vrijdag 27 juli 2012

Albert Heijn, een boodschap met Thijs

Hij zit rechtop in zijn wagentje, pet op zijn ronde hoofdje en hij wijst naar iedere vrachtwagen. ‘Die! Die!’ roept hij. We staan stil bij ieder busje, en een autobus, nou, dat is het helemaal. Hij schiet dan zowat omhoog. Anja gaat voorop en ik duw. Ik let met enige zorg op zijn knuffel, een toy story pop, Buzz. Wij hebben hem Henk gedoopt. Thijs gooit hem af en toe van enthousiasme uit de wagen. Na een bezoekje aan de glasbak , de natuurwinkel, waar de wielen altijd blijven steken in de nauwe gangetjes, en de papegaai, komen we aan bij de Albert Heijn. Daar steekt hij nog even zijn handjes uit. ‘Hij wil even aaien mama,’zeg ik. Mama stopt en buigt haar hoofd. Hij aait er over heen. ‘Aaaii,’ lacht hij. We zoeken het scan apparaat, maar hij doet het weer eens niet. Ik hobbel achter Anja aan naar de service desk. ‘Ik snap er niks van,’ zucht de mevrouw. Thijs kijkt haar aan. Hij lacht en dan moet zij ook lachen. Zo gaat dat meerdere malen in de winkel. Hij lacht allerlei dames toe, die dan smelten. Een caissiere kirt: ‘Hee, daar heb je de womanizer weer!’’ Bij de melk staart een grote vrouw hem aan en ze begint een verhaal. Thijs doet zijn knuistjes voor zijn ogen. Plotseling komt opa tevoorschijn. Hij is zomers gekleed en hij lacht ook al breed naar zijn kleinzoon. Die vermaakt zich prima. Hij heeft een appel te pakken, die ik terug leg in de groentenbak. Ik wil langs iemand met een rollator, maar daar is de winkel niet op berekend. Ik neem wel een omweg. Een oude dame in een rolstoel zegt: ‘Nou, je kan beter in zo’n wagen zitten, dan in die van mij..’ roept ze. Wat gaat er in zijn bolletje om? Mama propt de spullen in de rugtas en onder in zijn wagen. Het maakt hem allemaal niet uit. Papa betaalt de rekening en hij wil de bon hebben. ‘Nee Thijs,’zeg ik. ‘Even wachten, we moeten nog door het poortje..’ Ik hou de bon voor de scan en floep..we gingen door de poort. Hij krijgt de bon en begint de prijzen te bestuderen. Even er nog aan likken. We wandelen in de zon, Thijs wil naar rechts, want die route daaraan ligt een echte glijbaan! Nee Thijs, we gaan nu naar huis. Thijs ontstemd, de glijbaan op een speelpleintje, dat is het helemaal. Ook er tegenop klimmen, dat is heerlijk. En daarna even op de wiphond met papa en o dan nog even naar dat rekje met die hele grote blauwe kralen, die je van links naar rechts en terug kan schuiven. Op die route staat ook altijd een witte bus, dat is zo geweldig! Soms nemen papa en mama hem weleens mee naar een tuin vol dieren. Laatst gingen de pauwen zo krijsen, nou, hij krijste minstens zo hard. Nee hoor, alles op wielen dat is beter. Of een bak met ballen, dat is ook super. Of een ballon waar je je tanden in kunt zetten. Bij mijn nichtje Isabeau afgelopen zondag: boem! zei de ballon. Toen schrok ik wel even! Eindelijk komen papa en mama aan bij de voordeur. Ze kijken nog even om, want er is regelmatig een rode poes die wel een kilometer met ons meeloopt, dat komt omdat mama zo lief tegen hem praat en hem aait. Bij de voordeur wil ik de auto aaien. En daarna aanbellen. Maar mama wil eerst naar binnen. Dan ik er uit en papa zucht. Hij moet nog van alles doen, maar nu moet hij doen alsof hij de deur opendoet. Mama tilt me op en ik bel. Ding dong! ‘Wie is daar? roept papa steeds weer, net of ik gek ben. Eindelijk zijn we binnen. ‘Ik ruik wat,’zegt mama en ze snuffelt aan mijn broek. Ja, waarom doe je me dan een luier om?

