dinsdag 25 december 2012

Bergense Kunsttiendaagse 24-10-2012

De Pilaren, de kroeg met de bruine houten balken naast de kerk in het kunstenaarsdorp Bergen, is een drukke uitspanning. Naast me, aan de grote tafel, zit de bekende Friese advocaat Anker. Hij maakt een opgetogen, opgewekte indruk en nipt vrolijk van zijn jonge jenever. Hij jubelt dat hij geniet van alle kunst en dat hij er jaarlijks de tijd voor neemt. Hij heeft dan een logies in een plaatselijke herberg. Er verschijnt ook een dame met een elitaire uitstraling in haar kleding en houding die hem kennelijk vergezelt op zijn tocht door het dorp dat een week lang volgestort is met beelden en schilderijen. Ga een kapsalon binnen en je hebt kans dat je schilderwerken aantreft boven de spiegel en ook bij de slager kunnen objecten u aanstaren van naast de worsten. Het lijkt op een uit de hand gelopen geintje.En in deze overvloed is het vrijwel ondoenlijk de namen van de kunstenaars te onthouden. Het helpt wel met hen in gesprek te gaan. Ditta Engel, een ontspannen en zelfverzekerd ogende dame, ik schat haar tegen de 60, maakt herkenbare beelden met een gevoelige inslag. Ze staan door de hele tuin en als je er langs loopt vertellen ze zelf hun verhaal. Haar partner bewerkt ondertussen de folders met een zwarte stift. ‘We wijzigen de openingstijden,’ verklaart hij. ‘Maar het is zonde om dan de folders weg te gooien.’ Ook hier is de crisis in het bewustzijn doorgedrongen. ‘We hebben in Nederland weinig geschiedenis met vrije beelden,’ zegt Ditta op academische toon. Een groot verschil met de kunstenaar die ik eerst sprak en die niet bij de kunstroute bleek te horen. Zijn naam was Paul Kok en hij maakt onderwaterschilderingen met een mystieke inslag. Maar hij vertelde er gepassioneerd over. Het voelde na zijn abstracte periode als een bevrijding herkenbare beelden te gaan maken. Ik was wel even verbaasd toen ik dat hoorde. De abstractie was toch bedoeld als bevrijding? De vraag die me bij het zien van deze tsunami aan kunst blijft achtervolgen is waarom er zoveel mensen op afkomen. In een gemiddelde galerie kun je een donderbus afschieten en je raakt dan alleen de obligate halogeen spotjes. Maar ik denk dat ik het antwoord weet. Het is de massaliteit waarin je zonder gezichtsverlies in de vijver van de kunst kunt gluren. In deze horde ben je een onbekende en daarmee kom ik op het volgende punt. Kennelijk hangt er toch nog een sfeer van schaamte om de kunstliefhebberij heen. Je komt er net zo min voor uit als wanneer je het doet met iemand of hoe vaak je op een dag moet poepen. Natuurlijk is het ook de gezelligheid van dit dorpje waarin je elkaar altijd wel weer tegen moet komen en daarmee spreek ik natuurlijk mijn eigen theorie tegen. Maar goed, wie zijn dan die bezoekers? Het zijn de betere beurzen, maar wel die met een hang naar Hollands, naar wat je kunt begrijpen. In dit art gebeuren geen abstracte wildwest taferelen, geen naakte kunstenaars die van de ruinetoren springen. Een landschapje hier, een portretje daar, veel menselijkheid en kom-nou –eindelijk- eens – wat-kopen- kunst. De enige uitzondering stond naast het staminee van de golfclub. Hier trof ik in de openlucht een kekke omgekeerde bloempot, op een stam van waaibomenhout. Het geheel zo’n twee meter hoog. Gelukkig dus nog wat vervreemding, voor de echte kunstliefhebber. In het dorp gaat het leven ondanks alle gekte gewoon verder. In de kroeg tapt men het bier, de bakker verkoopt een brood, de slager snijdt de ham. Hoeveel kunst er verkocht wordt, zij weten het niet en ze willen het ook niet weten. Zij begrijpen niet dat iemand een schilderij koopt, want hoeveel broden, worsten en koekjes kun je daar niet van nemen? Tsss..zoveel geld voor een stukje linnen met verf. En ik weet eerlijk gezegd ook niet hoeveel kunst er verkocht is. Hier en daar zie je rechts naast het object een rode stip wat zoveel zeggen wil als: ik ben verkocht. En geen enkele kunstenaar is verplicht om aan de organisatie te vertellen hoeveel hij heeft omgezet. Op het plein, naast de restanten van de kerk, is een paviljoen neergezet, kennelijk om de speciale aandacht te vestigen. Binnen blijkt, als je kritisch kijkt, dat er een slordige presentatie is van de tentoongestelde werken. Het is een donkere, sombere dag en omdat er geen ramen in het paviljoen zitten heeft men lampjes boven de doeken gehangen, maar die werpen vervelende schaduwen over de verf. Schilderijen hangen aan weerskanten en in het midden staat een rijtje bronzen beelden, maar door deze sandwich opstelling vallen die beelden helemaal niet op. Nee, dit is niet goed gedaan. Laat dat paviljoen de volgende keer maar zitten, ik weet niet wie dat heeft bedacht. Het werk van Pauline Bakker verdient een betere plaats. Mijn tocht eindigt in een aardig huisje onder het lover, waarin een mevrouw schilderijen maakt van het bos. Aan de muur hangen werken met meertjes, bomen en doorkijkjes. De kunstenares is zelf niet thuis, er zit een onbekende man naast die werk exposeert in de tuin, beelden. Omdat zij niet thuus is, vertelt hij een verhaal over zijn objecten. Het zijn ballerina’s met vogelhoofden. Vergeef me dat ik de namen van de kunstenaars niet meer weet, door de ongebreidelde hoeveelheid duizelt het me. Ik heb derhalve op de website gekeken en daarop staan op maar liefst 37 bladzijden deelnemers. Ik heb de tijd niet die allemaal door te nemen. Dus wat ik u adviseer: pak de fiets en slinger eens buiten de tiendaagse door het kakkineuze dorpje. Kijk rond, stap een atelier binnen, of een galerie en begin een praatje. Of bezoek het Kranenburg museum en sla dan niet de prachtige beeldentuin over. Daar hangen ook foto’s van Charley Toorop en haar woning. Die woning kunt u nog steeds in het dorp vinden. Charley had haar atelier boven en zij placht te schilderen terwijl een pianist haar entertainde, zoals wij een ceedeetje opzetten. Nee, mijn werk is niet te zien geweest tijdens de tiendaagse en dat komt omdat je een plek moet hebben die gedurende die tien dagen te bezichtigen is. Wie weet er nog een plek voor me? Een koeienstal mag ook, zolang het maar op Bergens grondgebied is.

