rende naar de deur, trok die open en voelde zijn adem in mijn nek. Het was angstaanjagend. Buiten huilde de sneeuwstorm. We rolden over elkaar. Ik voelde zijn handen op mijn keel. Ik drukte het kerstkind tegen zijn borst. Omdat hij niets zag vanwege het bluspoeder meende hij nu toch het kind terug te hebben. Hij drukte het tegen zich aan en was dolblij me te zien. Hij liet me los en rende weg met de jezus. Ik ging naar binnen, sloot de deur en hoopte dat iemand me zou redden voor hij het bedrog had opgemerkt. Ik draaide me om en zag dat de kaarsen weer brandden. Ook het kapot gebroken raam was hersteld. Het kindje lag te kraaien in zijn kribje. Er was een diepe rust. Ik stond onder een groot houten kruisbeeld. ‘Sander,’zei een stem van boven, van het balkon. ‘Aanvaard dit kind. Je zal een gelukkig mens zijn.’ ‘Wie bent u?’ riep ik omhoog, maar het bleef stil. ‘Wie bent u en van wie is dat kind? Ik snap het al: dat kind is gestolen van zijn ouders door dat monster. Maar daarna vind ik dat het moet worden teruggegeven.’ Het bleef stil. ‘Bent u daar nog?’ Ik nam de trap naar het balkon, maar er was niemand. Voor het orgel stonden twee grote, bruine sandalen. Ik liep terug , voorzichtig, nam het kind op en opende de deur. Buiten scheen de zon, er was geen sneeuw meer te zien. Ik stapte vooruit en net toen ik nog geen twee meter had gelopen brandde de kerk achter mij.Ik zag een huizenhoge gloed van vuur. De vlammen reikten tot aan de hemel. Vol ontzetting rende ik verder. Het land lag er zonnig bij, zonder een vlokje sneeuw. De auto met mijn ouders kon niet ver weg zijn. Bij een hekje stond een monnik, met een kaal hoofd, op blote voeten. Hij staarde me lang aan. ‘Daar bent u weer,’zei ik. Het was dezelfde man uit de kerk, gokte ik. ‘Je hebt gelijk,’ zei de man. ‘Ik ben de man uit de kerk. Geeft u mij het kind, dan breng ik het terug naar zijn ouders.’ Ik voelde er niet veel voor de baby zomaar af te staan. ‘Dus u weet wie de ouders zijn,’zei ik stevig. De man lachte, hij had geen tanden. ‘Jij zegt het,’zei hij droog. ‘Ik geef u het kind niet,’zei ik vastbesloten. ‘Ik neem hem mee.’ Ik liep weg en hij riep: ‘Ga dan, maar weet dan dat u een grote schok zult krijgen..!’ Ik luisterde niet meer. Het kindje begon te huilen. Ik zag een auto, maar het was een andere auto, deze was geel, die van ons was donkerrood. Er zaten twee mensen in, maar dat waren niet mijn ouders! Ze keken me dankbaar aan. ‘Ons kindje!’ riepen ze. ‘Je hebt ons kindje gered!’ Ze pakten mijn handen en wilden de baby pakken. ‘Nee,’zei ik. ‘Hoe weet ik of jullie de ouders zijn?’ De man keek de vrouw aan. ‘Dan rijden we nu naar jouw ouders.’ ‘O!’ ‘Ze zijn opgenomen in het ziekenhuis’ ‘Met bevriezingsverschijnselen,’ zei de vrouw. ‘Echt waar?’ Ik keek naar hun gezichten en ze leken eerlijk. Ik stapte over mijn aarzeling heen. ‘Nou, laten we dan maar snel gaan!’ De vrouw nam de baby uit mijn armen en gaf haar een fles met melk. ‘Ze moet drinken,’voegde ze er aan toe. Het kindje dronk gulzig, logisch. We reden door het land. De man begon te vertellen. ‘We hebben dit kind verleden jaar geadopteerd. En het ging heel goed. Maar twee dagen geleden gebeurde er iets verschrikkelijks: ons lieve kind werd midden in de nacht uit haar wiegje gestolen door een inbreker. We waren helemaal in paniek, dat begrijp je..’ ‘We hebben de politie gebeld,’huilde de vrouw. ‘En die zijn gaan zoeken, maar ze vonden haar niet..’ De man remde voor een rood licht. Hij zuchtte en zei: ‘ Maar vanmorgen werden we gebeld door een moeilijk sprekende man, die ons vertelde waar ons kind zou zijn..’ We kwamen aan bij het ziekenhuis. We liepen door naar een verpleegafdeling. Eindelijk! Daar lagen mijn vader en moeder! Ik rende op ze af en kon mijn tranen niet meer binnen houden. We knuffelden elkaar. ‘Jongen!’riep mijn moeder steeds. ‘Lieverd!’ We snikten wat af. Toen ontdekte ze de baby. Haar mond bleef wagenwijd openstaan alsof ze een grote hap lucht wilde nemen. ‘Is er iets?’ vroeg ik bezorgd. Ze wees met een vinger naar de twee mensen met de baby die achter me stonden. Mijn moeder begon heel hard te huilen. ‘We hebben je wat uit te leggen Sander,’ kuchtte mijn vader. ‘We wilden niet dat jullie het zouden weten,’ bekende moeder. ‘Het was zo pijnlijk vanwege jullie overleden broer..’ Toen pas viel het kwartje bij me. Dit kindje was van mijn ouders! Dit was mijn zus! Ik hapte naar adem en hield me vast aan het bed. ‘Gaat het wel goed met jou jongen?’ vroeg de zuster bezorgd. ..’ ‘Jawel, jawel..’ stamelde ik. ‘Dus we besloten daarom Iris te laten adopteren ..’ De twee adoptie ouders bleven nog steeds op afstand. ‘Bas, Wim en Jan weten hier niks van en nu jij het weet zullen we ze dat ook maar vertellen..’ ‘Doe maar niet,’schudde ik met mijn hoofd. ‘We brengen je naar huis,’ zeiden de adoptie ouders. We reden naar huis. In mijn hoofd gonsde het. Hoe was het mogelijk dat we er niets van gemerkt hadden? Ik werd afgezet bij het hek. Mijn oom Jan begeleidde mij naar binnen. ‘Toestand met je ouders,’ mopperde hij. ‘Wie waren die lui eigenlijk?’ ‘Mensen die ons hebben geholpen toen we vastzaten in de sneeuw,’ jokte ik. “Er is hier vlakbij ons huis een onbekende man gevonden,’ zei mijn andere oom Dorus tegen Jan. ‘Hij was morsdood en weet je wat het rare was: hij had een plastic pop in zijn armen. Waarschijnlijk is hij doodgevroren.’ ‘Die dingen gebeuren,’ zuchtte oom Jan. ‘Kom jongen,’ spoorde hij me aan. “Je gaat naar bed, het is tijd.’ En nu mijn levenseinde nadert doe ik daarom deze bekentenis in een envelop, zodat mijn broers weten dat ze een zus hebben. Ah, daar ben je dan mijn broer. Ja Henk, ik ga zo met je mee, ga even zitten. Ze vinden de envelop wel. Hee, je bent niet alleen. Je hebt een man bij je. Ik ken hem, het is die monnik die mij bij de pleegouders bracht. Hij was een goed mens, dat zeker. Gaan we nu samen wandelen? Henk, je bent nog niet veel veranderd jongen. Wat is het licht in deze tunnel. En wat een prachtige muziek. Heb je je gitaar bij je?