donderdag 26 juli 2012

Sientje Mesdag van Houten

Amsterdam 21-7-2012 De brandweer stond in de oude Molsteeg. Ik zag geen vlammen uit het dak slaan. Misschien een kat die in de dakgoot zat te miauwen? De prent van Sientje Mesdag hing nog op precies dezelfde plek in de etalage. Een bos, een vennetje, met potlod getekend. Wanneer? Het zal rond 1890 zijn geweest. Ik gok maar wat. De verkopers van de prent stonden met hun rug er naar toe, buiten voor de deur, naar de sensatie te kijken. Ik sprak de linker man aan. Hij was een jaar of vijftig, met warrige krullen. Hij kwam tot mijn verbazing totaal niet over als de standaard antiquair. Ik zei dat ik gemaild had over de prent. ‘Ja, ja, Barbara Mesdag,’ zei de man. ‘Sientje,’verbeterde ik. ‘Sientje Mesdag van Houten.’ ‘Juist ja, Sientje,’ zei de man. Maar wie ze was, hij zag er niets bij, stond te lezen op zijn voorhoofd. Ik vertelde iets over deze vrouw, die Hendrik Mesdag aanzette tot schilderen en na de dood van haar zoon Klaas begon met tekenen. De verkoopman bleef bij Barbara. Hij riep zijn compagnon erbij. Die had het over een Amsterdamse Joffer. Maar als Sientje iets niet was, was het wel een Amsterdammer. Ze was Gronings en leefde voor het grootste deel in Den Haag. De verkoper vertelde dat hij de winkel was begonnen uit pure armoe. Als docent aan de kunstnijverheidsschool verdiende hij drie stuivers. Maar door handig handelen met oude spulletjes, werd het wat. Vooral de art deco’s spulletjes, vazen, potten, hadden hem geholpen. Hij pakte de prent met bobbeltjespapier in en vloekte op de plakbandmachine die het niet deed. Eindelijk was het ingepakt. ‘Sinds een week kan er ook gepind worden. Ik kan niet zo goed meekomen met al dat internetgedoe en zo. Ik zoek het sneller op in een handboek dan die anderen met hun..’ Hij maakte een tikgebaar. ‘Ik pin niet,’ zei ik. ‘Ik heb de briefjes vers van de bank..haal ze maar door je scan..’ ‘Heb ik!’riep hij opgewekt en hij trok de biljetjes van 50 door een apparaat om te kijken of ze echt waren. ‘Je moet het briefje er anders om in doen,’ zei zijn maat rustig. De machine keurde de flappen goed. ‘Ik kijk nog even rond,’ zei ik en schuifelde door het decor van Help, mijn man heeft een hobbie, overal breekbare plateelvazen en oma-voorbije tijden snuisterijen. In een hoek stond een bank in Amsterdamse schoolstijl. ‘Heel duur!’ riep de man me na. Boven de bank hing een prent van Jan Veth en ergens verderop een tekening van Dirk Filarski, maar dat laatste wil mijn liefste niet. Ze heeft moeite met de trage sfeer van de Bergensche school. Bij de deur sprak de verkoper me nog een keer toe: ‘Weest u wel voorzichtig met het glas..’ ik knikte. De stad was overvol met lui die hier de bloemen buiten komen zetten. Geen probleem, zolang ze niet mijn Mesdag beroeren. De shoarma bakker bakte de shoarma, de kinky kapper knipte kinky, verderop was een probleempje met twee jongelui die de zonsopgang wilden bekijken vanaf een dak en nu voor suicidaal werden gehouden. Ik begreep waarom Sientje Mesdag een stukje bos en een vennetje schilderde en waarom ik dat 100 jaar later leuk vind. Plotseling rent ereen vrouw op me af. Ze heeft grote paddo ogen. ‘You look so happy!’ gilt ze tegen me. En weg is ze. Ik ben erg geschrokken, maar de prent is nog heel en ik ook. Ik zal hem een thuis een mooie plek geven, boven de bank, o nee, dan zie je hem zelf niet.