zondag 23 december 2012

Het AZ stadion met schoolvrienden 4-11-2012

Nooit eerder was ik bij het nieuwe AZ stadion. Eerst parkeer ik mijn pappa fiets in een rekje naast de enorme tempel waar de eredienst van het voetbal gehouden zal worden. Het parkeerterrein is een winderige vlakte buiten de stad, omsloten door aanvoer aderen. Op de fiets bereik je het door een tunneltje dat afgesloten kan worden door een hek. Gezellig is niet het eerste wat in je op komt als je de stadionreus bekijkt. Het groen erom heen is weggeschroeid toen de kolos uit de ruimte neersmakte naast de A9 en voor de vormgeving liet de architect zich inspireren door een badkuip van de Kwantum bouwmarkt. Ik denk wel dat de football gelovigen dit een mooi huis vinden voor hun god. Je hoort ook nooit een kerkganger klagen over de protserige toeter die een kerk soms kan zijn. Het gaat om de inhoud, om de gebedsruimte, om samen, liefst op zondag, bijeen te komen en de hoogmis te vieren.Op televisie zie je in een sportprogramma ook zelden de buitenkant van de arena. Het is niet van belang, daarbinnen vindt het groen religieuse gevecht plaats op een matje van 3000 vierkante meters. Ik keten mijn fiets vast met een dikke schakelketting en zoek de sponsor ingang. Ik ben vandaag uitgenodigd door mijn oude schoolmaat Hans. Het bedrijf waar hij voor werkt heeft business seats en die moeten warm gehouden worden. De ingang zal wel daarboven moeten zijn, naast het trainingsveld. Het regent, het is november, weer keert het najaar. Rechts van mij snellen auto’s zich naar het zuiden. Ze vliegen voorbij als vogels naar de warmte. De roltrap brengt me naar de ontvangstruimte bij de hoofdingang. Ik schiet een man aan in een donker pak. Of hij weet waar de alfa accountants zijn. ‘Ze komen hier iedere week mijnheer,’ zegt hij. ‘Wacht u rustig af.’ Dit bovenste deel van de kathedraal heeft meer iets van de entree van een theater dan van een voetbalstadion. Hier schrijden keurige dames en heren voorbij in goed gesneden kostuums die niet bij het voetbal passen, want voetbal is een uit de hand gelopen grap, de belangrijkste bijzaak en voetbal is vooral oorlog, zwetende mannen die door de modder ploegen, elkaars noppen testen en vreemde grappen uithalen met hun collega’s. Befaamd zijn het poepen in de voetbalschoen, zout in de koffie van de trainer doen en trainingspakken dichtnaaien. Voetbal hoort bij onze cultuur, maar biedt ook ruimte voor elementaire gevoelens. Daarom wemelt het in het stadion van de stewards die er voor waken dat er welvoeglijke taal wordt gebezigd op de tribune. Vroeger, toen dit bewustzijn nog niet leefde was het volkomen normaal om de arbitrage voor ‘vuiletyfesscijtkolereblindehondenlul’ uit te maken. Dat mag niet meer en ook de spelers weten dat de amicale doodschop tussen de tanden niet meer met luid applaus zal worden ontvangen. Er wordt nog wel geschoffeld en geschaafd en ellebogen zitten soms zo los dat het een onderzoeksproject voor fysiotherapeuten zou kunnen zijn. Ik wacht aan een tafeltje en plots komt Hans binnenlopen. Hij is, zoals ze zeggen, geen steek veranderd en ook de heren die achter hem aanhobbelen, mijn andere schoolmaten, zijn exact dezelfde gebleven. Zo’n ontmoeting is dan ook een reis met een teletijdmachine. En daarbij blijkt weer dat de zeggingskracht van een mens toch niet helemaal van een foto is te herleiden. Zodra de persoon voor je staat, gebuikt of kalend, ervaar je weer de spritz die hij altijd al had. Het is hoe dan ook een plezierige kennismaking en de heren schuiven aan, aan een zeer zorgvuldig gedekte tafel. Na de hapjes is dan het tijdstip van de wedstrijd. Van bovenaf ligt de mat er strak geschoren bij. Er zijn geen hekken om het veld en ook de politie is niet zichtbaar aanwezig. Ik mag plaatsnemen op een leren stoel en mijmer over het oude stadion. Het verschil is dat daar het voetbal meer voelbaar was. Je stond dicht op het veld, achter een hek, maar je kon het gras ruiken. Meestal stonden er sigarenrokende ouwe mannetjes voor je neus die kankerden op de hele wereld, het elftal, de trainer, de scheids, en de balletmeisjes in de pauze. Als je een plas ging doen was dat in een openbaar urinoir dat rook alsof er 35 olifanten hadden staan zeiken. Hier is het toilet een toilet, hygienisch verantwoord. Alles is hier verantwoord. Geen steen is aan het toeval overgelaten. De herinnering wordt levend gehouden door een mini museum met gewonnen bekers en historische foto’s. Mijn ouwe schoolmaat Mark stuurt me vanaf de fanside een sms-je. Die fanside maakt het meeste lawaai in het stadion. Ze zingen, schreeuwen, maar het is geen grote groep. Schuin aan de overkant zitten twee of drie fans van de tegenstander uit Venlo, in een verder immens groot en vooral leeg vak. Ze hebben een ontbloot bovenlijf, waarschijnlijk een regionaal Limburgs gebruik. Ik sms Mark terug dat de zalm excellent smaakt. De wedstrijd wordt een grote teleurstelling. Onze ploeg probeert een punt te pushen maar de tegenstander is te slim, te hard en drukt er twee over onze lijn. De referee is gewoon omgekocht, dat is duidelijk. Wel juichen we erg luid om unser Tor en maken gebaren dat de spelers beter kunnen gaan douchen. Na de wedstrijd zitten we dan weer aan de tafel. We laten ons humeur en het mooie samenzijn niet bederven. Als dames op de Libelle week wisselen we dan ook foto’s uit van onze kinderen. Gelukkig hebben we ook echte mannenonderwerpen zoals de diensttijd. Was er nog maar een dienstplicht, want wat kunnen mannen een boom opzetten over hoe wild ze zich misdroegen en wat ze deden om de sergeant te misleiden. Maar we lachen ook om verhalen over de school en om die ene leraar die Hans eruit wilde sturen, terwijl hij nou juist niks had gedaan. Vooral zijn opmerking tegen de bewuste leraar: ‘Ik weiger!’ zal voor altijd in onze hoofden nagalmen. De mensen om ons heen keuvelen zachtjes, nippen van hun glaasje rode wijn. Over het verlies wordt hier niet hardop getreurd. Beschaafd verlaat men het pand. Ook wij verlaten de lobby en nemen afscheid. ‘Ja,’ het was heel leuk elkaar na zo lang weer eens te zien en: ‘Ja, dat doen we nog eens over..’ Het zijn die woorden die eeuwig worden gebezigd door mensen die elkaar heel lang niet hebben gezien, daar zit een universele waarde in waar niet aan te ontkomen valt. En als ik op mijn stalen ros stap, is het stadion donker, zijn de mensen naar huis, zijn de vriendjes naar huis, ben ik een herinnering rijker. Het was mooi, nu nog droog zien thuis te komen.