zaterdag 17 december 2011

Andre Kuipers: woensdag de lucht in.

Andre Kuipers was een gewoon jongetje, maar hij had al vroeg een aparte droom: hij wilde astronaut worden. Die droom kwam uit. Na heel hard werken en heel hard hopen mocht hij een aantal jaren geleden de ruimte in. Dat duurde een paar dagen. Nu gaat onze Andre voor vijf maanden naar de ruimte. Voor diegenen die het nog niet weten: boven ons hoofd, op ongeveer 400 kilometer boven de aarde, cirkelt het ISS, het internationale space centrum. Daar verblijven wetenschappers en zij doen er proeven die op aarde niet kunnen vanwege de zwaartekracht. Andre gaat daar heen, met een Russische raket en hij is al maanden daar voor aan het oefenen. Je kunt het lezen op zijn blog. Behalve proeven doen zijn de drie astronauten ook zelf onderwerp van studie. In de ruimte gaan de botten achteruit en daarom moet Andre twee uur per dag op de home trainer. Het is een apart leven daarboven, maar ja, als we naar Mars willen (en dat willen we) dan moeten we wel weten hoe we gezond kunnen blijven. De reis naar Mars duurt maar liefst negen maanden. En de geest staat ook onder druk: er is geen dag en geen nacht, geen lente, geen winter, er is niks dan ijzige kou en stilte, om gek van te worden. Het is een vijandige wereld. Vanuit dat besef is Andre zich ook gaan inzetten voor het Wereld Natuur Fonds. Om de aarde zit maar een dunne schil met de gassen die we nodig hebben om te kunnen leven . Ook dun is de laag die ons beschermt tegen de levensgevaarlijke kosmische straling. De aarde is kwetsbaar. Onze unieke blauwe planeet. De terugtocht naar de aarde lijkt me het spannendste gedeelte: met een gigantische snelheid knalt de capsule door de dampkring. Als het goed is gaat de parachute uit en ploft het ding op de Russische steppe. De astronauten blijven zitten tot de Russen ze komen bevrijden. Ze worden uit de soyoez gehesen (want lopen gaat niet meer) en in een soort tank geschoven. Over enige jaren hebben de Amerikanen ook weer een raket en die laten ze in zee ploffen. Lijkt me ook niet prettig. Maar goed, een beetje astronaut is eigenlijk nergens bang voor. Overigens is het geen hotel daarboven. De astronauten/wetenschappers hebben een heel druk programma dat nauwgezet moet worden afgewerkt. Er is weinig vrije tijd. Slapen is ook lastig, want dat gebeurt natuurlijk zwevend dus het kan gebeuren dat je ergens anders wakker wordt. Poepen moet worden geoefend, want het kan niet zo zijn dat de defecatie door het station gaat zweven. Er zit onder de pot een camera zodat de astronaut kan zien of hij goed mikt. Aan alles is gedacht. Nu is weer bijna zover. Het aftellen is begonnen. Het vertrek staat in Rusland bol van de rituelen, zo is er een bezoekje aan de slaapkamer van Joeri Gagarin (verongelukte astronaut) en wordt er een symbolisch plasje tegen de bus gedaan die de astronauten naar de raket rijdt. Het wordt spannend. Andre is de tweede Nederlander ooit die de ruimte ingaat. We leven met je mee Andre!

woensdag 14 december 2011

Vondeling

Het was die avond al vroeg donker, ja, het was december maar dat hield hem niet zo bezig, want hij had geen tijd voor flauwekul. Bijna iedere avond werkte hij lang over, ondanks het geklaag van zijn vrouw en het commentaar van de chef: "Pas je wel goed op jezelf?" "Ik pas uitstekend op mezelf.." zei hij dan. "Geen probleem." Natuurlijk was hij nooit een dag ziek, deze bikkel administrateur van de stalen rolluiken fabriek. Maar deze avond is hij wat onzeker en hij begrijpt niet waarom. Hij zit wel vaker op kantoor in de totale verlatenheid van zwarte beeldschermen, zwijgende telefoons en regen die tegen de oude ruiten van dit wereldbe- roemde concern slaat. O, hij werkt hier al zo lang. Hij kent