maandag 23 juli 2012

SS Rotterdam, het schip van je dromen

Wat een boot, dacht ik toen ik in de buik van de SS Rotterdam stond. Dat klopte niet, want dit was geen boot, dit was een schip. En wat voor een. Als je op de kade staat en je kijkt omhoog dan voel je je erg nietig en vraag je je af hoe het mogelijk is dat ze ooit zoiets enorms hebben kunnen bouwen. Nog kleiner voel je je als je een kijkje neemt in het inwendige onder de waterlijn. Daar hap je naar adem van verbazing want alles ligt er nog: ketels, assen, leidingen en wieltjes. Hoe moet deze reusachtige berenboot in bedrijf hebben geklonken? Onze gids babbelde flink door over hoe de stoom had gelopen, langs de turbine en dan ging een as draaien. Ik deed mijn ogen even dicht en zag mezelf rondlopen, het was mei 1967. Ik was nog niet geboren. We voeren op de oceaan. En in de enorme diepten van het schip siste de stoom. Het verbaasde me hoeveel mannen in overalls hier rustig heen en weer wandelden en af en toe eens aan een wieltje draaiden. De kolenvuren bestonden niet meer. Hier werd de stoom gemaakt in ketels door middel van olie achtige brandstof. Een van de mannen keek af en toe in een spiegel, aan de onderkant van een pijp. ‘De stoom is wit,’ zei hij rustig, zonder te vermelden of dat goed was of niet. Het was er bloedheet, ik denk wel vijftig graden en het schip slingerde. Een van de mannen liet me een as zien waaraan een soort surfplank zat. Die surfplank stak uit het schip en zorgt voor stabiliteit. Nog nooit zoiets geks gezien. Ik besloot een luchtje te gaan scheppen, tegen de misselijkheid. Op het dek waren vrolijke maar vooral mensen. Er stond een klein mannetje voor me. Hij leek op Frank Sinatra. ‘Hey you!’ riep hij tegen mij. ‘You fucking Dutch.. .made this fucking ship.. and its making me feel so good..listen body I want to sing..’ Hij greep me vast en wankelde op zijn benen. ‘Listen, first I go to piss, then I go to swim..and then ‘I’ll sing..!’ Hij klaterende over de reling en dook daarna met een sierlijke boog in het zwembad. ‘New York, New York!’ galmde hij. Er kwamen vrienden van hem die hem uit het bad trokken. Ze hadden donkere zonnebrillen en veel te grote maatkostuums. ‘Where is the money Frank?’ siste een van hen in het oor van de dronkenlap. Geen twijfel over mogelijk dit was Frank himself. Ik liep snel door terwijl ik hem hoorde roepen: ‘I shit on your grave, you fucking idiot..’ Er werd uit de hutten geroepen om stilte. De dorpsagent van het schip kwam kijken. Ik liep door naar de dansvloer. Daar was een akoestisch plafond boven, zodat iedereen het hoorde als je daarop de vrouw van je beste vriend vroeg, of ze met je meeging naar je hut. Ik hoorde daar mijn beste vriend mijn vrouw vragen of ze mee ging met hem naar zijn hut. Ik pakte hem bij zijn boord en duwde hem over de bar tussen de flessen met sherry en exotische transatlantic cocktails. Hij