donderdag 29 november 2012

WervingsBureau YOUNEVERGONNAGETIT zoekt: PAPERCLIP MANAGER (M/V) Wij van bureau YOUNEVERGONNAGETIT zoeken voor onze klant per direct een paperclip manager. In deze backoffice functie zult u dagelijks de aantallen paperclips gaan tellen en sorteren en ’s morgens op de bureaubakjes gaan leggen. ’s Avonds haalt u de paperclips van de bureaus en legt deze in de kluis. De functie eisen: U spreekt vloeiend Quetcha, Arabisch en Noord Koreaans, u beschikt over een brevet vliegen op viermotorige toestellen met meer dan 300 passagiers. Dit is een harde eis. U heeft ruime ervaring met de software pakketten SAP, RAET, ERP,AFAS, RAET en de overige 3000 personeelspakketten die er op de markt zijn. Ook dit is een harde eis. U kent de priemgetallen onder 10000 uit uw hoofd en u kunt dit bewijzen. U woont op exact 326,34 meter van de werklocatie. U beschikt over een 4 liter diesel auto van het merk BMW, een fiets van het merk Kogamiata, een SEGWAY en een PUCH bouwjaar 1966. (mensen met een PUCH uit 1967 hoeven niet te reageren). Uiteraard bent u bereid te verhuizen. U kunt via uw arts een verklaring overleggen dat u binnen nu en drie jaar niet verkouden zult worden. Er zal een test worden afgenomen door een psychiater om te beschouwen of uw brein in orde is. Daarbij zal speciaal gelet worden op de prefrontale cortex. U kent het Belgische belastingrecht door en door en u heeft aantoonbare ervaring met de dagelijkse fiscale praktijk op de Balkan, Turkije en in minimaal 23 staten van de Verenigde Staten. Dit kunt u ook aantonen. Er zal een assessment plaatsvinden waarin gekeken zal worden hoe snel u omgebogen paperclips terugbuigt in de oorspronkelijke positie. Als persoon bent u: sportief, u heeft een zwarte band in de karate of judosport, u doet aan scuba diven en u weet de kneepjes van het kitesurfen. U bent verder uiterst betrouwbaar, degelijk, gezellig, avontuurlijk, innemend, ondernemend, pro actief en pro actief en ook nog pro actief, assertief, integer, doortastend, maakt nimmer een fout, van de tongriem gesneden maar ook introvert, zeer secuur, verzorgd, nauwkeurig, u heeft een hands on mentaliteit, u bent een winner, u ziet altijd groeimogelijkheden, u gaat altijd voor beter en u heeft 15 referenties die dit kunnen bevestigen. De aanstelling vindt plaats voor de duur van 1 uur. Bel voor een intake gesprek met de office manager van BUREAU YOUNEVERGONNAGETIT, mevrouw T.Jeckandhide. Er zal gelet worden op een excellente, overtuigende telefoonstem en uitstekende klantvriendelijkheid. Uiteraard vindt dit gesprek plaats in de Noorse taal en zal exact 3 minuut en 20 seconden duren. Hoewel wij en onze klant alles en 100% van u willen weten, blijft onze klant, uw werkgever, anoniem, echter het gaat hier om een bedrijf in de papierindustrie. Als u na het invullen en verzenden van het formulier binnen 50 seconden niets van ons heeft gehoord, nemen wij verder geen contact met u op. Hierover is geen correspondentie mogelijk. Bij de eerste intake hoort ook een alcoholtest, een Big Five test, een vingerafdruk, een fotoshoot en een id check. Hierbij zal het id document online worden gecheckt bi justitie. Ook een diploma scan hoort hierbij. Tevens wordt u door een detectiepoortje geleid om te kijken of u kunstelementen in uw lichaam heeft. Onze klant wil geen medewerker met metalen in het lichaam daar deze zullen kleven aan de paperclips. Mannen wordt uitdrukkelijk verzocht te reageren daar onze afdeling P0 &O en P & O momenteel uit 47 vrouwen bestaat. Stuurt het formulier online naar: jeckandhide@younevergonnagetitasshole