iedereen en iedereen kent hem. Iedereen roemt ook zijn no-nonse mentaliteit en zijn altijd klaarstaan. Maar de laatste tijd dringt het besef tot hem door dat hij zijn familie een beetje heeft verwaarloosd.. Hij gaat even kijken of er nog koffie is bij de receptie. Daar maakt hij een praatje met de bewaker en drinkt wat. Gezellig toch wel. Hij loopt wat moeizaam terug naar zijn bureau want de laatste tijd gaat het allemaal niet zo vlot meer. Maar zijn gehoor is nog goed. Een vreemd geluid wordt daarom door hem opgemerkt vanuit de montage hal. Het is klagerig hoog en doordringend, of er een kat ligt te piepen. Maar een kat is het laatste wat je hier kan verwachten. Is het dan een van de machines? Dan moet hij dat rapporteren! Hij daalt een stalen trap af en wandelt tussen de werkloze stalen rollen door, manshoog zijn ze, indrukwekkend en een zeer goed product. Hij is er trots op! Nieuwsgierig bekijkt hij wat documenten die liggen te slingeren. 'Akkoord bevonden, 24-12,' staat er op. Met een schok dringt het tot hem door dat het kerstavond is! Nooit aangedacht! Daar is het gepiep weer. Hij legt de documenten netjes terug en in zijn geest breekt een zweterige verwarring uit. Misschien de spanningen van de laatste tijd. Zijn dochter gaat trouwen, met een man die hij mag, maar hij vraagt zich af of dat wel goed gaat en dan die huwelijksdag.. hoe zal dat allemaal gaan? En hij moet ook een speech houden, maar hij durft niet, het is zijn terrein niet. Hij voelt zijn hart bonzen. Hij neemt zich voor het wat rustiger aan te gaan doen, hij is ook geen achttien meer, al kan hij dat nog weleens voorwenden bij de secretaresses van de afdeling verkoop. Dan trekt hij zijn buik in en probeert met verende tred te lopen. Waarom eigenlijk? Hij hijgt uit tegen een rol en kijkt wanhopig om zich heen. Het gepiep wordt nu harder, het is aan de rechterkant. Daar moet het zijn. Het zit laag, achter een container met afval. Hij klimt erop, scheurt zijn broek en graaft wat rommel weg. Ze zullen hem voor gek verklaren, maar hij moet dit oplossen, misschien is het een brand of een bom! Zijn stropdas werpt hij weg. Nog een hoop troep zeg, opzij, productieafval, plastic ver- pakkingsmateriaal. Iets grijzigs trekt zijn aandacht. Ach, nee toch! Hoe kan dat nou? Voorzichtig haalt hij het tevoorschijn en stopt het in zijn jaszak. Hij kijkt nog een keer of niemand het ziet. Snel beent hij naar zijn bureau en ruimt alles op. Hij voelt zich moe maar ook gelukkig vanwege de vondst. Het piept in zijn jaszak. Snel glijdt hij langs de portier, groet nog een keer en stapt in de auto. Het landschap trekt voorbij in het duister. De autoruiten weerspiegelen adem van kinderen en familieleden ook die er niet meer zijn. Hun stemmen galmen over de asfaltstrepen. Hij kan horen wat ze zeggen, de verwijten er nooit voor hen te zijn. Even wordt het hem te veel. Hij parkeert de auto langs de kant. Zijn hand tast naar het zachte voorwerp. 'Het moet anders,' zucht hij verbitterd. Hij geeft een flinke hoeveelheid gas en rijdt het duister van zijn eigen gedachten uit. Thuis brandt gelukkig nog licht. Hij parkeert onder de carport en gaat het huis binnen. Zijn vrouw kijkt hem rustig aan, maar hij ziet wel enig verwijt. Zijn hand verdwijnt in de grote jaszak en tast en zet het op tafel. 'Sorry..' mompelt hij. 'Ik dacht.. ik kan hem toch niet daar laten liggen.. ' Het katje kwispelt met haar staartje. Ze likt de hand van de mevrouw. Haar kleine zwarte ogen kijken verbaasd om zich heen. 'Ze zou de afvaloven in gaan.. ik dacht ik neem haar mee..' zegt hij verontschuldigend. Buiten begint het zacht te sneeuwen. Terwijl zijn vrouw het beestje wat melk geeft mompelt hij: "Het is een teken.. misschien moet ik minder hard gaan werken.."

