maandag 12 februari 2024

Gruwelijk sprookje



Dit is echt een gruwelijk sprookje. Stel je voor, je staat bij de bus. Je pakt je ov-kaart.  De chauffeur groet niet. Hij draagt een zwarte pet.

In de bus zitten lachende en pratende varkens. Het is een sprookje, dus dan kan dat. Naast me zit een varkensbandje dat vrolijke muziek maakt. Een gezellige contrabas, een zangvarken en een slagwerker die met zijn staartje op een trommel slaat.

Voor me zitten twee klierende jeugdvarkens. Ze schieten met elastiekjes op de meisjes. Die hebben hun dikke lippen gestift. Achter me een ouder paar dat  hoog knort en laag knort. Een en al gezelligheid.

De bus met al die leuke varkentjes remt hard. Ik moet me als enige mens goed vasthouden. Is de chauffeur ook een mens? Ik heb niet goed gekeken. In ieder geval besteedt geen enkel zwijntje aandacht aan mij. Ik lijk er niet bij te horen. Waar komen ze vandaan en waar gaan ze naar toe? Dat is het mysterie van elk sprookje.

Op het informatiebord in de bus verschijnt de laatste halte: halte slachthuis.  De varkens duiken onder de banken, zoals wij vroeger na een schoolreis deden.

We staan stil bij het slachthuis. Voor een slagboom. Ik voel een rilling door de bus gaan. Doodsangst. We rijden zachtjes naar binnen door een grote poort. We moeten uitstappen, zegt de chauffeur. Hij is geen mens, hij is ook een varken, een wild zwijn.

We gaan de hal binnen.

Het ruikt naar bloed. Ik zie machines, kabels en reusachtige messen. Helemaal aan het einde, vlakbij een nooduitgang, zie ik objecten hangen. Het zijn mensen, ze hangen op zijn kop in vleeshaken. Ze bloeden leeg.

De varkens om me heen worden voorzichtig vrolijker en het bandje begint weer te spelen. We komen bij een worsteninpakafdeling. Op de etiketten staan afbeeldingen van mensen.

De tocht gaat verder langs een lopende band met snijapparaten. Een jolig jong zwijn drukt op een rode knop. De machines beginnen te pruttelen, stomen, sissen en doen hun hak- en snijwerk. Hoofden verdwijnen geruisloos in bakken, om vermalen te worden, voeten en handen zijn afval en de varkens kijken er verlekkerd naar.

Dan kijkt het gezelschap naar mij, met gretige ogen.

‘Jij ook!’ roept een dikke zeug.

‘Ja, jij ook!’ roepen de anderen in koor.

De biggies rennen achter me aan, ik schiet weg als een dolle en weet  een raam te vinden. Ik spring eruit en land op een terrein voor de fabriek.

Tegen de muur, pauzeren drie medewerkers in witte bebloede pakken. Ze eten een broodje met mensdarmen.

‘Gister had ik menshersenen,’ lacht de jongste.

‘Zal jij wel nodig hebben, ha, ha,’ lacht een zware big.

Ik hoor een sirene en ik weet dat ze naar me op zoek zijn. Als ik nu niet snel de mensenwereld weet te bereiken, ga ik vandaag nog aan de haak. Wat word ik dan? Een leverworst? Een achterham? Ik heb lekker dikke billen.

Ze maken jacht op me. De zwijnpolitie, het varkensleger, alles wat maar roze is en knort. Ze pakken me. Vijf mannen zitten boven op me en bijten me.

Ze brengen me terug naar het slachtbedrijf. Ik word uitgekleed en onder luid gejoel in het elektrocutiebad gerold.

Het duurt maar kort en ik ben dood. Gelukkig ben ik in goed gezelschap.

Mijn lichaam mag dan wel aan een ketting hangen, mijn geest zit alweer in de bus, op weg naar huis.

Voor me zitten twee oudere geesten. ‘We zijn benieuwd wat we na de reïncarnatie zullen worden,’ zeggen ze tegen me.

Op het informatiebord verschijnt de laatste halte: de reïncarnatiehalte. De bus remt, we stappen uit en staan bij een boerderij. De geesten om me heen veranderen in koeien, geiten en kippen. Er is niemand die weer een mens wordt, zo te zien. Ik zelf krijg roze poten, een krulstaart en ik knor.

Een boer jaagt ons naar diverse stallen en hokken. Het is ellendig, saai en pijnlijk voor mijn poten. Overal klinkt geklaag. Ik ben het met ze eens: ik wil alweer dood.

Maar die wens komt voorlopig nog niet uit. Ik ben veels te dun. Ik lijd, ik huil.

Ik zei het al: dit is een gruwelijk sprookje en ik weet niet waarom ik het u vertel, want u gelooft het toch niet.

 

 

 

 

 

 

 


vrijdag 5 januari 2024

Expositie wijkcentrum de Daalder

 


Binnenkort exposeer ik in wijkcentrum de Daalder met beeldend werk. Er zijn dan ook meerdere exposanten.

De datum is van 8 januari 2024 tot 1 april 2024. Kom dus even naar: 

wijkcentrum de Daalder

Johanna Naberstraat 77b
1827LB Alkmaar
Nederland
072-5617618
www.wijkcentrumdedaalder.nl

Ik zie je daar graag! 

 

maandag 1 januari 2024

De allereerste

 

 



Er ligt nog een enkele oliebol in de kast. Wie gaat deze alsnog opeten?

En terwijl de rest van het land nog in bed ligt, schrijf ik deze woorden. De allereerste van het jaar. Mijn geliefde is op haar werk, want de zorg wacht nooit. Weer of geen weer.

De kerstperiode hebben we doorstaan, want we waren alle drie ziek en dat is toch niet zoals het hoort te zijn: energiek, bruisend. En nu: snotterend en moe. Het weer werkte ook niet, want de regen blijft maar komen, eindeloos.

Gister op de valreep een kat geadopteerd: Sjors. Een donker, klein mannetje, negen jaar oud. Hij blijft in het asiel, want hij is ooit aangereden en heeft een trauma. Bekijk hem eens via de link op de onderstaande pagina: www.stichtingzwerfdier.nl/adoptiekatten/sjors   

Het vuurwerk kende zware grommende knallen, voorafgegaan door een lichtflits. Niet normaal dat deze spullen te koop zijn via het heilige, maar vooral donkere internet. Wanneer is vuurwerk afsteken begonnen? De voorstanders halen altijd het traditie argument uit de kast, maar zolang kan het niet normaal zijn. Al herinner ik me wel vuurwerk in de jaren zeventig, toen ik een guppie was. Mijn vader stak wel wat af voor de deur.

Het is stil buiten en binnen ook. Er ligt een enkele oliebol in de kast. Die is van het vorig jaar. Maar hij smaakt nog wel hoor. Jawel, je kunt hem nog opeten. En daarna begin je vrolijk aan je nieuwe jaar. je schudt handen en je bent opgewekt. Want wat heb je nodig in dit leven?   

Een oliebol, zelfs in de zomer, een vrolijke lach, een gezond lijf. Liefde en gezondheid.

Ik wens dat iedereen toe. En dat we ons zelf niet te serieus nemen, want daarvoor is het leven te kort. Toch?