maandag 22 oktober 2012

IJmuiden, Orionweg 1975

Mijn vader zit aan tafel in zijn blauwe hemd. Hij verdeelt de twee karbonaadjes, wij eten altijd eenvoudig, aardappels met bietjes of rapen of snijbonen en dan met twee stukjes vlees. Zo gaat dat bij ons thuis. Vanavond ga ik weer naar de gymnastiek, bij ons achter is dat. Dan doe we oefeningen en soms een spel, dat vind ik wel leuk. Ik zit ook op muziekles en speel op een blokfluit. Ik oefen vind ik te weinig, maar dat komt omdat ik in een groep zit die niet opschiet. Er zitten kinderen in die geen noot kunnen fluiten en dus zijn we nog steeds in boekje een. Ik zit ook op zwemmen dus ik heb het best druk, dat snap je. Ik mag nu meedoen bij VZV met de pupillen bij het waterpolo. Ik vind zwemmen nu hartstikke leuk. Nou eerst vond ik het maar niks en dan stond ik te klappertanden in een hoekje van het Velser bad, maar toen mocht ik naar een speciaal instructiebad in Zeewijk en werd het weer leuk. O ja die fluit, ik wilde eigenlijk piano spelen, maar dat kan niet in onze flat. Mijn opa heeft een zwarte antieke piano en daar speelt hij af en toe op. Mijn opa heeft grote handen en meestal zit hij achter een groot houten bureau met schroefjes en moertjes van alles te maken. Ik heb dat geloof ik niet van hem, want bij mij in de klas nou als we dan gaan pitrieten of zo dan helpen sommige meisjes mij weleens. Ik heb daar niks mee, pitrieten. Ik help hun dan wel met taal en zinnetjes maken en zo. Of met een opstel, kreeg een vriendje van me een opstel voor straf, dan maakte ik dat voor hem, gewoon omdat ik het leuk vond. De meester dacht dat zijn zus het voor hem gemaakt had, hi hi niet verder vertellen. Mijn vader zit dus aan tafel, de zon schijnt nog en hij vertelt over zijn spannende werk. Vandaag twee auto ongelukken en een mijnheer die met een granaat achterop zijn fiets het terrein van het politiebureau opreed. Mijn vader vertelt ook dat we in het weekend bij iemand gaan kijken voor een ander huis, het is ergens bij de haven. Mijn moeder vindt ook dat we te krap wonen en dat is ook wel zo. Mijn zusje, die drie jaar jonger is, woont op het kleinste kamertje, in een hoogslaper. Ze is er een keer uitgevallen, hoorden we een klap en toen een gil, gelukkig maar want we zagen haar niet, ze was achter het gordijn gerold! Ik heb een iets grotere kamer, maar die kamer daar staat een hele grote kast in met mijn vaders petten en uniformen. Ik heb een bed, met rode ombouw, een schoolbord met barkrukken, een kledingkast, volledig bestickerd, en een boekenkast, meer gaat er niet in. O ja, naast me staat een klein tafeltje met daarop de cavia Snuffelien. Die heb ik van mijn tante gekregen want Snuffelien maakte steeds ruzie met Momfer, een mannetjescavia. Momfer heeft zelfs een stuk uit Snuffeliens oor gehapt. Je ziet, het is een best drukke boel bij ons thuis. Mijn moeder helpt mijn zusje met eten. Die heeft niet veel zin in bietjes. Volgend jaar gaat zij ook naar de grote school. Het is een leuk zusje hoor. Verleden week was ze met een vriendinnetje een beetje stout: toen heeft ze met steentjes, kiezeltjes naar auto’s gegooid. Mijn vader was daar niet blij mee, dat snap je. Vanavond moet haar haar weer worden gewassen. Ze weet dat nog niet, ik zeg maar niets. Mijn vader doet dan eerst zijn broekspijpen omhoog, en neemt haar dan onder zijn arm. Soms wordt ze weleens driftig, dan loopt ze rood aan en dan houdt hij haar hoofd even onder de koude kraan, dat helpt wonderbaarlijk. Mijn zusje is wel lief hoor, maar ze is weleens koppig. Mijn oma heeft gezegd: ‘Met je zoon kan ik beter onderhandelen dan met je dochter..’ Dat zei ze tegen mijn moeder. Ik weet niet wat ze bedoelt met onderhandelen. We hebben gele vla als toetje. Dat hebben we meestal. We mogen er niet mee gooien. Dat geel staat wel mooi bij al dat bruin in onze woonkamer. De wandkast is bruin, de twee banken zijn bruin en het kastje waar de klok op staat is ook zo bruin.Voor het raam hangt bruine gaatjes vitrage. Daar stopte ik mijn vingers in toen ik ziek en benauwd op de bank lag. Ik was zo stik benauwd, mijn keel deed zo zeer, ik kon bijna geen lucht meer halen. Ik weet het nog goed, het was vorig jaar, tegen de kerst. Mijn vader was op zijn werk. Mijn moeder voelde mijn pols en stopte een thermo in mijn achterste. Daar deed ze niet zo moeilijk over. Buiten begon het te sneeuwen. Ik zie die vlokjes nog voorbij drijven. ‘Ik ga de dokter bellen,’zei ze plotseling. Ze stond op en pakte dat zwarte grote ding met die kiesschijf met rondjes. ‘Ja,’ hoorde ik haar zeggen. ‘Hij krijgt gewoon geen lucht meer,’ ze legde neer en toen belde ze mijn opa om de medicijnen te halen, want de dokter kwam niet. Dat vond ik wel raar: waarom kwam de dokter niet als een patiëntje zich zo beroerd voelde? Het behang is met grote blokken versierd en er zit veel rood en geel en bruin in. Mijn moeder heeft de keukenkastjes laatst geel geverfd. Ik weet niet waarom, maar de kleuren worden steeds wilder in ons huis. Bij ons in de flat kennen een heleboel mensen elkaar. Het lijkt wel een dorp, het is echt niet zo dat we hier alleen wonen of zo en niemand zien. We hebben geen contact meer met onze linkerburen die heten van Os. Dat vind ik jammer, die mijnheer van Os rijdt zomers rond met een ijscokar. Ik weet niet waarom ze niet meer praten. Naast ons rechts woont de familie Zoon. Hun dochter Ellen is iets ouder als ik en moet al huiswerk maken. Als ze daarmee bezig is geeft ze klopsignalen op de muur. Ze is een leuke meid en ze hebben een leuk poedeltje dat Sandy heet dat rare beest. Mijn moeder heeft mij naar een school gestuurd die best wel ver weg ligt. De meeste kinderen in deze flat gaan naar de school bij ons achter, dat is de Zeewijkschool. Ik ga naar de Kruisbergschool, maar ik moet wel, een, twee, drie drukke straten oversteken eer ik er ben. Mijn vader doet de televisie aan. Nog steeds zwart wit, jammer hoor, mijn grootouders hebben allemaal al kleur, nou ja, de Fabeltjeskrant is ook wel leuk in zwart wit. Als mijnheer de Uil heeft gezegd: ‘Snaveltjes toe..’ moet ik altijd naar bed, mijn moeder is daar heel streng in. Maar ik heb vaak nog geen slaap dan, dus dan lig ik in bed, tel de lichtrondjes van de vuurtoren, lees een Suske en Wiske onder de dekens, maar val niet in slaap. Dan ga ik uit bed en blijf in de deuropening staan. Mijn moeder zegt dan: ‘Ben je er nou weer, ga slapen!’ En dan ga ik weer en lig te wachten tot de zon ondergaat. Buiten hoor ik nog kinderen spelen op het schoolplein, ik hoor de schotten rammelen in de wind, de hond van de buren blaft. Ik denk aan de school en de meester. Hij heeft een zwarte trui en lang haar en een gitaar. Hij wil dat wij, de jongens, leren breien, maar we krijgen de slappe lach en we staken de strijd. Vandaag wilde hij dat we met behanglijm en kranten een ballon gingen beplakken zodat het een kop wordt. Bij mij is dat een soort piraat geworden. Op school is het gezellig. Ik ben wel klein en mager, maar ik heb daar geen last van. De meisjes zijn ook aardig, maar ik heb daar niet zo veel verstand van. Ze willen altijd spelletjes doen met zoenen en zo en dan wil ik wegrennen, maar dan ben ik vaak te laat en dan moet ik wel zoenen. Ik denk dat ze me leuk vinden omdat ik graag lach, maar ik kan ook zo huilen als de meester streng tegen me doet. Daar kan ik niet zo goed tegen. Dat is niet stoer, maar dat is dan maar zo. Dit jaar gaan we voor het eerst op vakantie naar Frankrijk. We gaan met de auto en we zijn nog nooit zo ver weggeweest. Mijn opa en oma zijn er ook nog nooit geweest. In Frankrijk praten de mensen Frans, zegt mijn vader. Ik weet niet wat dat is en hoe dat klinkt, kun je dan wel praten met iemand? We zien het wel. Nu wil ik gaan slapen, eindelijk..tot morgen allemaal...