bleef roerloos liggen. Ik werd nu ook opgepakt door de dorpsagent en meegenomen naar een geheime plek in het schip waar ook Frank Sinatra lag. We voeren naar New York. De volgende dag werd ik vrijgelaten. Ik besloot even te kijken in de stuurhut. Ik trok een wit kostuum aan van de kapitein en niemand merkte me op. Ik keek vanaf de linkerwing naar de skyline van de Big Apple. Iemand vroeg me of de loods al aan boord kon komen. Ik antwoordde met een knikje dat het goed was en keek nog een keer naar beneden. Daar zaten de matrozen bij de kluizen van de enorme ankerkettingen. Ze rookten en bespraken de leukste chicks van deze reis. Plotseling stond de echte kapitein voor me. Hij vroeg me wat ik in zijn pak deed. Ik zei dat het een vergissing moest zijn. Dat geloofde hij niet. Hij vroeg wie ik was. Ik zei hem dat ik uit de toekomst kwam en dat zijn schip vastgeklonken zat aan de Katendrechtse kade en dat het vele miljoenen had gekost de asbest eruit te halen. ‘Wat is er mis met asbest?’vroeg hij nieuwsgierig. Ik dacht: ‘O shit, dat weet hij natuurlijk nog niet.’ ‘Eh, niks’ jokte ik. ‘Ik laat je van de plank lopen, knoop je op aan de mast, doe je door de blauwe hap op woensdag, je gaat zwemmen naar New York,’ zei hij droog. ‘Misschien kun je met hem mee terugvliegen.’ Ik zag een man met een pijp en een bril en een mooie blonde vrouw van net 18 lentes lachend voorbij huppelen op een dek beneden de brug. Prins Bernhard, ook al met een vreemde vrouw. Voor geen goud ging ik bij die sinjeur in het vliegtuig. De leukste schepelingen zaten in de buik van het schip, in de stoom en de hitte, dacht ik hardop. ‘Wat zegt u?’ vroeg de gids. ‘Eh niets,’ zei ik verstrooid en we stonden voor een gigantisch paneel met drukmeters en een telegraaf. Naar voren, naar achter, opzij, halve kracht, het werd allemaal naar beneden geseind, dus deze mannen konden in hun eigen veilige wereld blijven zonder dat ze over de zogenaamde sterren en royalties struikelden. Nu is dit prachtige schip van de zee weer in zijn glorie hersteld, maar weer met geld van ome Jan, die vroeger niet mee kon en nu in de huidige crisis ook weer niet. Ik loop terug langs Katendrecht en mis de hoeren die hier met hun bungelende handel uit het raam hingen en de dronken blauwe kielen die elkaars kiezen eruit timmerden, met de blote vuisten, messen kende men alleen nog in de slagerij. Het is nu keurig en opgeknapt, zegt het Rotterdams college. Maar Rotterdam hoort helemaal niet keurig te zijn. Rotterdam dat is zweet, en viezigheid en de overhemden met de mouwen opgestroopt in de etalage. Dat schip was ook vijftig jaar geleden veel te sjiek om SS Rotterdam te heten. Maar ja, aan het verleden doe je niks meer, je kijkt achterom en je ziet het wonder nog een keer liggen.Wat een pracht boot. Ik zou die mooie witte stoom uit de pijpen willen zien komen. Kan iemand dat een keer regelen?