zondag 11 december 2011

De mensenbakker

In Orania woonde eens een befaamde mensenbakker. Hij was daarvoor bevoegd en had een diploma van de koninklijke vereniging van mensenbakkers. Het diploma hing aan de wand en hij was er trots op. De bakker floot tijdens zijn werk. Hij rolde het deeg (het beste deeg) voor de oren, de ogen, de romp en de benen. Als ze goed gekneed zijn stopt hij ze in een oven en kijkt of het goed gaat. Uiteraard is het hele proces top secret. Vooral in mei moet de mensenbakker hard werken, dan is het topdrukte! Gelukkig heeft hij een kindersprint, een ooievaar op een brommer, in dienst. Maar vandaag belde er een deftige mevrouw die zei: "Ik wil dat u nĂ™ voor mij een prinsesje bakt. " "Nee mevrouw," antwoordde hij. " Dat gaat niet. Een kind is een kind, tijdens het bakken bepaalt alleen Ons Lieve Heer wat het wordt.." "Ik geloof niet in God, ik geloof in Allah.." "Goed Allah, Hij bepaalt wat het wordt.." "En daar kunt u niets aan veranderen!" "Nee, daar kan ik niets aan veranderen!" "Wat een slechte bakker bent u dan.." "Nee mevrouw u begrijpt het niet.." "Ik begrijp het heel goed, u bent gewoon slecht, ik dien een klacht in.." "Okee, okee, wacht even, "zei hij. "Ik zal het proberen, maar ik kan niets garanderen.." "Goed, dan verwacht ik de baby morgenochtend voor 6.00 h.." "Ik doe mijn best.." "Ik lever haar gewicht in goud.." "Afgesproken!" Die nacht werkte de mensenbakker hard door. Hij had drie stuks in de oven dus dat goud moest voor hem zijn, wat zou hij daar een prachtige nieuwe oven voor kunnen kopen! Hij keek eens naar het rijzende baksel achter het raam en probeerde te zien of het al mooie meiden werden. Hij scheen met een lamp naar binnen en zag het al: drie jongetjes! Verdorie! Hij opende de klep, haalde de kinderen eruit en stampte ze wreed in elkaar! Meiden wilde hij! Hij vloekte en begon opnieuw te kneden. Maar na een uur bakken: alweer drie jongens! "Verdorie! Ik wil meiden!" riep hij heel hard. "Het lukt altijd, waarom dan nu niet?" De hele nacht herhaalde alles zich, tot hij besloot het dan maar zo te laten. Om half zes overhandigde hij het kersverse jongetje aan de ooievaar. Hij was uitgeput en dacht: "Ach, misschien zijn ze van gedachte veranderd!" De ooievaar vloog weg met het joch in zijn bek en kwam een uur later terug met het goud. "Hoe is dat mogelijk?" vroeg de mensenbakker. "Ze namen het gewoon aan," zei de ooievaar." Geen probleem, hier zijn de papieren." De bakker zag het en begreep er niks van, maar ja, ze hadden ondertekend dus zat het wel goed voor zijn gevoel. De volgende dag kocht hij een nieuwe oven. Hij schoof de oude opzij en hoorde iets rammelen. Nieuwsgierig keek hij in het oude apparaat, waarin zoveel kinderen waren gerezen. Daar zag hij iets liggen: een piemeltje! Er af gevallen tijdens het bakproces! Hij pakte het op en zag de ooievaar hoofdschuddend toekijken. "Zulke dingen gebeuren wel eens tijdens het bakproces .." mompelde hij. "Waarschijnlijk een haarscheurtje." De ooievaar schudde met zijn kop. "Je hebt ze belazerd," zei hij. "Ik neem ontslag." En hij klapwiekte weg. "Hee wacht even!" riep de mensenbakker.