dinsdag 2 oktober 2012

Mark Rutte gaat uit eten bij zijn moeder, het is weer woensdag, lasagna dag

‘Ik heb lasagna gemaakt jongen, dat kun je wel gebruiken..’ ‘Moeder, geweldig, als er iemand is die lasagna kan maken dan ben jij het wel..’ ‘Ik ga volgende week naar Toscane met tante Tilda..’ ‘Leuk, leuk, leuk, gaat oom Peter ook mee?’ ‘Nee, wij met zijn tweetjes, effies naar Florence, heerlijk, ik ga even bij de oven kijken..’ ‘Ik heb volgende week formatie besprekingen.’ ‘Jij doet maar, wat wil de minister-president gebruiken bij zijn eten?’ ‘Een glaasje warme melk moeder..’ ‘Een glaasje melk voor Joris Driepinter…’ ‘Wat heeft u eigenlijk gestemd moeder?’ ‘Jongen, ik heb op die kale man gestemd, hoe heet hij ook alweer? Hij is toch ook van jouw partij? Diederik heette hij, leuke vent hoor.’ ‘Moeder, Diederik is van de Partij van den Arbeid..’ ‘O.. eerlijk, ik vind Diederik zo van jouw club klinken, nou ja, ik goed ik vind het een aardige mijnheer, doe hem de groeten als je hem ziet..’ ‘Ik onderhandel met hem, moeder..’ ‘Ah, de lasagna is klaar, even de handschoen aan…help je even?’ ‘Om je vingers bij af te likken moeder..’ ‘Ja, lekker he? Ik dacht je neemt Ingrid wel even mee voor het eten.’ ‘Ingrid, een leuke meid, maar ze is sinds dit weekend met Henk..’ ‘Eerlijk? Ik vond het een leuk meisje waar kende je haar van?’ ‘Van Dance Valley..’ ‘Dens Vellie..wat leuk is dat een dansfeest! Je vader en ik gingen vroeger naar stijldansen, kwik kwik sloo, mmm, dat is niet meer van deze tijd he? Het is nu van boem boem bam, boem boem bam, nou ja, Ingrid was een lief meisje. Heb je nog andere deets?’ ‘Ja, ja, ik heb geskyped met Jolande..’ ‘Geskaipt? Jongen toch, dat mochten wij vroeger pas na ons trouwen..’ ‘We hebben gebeld moeder, video bellen, dat is nieuw dat kun je ook vanuit je hotelkamer doen..’ ‘Nog wat lasagna seun?’ ‘Graag mam, eh mijn nieuwe liefde is Jolande, Jolande Sap..’ ‘Jolande, ach gut is die niet de nummer twee van het CDA?’ ‘Nee, nee, zij is van Groen Links, maar maak je geen zorgen, dat is nu ook een rechtse partij dus ik kan best met haar afspreken. Nou die Jolande die snoeit de economie mam, dat is echt een Margareth.. daarom mag ik haar.. een heerlijke meid..’ ‘Komt dit dan niet bij RTL Boulevard?’ ‘Ach man, ze heeft me al toevertrouwd: ze stapt morgen uit de politiek, ze heeft er helemaal genoeg van en die Dibi of Bibi stuurt haar rare heet meels.’ ‘Heetmeels? Zijn die opgewarmd of zo? Wil je zo’n stuk of stukkie?’ ‘Het grootste stuk mam..’ ‘Je was altijd al een lekkere eter vandaar dat je zo’n lang eind geworden bent..’ ‘Komt Ruud nog eten zo direct?’ ‘Je broer Ruud is ’s avonds nog niet uit bed jongen, dat weet je..’ ‘Ik vind dat ongehoord moeder, je moet hem aanpakken en zeggen dat hij aan het werk moet, niet zeiken maar werken..’ ‘Jongen, toch wat een schuttingtaal, foei foei, wat zou je vader hiervan zeggen? En toen jij studeerde zagen we ook nooit voor vieren. Je hebt er maar liefst 7 jaar over gedaan, 7 jaar, we dachten dat er nooit een einde aan zou komen. Wat deed je ook alweer?’ ‘Geschiedenis mam..’ ‘Nou dat deed die dikke mijnheer ook, hoe heet die..’ ‘Willem Alex..’ ‘Nou en die die deed het nog sneller...hoe vind je de lasagna smaken?’ ‘Heerlijk moeder, verrukkelijk, wat kan jij toch goed koken..’ ‘Even iets anders: wil jij dat antieke kastje van tante Margreet, ze gaat verhuizen en ze wil er van af, wil jij het hebben?’ ‘Ik heb al zoveel staan in mijn flat moeder..’ ‘Misschien wil Jolande het hebben..hoe ziet ze er eigenlijk uit?’ ‘Mam, kijk je weleens naar dat kastje?’ ‘Ik heb het druk jongen, elke avond wat, maandagavond oppassen bij je zus, dinsdagavond bridge, woensdagavond ben jij er altijd, donderdagavond naar de kapster en vrijdagavond in bad, er is altijd wel wat… hi..hihi.. puddinkje?’ ‘Heerlijk mam, een sjipolata asjeblieft..’ ‘Zoals u wilt mijnheer de voorzitter.. hee vertel me eens een staatsgeheim..’ ‘Kamp..ken je die? Nou niet door vertellen he, maar die Kamp die heeft helemaal geen diploma, alleen een zwemdiploma, diploma eendje. Hij kan niet eens lezen..he he he.. nu niet meteen de Telegraaf bellen.. zeg, ik moet gaan..’ ‘Dag jongen, zul je voorzichtig zijn?’ ‘Ja mam.’ ‘Succes met Geert jongen..’ ‘Diederik moeder..’ ‘Sorry, Diederik..’ ‘Bye, bye..’ ‘Doe je wel je jas dicht zo, en denk je om je broekspijpen en vergeet je niet te flossen jongen en o, wees voorzichtig met een meisje, ga anders even langs de drogist morgen, en kam je haren jongen, zo belangrijk.. ‘Dag moeder! Bye!’