Vind je dat ik een dikke kont heb?

Lurch wist dat de vraag ‘vind je dat ik een dikke kont heb?’ eens moest komen, maar jammer genoeg kwam het nu net terwijl hij bezig was stiekem met zijn minnares te mailen via zijn mobiele telefoon. Afwezig mompelde hij iets van ‘valt wel mee schatje’ maar dat pikte zij niet, hij wist dat het verkeerd was. Ze tierde dat hij een ondankbare hond was die maar een ander schatje moest nemen. Hij wilde bijna zeggen dat hij daar hard aan werkte, maar slikte dat in. ‘Ik heb een vriend in Italie die je kan helpen riep hij tegen de badkamer deur die daarna weer werd geopend. ‘Wat zei je?’krijste ze. ‘Antonio, die kan je helpen. Het kost wel wat maar hij is wel een wonderdokter. Hij kan elke vrouw aan een ei ..ik bedoel aan een kind helpen.’ Hij had al weer spijt van deze woorden, maar je moest toch wat met een gefrustreerde vrouw van 60 die een kind wil. Wilde ze maar op een cursus naaktmodeltekenen of schilderen als Bob Ross. Hele hordes dames stortten zich op latere leeftijd in het creatieve. Waarom zij niet? Hij maakte zijn mail aan zijn 20- jarige vriendin af. ‘Moet nu stoppen, morgen naar Italie voor de truc met het ei..’ De volgende dag waren zij op het spreekuur van Antonio, de wonderdokter. Hij leek nog het meest op een vette doorgefokte boxer, met kwijl aan zijn kin. Er zat zelfs een tolk bij het gesprek die alles vertaalde. ‘Alles mogelijk, zei de tolk. Een kind binnen twee maanden kwestie van goed timen en precisie. Of mevrouw even mee wil komen? Mevrouw verdween samen met Antonio in een aparte ruimte. Lurch loerde door het sleutelgat naar binnen. Hij zag dat zijn vrouw omgekeerd aan het plafond was opgehangen en heen en weer bungelde aan een veer. De tolk kwam naast Lurch staan. De befaamde schudmethode, zei hij. Het ei wordt uit de boom geschud als het ware. De dokter stapte onverwachts naar buiten. Het ei is geschud vertaalde de tolk. Alleen nunog naar buiten door de verroeste klapdeuren. Heeft mijnheer nog weleens wat hier aan gedaan? Lurch zocht in zijn geheugen naar de laatste keer huwelijkse betrekkingen, dat moest ruim voor de introductie van de euro zijn geweest, of voor de internet bubble barstte. HIj wist het niet meer. Daarna kocht hij de liefde zoals een ander een pak koekjes in de AH. Het kon een secretaresse zijn die hij met wat flappen zover kreeg of gewoon een meisje in een hotel. Maar de laatste tijd werd het almaar wat slapper hier en daar. De dokter hijgde of mijnheer nu wat wilde leveren. HIj moest naar een apart hokje en trachtte enigszins wat te leveren, maar er kwam niets, hij was opgedroogd. Bij de balie stond een jonge jongen met een dweil. HIj gebaarde naar de jongen. HIj wees naar het potje en toonde een dikke bundel bankbiljetten. De jongen begreep op de een of andere manier wat hij moest doen en vulde het potje razendsnel. De dokter was ondertussen met kruipolie bezig het onderstel van mevrouw van oxides te ontdoen en Lurch zag dat de arts dezelfde spuitbus gebruikte als waarmee hij ’s winters het sleutelgat van zijn auto ontdooide.. Toen dat gebeurd was riep de tolk: en nu de truc met het ei! De dokter schoof een arm met een monsterachtige handschoen naar binnen en riep plots: HA! Ten teken dat hij het ei had gevangen. Er kwam een reusachtig ei naar buiten. Zo oud worden ze groot als vogelei met kalkschaal vertaalde de tolk. De dokter pakte een hoed deed het ei erin, gevolgd door de inhoud van het potje en begon te roeren. Tot verbijstering van Lurch deed hij er ook nog mayonaise bij. Hij roerde met een pollepel en zong O solo mio. Toen stopte hij en keek in de hoed. Het mengsel schuimde en borrelde over de rand. Nu baby terug in de buik. HIj zoog het op met een slagroomspuit en de inhoud werd ingebracht in de arme vrouw, die weinig leven meer vertoonde. Het bleek dat zij een flauwte had gehad tijdens de behandeling. Gebeurt wel meer riep de dokter terwijl hij klopte op het levenloze lichaam. Lurch baalde ervan dat hij voor deze toestand ook nog een rekening zou krijgen. En wat voor een: het was een astronomisch getal. ‘Ik voel me nu al zwanger,’ zei de vrouw op de vliegtuigtrap. Lurch zuchtte. Ze kwamen thuis. Er stond een mevrouw aan de deur die beweerde dat zij zijn dochter was. Dat had hij de laatste tijd na zijn 80e verjaardag wel meer. Hield het dan nooit op? HIj schoof weer wat flappen en ze vertrok. Ze had een wiebelend achterwerk met de breedte van een vliegdekschip.