donderdag 8 december 2011

Troost

Waar vind je beter troost dan op dat speciale dakpannetje, naast dat bijzondere gootje, vrij uitzicht hebbende over de straten, glimmende in het donker ? Nee, het is maar een zaligheid van korte duur, indien je verplicht onder een reeds gedode boom, moet soezen en moet doen alsof het avontuur uit je aderen is geweken. Je bent nu eenmaal geboren te klauteren, te pikken, streken uit te halen. Juist deze frivoliteiten stemmen de mensen tot tevredenheid en een extra stukje vlees is dan ook snel verkregen. Het is een droevige bijkomstigheid te merken dat men er alles aandoet je binnen de grenzen van de versierde huiskamer te houden. Maar, wacht maar! Je hebt een doordringende, stekende en tegelijkertijd dwingende melodie in huis om zelfs de meest dove eigenaren te doen bewegen, de deur te openen. Maar daar ga je dan toch uiteindelijk, zwiepende met je staart en opgelucht dat alle honden hun kerstdiner liggen te herkauwen. In de verte hoor je een klok en het stoort je, dat andere wezens dan jij, nota bene lopende op hun achterpoten, zulke harde geluiden mogen maken. Je plekje is vanavond niet bezet, maar even verderop, naast de schoorsteen, zit wel een rooie. “Ik ben alleen,” klaagt hij. “Zal ik je vacht likken?" vraag ik en direct besef ik de onbeschaamdheid van mijn vraag. Ik krijg gelukkig geen klap, maar evenmin een antwoord. “Ik leef op straat," zeurt de rooie verder. “Niemand houdt van me.” Zenuwachtig was ik mijn staart. Ik voel me genegeerd, omdat ik verwend en dik en lui ben en hij vaal en mager, ziek en oud. “ Ga met me mee,” probeer ik, maar dat weigert hij. “Ik haal het nieuwe jaar niet.” Ik sluip naar hem toe en vlei me tegen hem aan, mijn staart streelt zijn kromme rug, mijn gesnor zijn pijnlijke ziel. Daarna neem ik afscheid en hij bedankt mij met een spinnend geluid. Sneller dan ooit ren ik terug naar mijn warme thuisbasis en jammer dat het een lieve lust is. Zij kriebelen mij, achter mijn oren en het is maar goed dat zij niet beseffen wat er op hun dak gebeurt. Zij zouden, daaronder gezeten, misschien niet eens in staat zijn, elkaar troost te bieden. vrijdag 22-11-96

woensdag 7 december 2011

Golf

Ik ben een golf, ik ben geboren op een strand, vlakbij een eiland,op een mooie zomerochtend. Ik heb niets te doen, ik hoef alleen maar te rollen, en dat is alles. Ik ben een golf, maar met mij, zwemmen alle vissen mee, en spelen dolfijnen op mijn rug. Soms spelen zelfs kinderen mee. Ik ben een golf, wat kan ik anders zijn, ik heb niets te doen, dan heen en weer te wiegen. Ik ben geboren op een strand vlakbij een eiland, in de zee, ook schepen deinen graag mee, op het geweld, dat ik graag maak. Ik ben een golf en dat is alles. Sjoerd 2001