zaterdag 22 september 2012

Ongeluk met kinderen voorkomen

Papa maakt een papje terwijl Thijs in zijn Bert en Ernie pyamaatje achter een karretje door het huis rent. Het is nog donker buiten en daar rennen en vliegen ouders met hun kinderen, want is het is bijna half negen. Haast, haast, denkt papa. Kroost wordt uit de auto getrokken, jam nog aan de kin, pindakaas in het haar. De wagen blijft achter, in de smalle bocht, op de stoep, achter het schuurtje. Papa kijkt even op, want daar komt een heuse politie auto aan, kijk Thijs! roept hij. De politie! De agent ziet al die verlaten auto’s en zit plotseling klem van voren en van achteren. Hij zou nu uit kunnen stappen en een bekeuring of tien uitschrijven, maar dat doet hij niet. Het regent, en dan is de politie niet je beste vriend. ‘De verkiezingen kwamen te vroeg,’ zegt een zalvende stem op de radio. Thijs trekt aan papa’s broekspijp. De politie agent heeft inmiddels zijn raampje opengedraaid en spreekt een hippe mevrouw toe, die elke morgen haar troeteltje in de struiken parkeert. Ze heeft een hip staartje en gebaart dat ze het monstertje uit het gemeente groen zal verwijderen. Papa heeft al eens met een ambtenaar gebeld en de school, maar niemand weet hoe hij het knorrende beesten probleem kan oplossen. ‘Kom grote man,’ pruttelt papa. ‘We gaan een papje eten en een bammetje pinda.’ Oei! Bijna botsing! Hard op de rem, een auto van links en een bestelwagen van rechts. Daartussen een lint puberfietsers en een opa die zijn kleinkind op de fiets wegbrengt. Papa zucht, eerst moet er iets ergs gebeuren en dan pas gaan ze iets ondernemen. Poes Sissie knort en schurkt tegen de pot met dure brokjes. Het is Prinsjesdag, nee, onze prinsjes mogen geen gevaar lopen in het dagelijks verkeer naar school. Als ouders bang zijn dat alle kinderlokkers van het land op die tweehonderd meter naar school op de loer liggen, dan maken ze door het wegbrengen een ander en werkelijker probleem. Hee, alle brommobielen zijn vertrokken. Vandaag is het weer goed gegaan. Een mens lijdt het meest door het lijden dat ie vreest. Papa hoort een roodborstje fluiten. Zo mooi. Thijs wappert met zijn handjes, blij dat het moment van genieten nu nabij is. ‘Hap,’ zegt Thijs en hij geniet. En als hij geniet, geniet papa ook.

vrijdag 14 september 2012

Zo, de schilderijen hangen aan de muren van verzorgingscentrum Rekerheem. Het zijn er 17 en ze slingeren zich langs de flapdeuren van de keuken (pas op voor die dingen), naar de eetzaal, en eindigen naast de grote letterboekenkast. Omdat ze kleurig zijn fleuren ze de ruimte die als basistint lichtbruin heeft,op. Ik had het dubbele aantal meegenomen omdat ik wist dat een aantal werken het niet 'doen' op de bakstenen muur. Bij elkaar duurde het ophangen een uurtje.We hadden het ondertussen over de thuis gelaten naakten en de activiteitenbegeleidster vertelde mij dat er eerder bloot aan de muur had gehangen. En hoewel er eerst wat gemopper was geweest, had men het uiteindelijk toch wel leuk gevonden. In het huis worden de werken door de bewoners uitvoerig besproken en bekeken.Op de bar heb ik een foto van de kunstenaar gezet en ik had het gevoel dat het gewaardeerd werd. Zelf ben ik heel kritisch op mijn werk en ik twijfel heftig aan alles, maar toen het hing zag ik dat het goed genoeg was. Ze spraken duidelijke taal, zelfs voor dat kleine formaat van een paar meter afstand.

Ooggetuige, collecte KWF in verkiezingstijd 6 september 2012

‘Wanneer is die ziekte afgelopen?’ zucht de donkere man met het omgekeerde kruis om zijn nek. Ik zoek naar woorden. Het is nooit eenvoudig om over de ziekte der ziekten te praten. Zijn schommelig dikke hond snuffelt aan mijn broekspijp. ‘We zoeken verder naar behandeling,’ zeg ik alsof ik naast gelegitimeerd bedelaar ook onderlegd ben in het bestrijden van ontspoorde cellen. Hij is de enige die tot nu toe iets tegen me wilde zeggen en zelfs een vraag durfde stellen. De mensen geven gul, maar vermijden een gesprek, want er is eigenlijk niemand die niet iemand kent met een oncologisch probleem en de angst en zorg zijn groot. Ik probeer nog wel eens ‘wat een mooi weer hè, vanavond?’ maar dat is een plasje naast de pot. Snel wordt de deur weer gesloten, men wil verder met het leven. Er zijn ook bruine envelopjes uitgedeeld die nauwelijks door de gleuf van de bus kunnen. Met een stokje frommel ik het obstakel naar binnen. Ik moet langs een aantal huizen waar het redelijk weltevreden is, maar vanavond kom ik in een straat waarover je wel leest, maar verder nooit komt. De naambordjes ontbreken, menigmaal wordt je middels een bordje gewaarschuwd voor een bloeddorstige, doorgefokte hond, en er hangen dikke doorrookte gordijnen voor de afgebladderde deur. Met enige aarzeling bel ik toch aan en doe een stap naar achter. Behalve de gekste belgeluiden, sommigen hebben een complete popsong om je blij te maken tijdens het wachten, gebeurt er niks. Zo zijn er meer hier. Ze doen gewoon niet meer open. Je ziet ze door het huis scharrelen, met de rug naar je toe. Ik ontwaar een grijze bos krullen, dat verdiept is in een boek. Moet ik dit ouwetje laten beven van de bel? ‘Ding, dong,’ doe ik en ik zie haar schrikken. Het boek valt uit haar handen. Ik ben vanavond een ware plaaggeest die eters en lezers op de kast jaagt. Ik hou de bus bewust hoog zodat ze zien dat ik de deurwaarder niet ben, maar het helpt niet. Ik weet dat ze mij wel zien. Als de deur opengaat kijk je eigenlijk direct over hun schouder in hun leven. Gekruide vis, aardappels en knoflook vertellen geurende verhalen, maar vooral ook over armoede in stilte. Over niet meer mee kunnen doen, over leven in de welvaartstaat die wankelt en geen hoop meer biedt. Daar klinken flarden driftige, bekakte stemmetjes in een politiek debat. De televisie is nu het speelpleintje van partijleiders. Zouden ze weten hoe hier geleefd wordt, op de rand van het bestaan? Een tienermeisje verontschuldigt zich dat ze niks kunnen geven. Ik vraag langs mijn neus weg aan een vrouw naar haar nagelstyliste bedrijf, maar ze zegt dat ze daar mee is gestopt en het bordje er voor niks hangt. Vertrouw op je ogen, zeg ik tegen mezelf, zij zien de dingen beter dan dikke ambtenarenrapporten. Terwijl ik op een warm muurtje in het late zonnetje wacht op een mevrouw die wanhopig haar portemonnee zoekt, moet ik aan de binnenstad denken. Het was een rustige donderdagmiddag. Er stonden flink wat winkels leeg, dat viel op. Aan de mensen die er liepen kon je geen tandenloze armoede aflezen, zoals in Portugal. Daar zie je gehavende kromgebogen besjes bedelen. Hier is dat anders, ook in deze straat. Arm zijn is goed verborgen. Ik denk dat het een taboe is. Het kan zelfs zijn dat in die betere straat, waar ik gisteren was, mensen volkomen aan de grond zitten en dat het ‘ik geef niet uit principe’ wat een mijnheer mij trots toevertrouwde, uiteindelijk meer ging over de zichtbare bodem van zijn schatkist. De jonge vrouw stopt vrolijk een euro in de bus. ‘Eindelijk gevonden,’ lacht ze. Twee flodderige mensen stappen uit een auto en kijken me wantrouwig na. Ik ben klaar met de adressen die op een kaartje aan de bus bungelen. Ik verstop het ding in mijn rugzak, want voorkomen is in deze wereld beter dan genezen. Bij het water ontmoet ik opnieuw de donkere man met het omgekeerde kruis. Hij heeft een zachtaardige, langzame carnivoor bij zich, ik denk een hond. De man kijkt gedeprimeerd alsof er die middag tien exen achterstallige alimentatie hebben geclaimd. ‘Ging het goed?’ vraagt de jonge vrouw bij wie ik de gehate bus inlever. ‘Geen probleem,’ mompel ik. ‘Nou, tot volgend jaar dan maar!’ roept ze blij. Maar volgend jaar is het probleem toch opgelost, denk ik hoopvol. Dit jaar, voor de kerst, is er een hele slimme professor en die komt per ongeluk op de oplossing waar iedereen over heen heeft gekeken. Zo gaat dat al eeuwen met ziektes. Ik zeg toch maar: ‘Tot volgend jaar!’ Bij mijn eigen voordeur gaat de telefoon. Een slijmerige slak van een call center. Nee, die Ipad heeft u niet gewonnen, mijnheer van Berkel, maar ik mag u wel een abonnement aanbieden voor zes maanden. Er is wel een verschil tussen lastig vallen voor jezelf of voor het goede doel, zeg ik tegen hem. Hij begrijpt de opmerking niet. Haastig stopt hij het gesprek. Boven zit Thijs te spatteren in het bad. Hij lacht hard om de nattigheid. Heerlijk ventje!

vrijdag 27 juli 2012

Albert Heijn, een boodschap met Thijs

Hij zit rechtop in zijn wagentje, pet op zijn ronde hoofdje en hij wijst naar iedere vrachtwagen. ‘Die! Die!’ roept hij. We staan stil bij ieder busje, en een autobus, nou, dat is het helemaal. Hij schiet dan zowat omhoog. Anja gaat voorop en ik duw. Ik let met enige zorg op zijn knuffel, een toy story pop, Buzz. Wij hebben hem Henk gedoopt. Thijs gooit hem af en toe van enthousiasme uit de wagen. Na een bezoekje aan de glasbak , de natuurwinkel, waar de wielen altijd blijven steken in de nauwe gangetjes, en de papegaai, komen we aan bij de Albert Heijn. Daar steekt hij nog even zijn handjes uit. ‘Hij wil even aaien mama,’zeg ik. Mama stopt en buigt haar hoofd. Hij aait er over heen. ‘Aaaii,’ lacht hij. We zoeken het scan apparaat, maar hij doet het weer eens niet. Ik hobbel achter Anja aan naar de service desk. ‘Ik snap er niks van,’ zucht de mevrouw. Thijs kijkt haar aan. Hij lacht en dan moet zij ook lachen. Zo gaat dat meerdere malen in de winkel. Hij lacht allerlei dames toe, die dan smelten. Een caissiere kirt: ‘Hee, daar heb je de womanizer weer!’’ Bij de melk staart een grote vrouw hem aan en ze begint een verhaal. Thijs doet zijn knuistjes voor zijn ogen. Plotseling komt opa tevoorschijn. Hij is zomers gekleed en hij lacht ook al breed naar zijn kleinzoon. Die vermaakt zich prima. Hij heeft een appel te pakken, die ik terug leg in de groentenbak. Ik wil langs iemand met een rollator, maar daar is de winkel niet op berekend. Ik neem wel een omweg. Een oude dame in een rolstoel zegt: ‘Nou, je kan beter in zo’n wagen zitten, dan in die van mij..’ roept ze. Wat gaat er in zijn bolletje om? Mama propt de spullen in de rugtas en onder in zijn wagen. Het maakt hem allemaal niet uit. Papa betaalt de rekening en hij wil de bon hebben. ‘Nee Thijs,’zeg ik. ‘Even wachten, we moeten nog door het poortje..’ Ik hou de bon voor de scan en floep..we gingen door de poort. Hij krijgt de bon en begint de prijzen te bestuderen. Even er nog aan likken. We wandelen in de zon, Thijs wil naar rechts, want die route daaraan ligt een echte glijbaan! Nee Thijs, we gaan nu naar huis. Thijs ontstemd, de glijbaan op een speelpleintje, dat is het helemaal. Ook er tegenop klimmen, dat is heerlijk. En daarna even op de wiphond met papa en o dan nog even naar dat rekje met die hele grote blauwe kralen, die je van links naar rechts en terug kan schuiven. Op die route staat ook altijd een witte bus, dat is zo geweldig! Soms nemen papa en mama hem weleens mee naar een tuin vol dieren. Laatst gingen de pauwen zo krijsen, nou, hij krijste minstens zo hard. Nee hoor, alles op wielen dat is beter. Of een bak met ballen, dat is ook super. Of een ballon waar je je tanden in kunt zetten. Bij mijn nichtje Isabeau afgelopen zondag: boem! zei de ballon. Toen schrok ik wel even! Eindelijk komen papa en mama aan bij de voordeur. Ze kijken nog even om, want er is regelmatig een rode poes die wel een kilometer met ons meeloopt, dat komt omdat mama zo lief tegen hem praat en hem aait. Bij de voordeur wil ik de auto aaien. En daarna aanbellen. Maar mama wil eerst naar binnen. Dan ik er uit en papa zucht. Hij moet nog van alles doen, maar nu moet hij doen alsof hij de deur opendoet. Mama tilt me op en ik bel. Ding dong! ‘Wie is daar? roept papa steeds weer, net of ik gek ben. Eindelijk zijn we binnen. ‘Ik ruik wat,’zegt mama en ze snuffelt aan mijn broek. Ja, waarom doe je me dan een luier om?

donderdag 26 juli 2012

Sientje Mesdag van Houten

Amsterdam 21-7-2012 De brandweer stond in de oude Molsteeg. Ik zag geen vlammen uit het dak slaan. Misschien een kat die in de dakgoot zat te miauwen? De prent van Sientje Mesdag hing nog op precies dezelfde plek in de etalage. Een bos, een vennetje, met potlod getekend. Wanneer? Het zal rond 1890 zijn geweest. Ik gok maar wat. De verkopers van de prent stonden met hun rug er naar toe, buiten voor de deur, naar de sensatie te kijken. Ik sprak de linker man aan. Hij was een jaar of vijftig, met warrige krullen. Hij kwam tot mijn verbazing totaal niet over als de standaard antiquair. Ik zei dat ik gemaild had over de prent. ‘Ja, ja, Barbara Mesdag,’ zei de man. ‘Sientje,’verbeterde ik. ‘Sientje Mesdag van Houten.’ ‘Juist ja, Sientje,’ zei de man. Maar wie ze was, hij zag er niets bij, stond te lezen op zijn voorhoofd. Ik vertelde iets over deze vrouw, die Hendrik Mesdag aanzette tot schilderen en na de dood van haar zoon Klaas begon met tekenen. De verkoopman bleef bij Barbara. Hij riep zijn compagnon erbij. Die had het over een Amsterdamse Joffer. Maar als Sientje iets niet was, was het wel een Amsterdammer. Ze was Gronings en leefde voor het grootste deel in Den Haag. De verkoper vertelde dat hij de winkel was begonnen uit pure armoe. Als docent aan de kunstnijverheidsschool verdiende hij drie stuivers. Maar door handig handelen met oude spulletjes, werd het wat. Vooral de art deco’s spulletjes, vazen, potten, hadden hem geholpen. Hij pakte de prent met bobbeltjespapier in en vloekte op de plakbandmachine die het niet deed. Eindelijk was het ingepakt. ‘Sinds een week kan er ook gepind worden. Ik kan niet zo goed meekomen met al dat internetgedoe en zo. Ik zoek het sneller op in een handboek dan die anderen met hun..’ Hij maakte een tikgebaar. ‘Ik pin niet,’ zei ik. ‘Ik heb de briefjes vers van de bank..haal ze maar door je scan..’ ‘Heb ik!’riep hij opgewekt en hij trok de biljetjes van 50 door een apparaat om te kijken of ze echt waren. ‘Je moet het briefje er anders om in doen,’ zei zijn maat rustig. De machine keurde de flappen goed. ‘Ik kijk nog even rond,’ zei ik en schuifelde door het decor van Help, mijn man heeft een hobbie, overal breekbare plateelvazen en oma-voorbije tijden snuisterijen. In een hoek stond een bank in Amsterdamse schoolstijl. ‘Heel duur!’ riep de man me na. Boven de bank hing een prent van Jan Veth en ergens verderop een tekening van Dirk Filarski, maar dat laatste wil mijn liefste niet. Ze heeft moeite met de trage sfeer van de Bergensche school. Bij de deur sprak de verkoper me nog een keer toe: ‘Weest u wel voorzichtig met het glas..’ ik knikte. De stad was overvol met lui die hier de bloemen buiten komen zetten. Geen probleem, zolang ze niet mijn Mesdag beroeren. De shoarma bakker bakte de shoarma, de kinky kapper knipte kinky, verderop was een probleempje met twee jongelui die de zonsopgang wilden bekijken vanaf een dak en nu voor suicidaal werden gehouden. Ik begreep waarom Sientje Mesdag een stukje bos en een vennetje schilderde en waarom ik dat 100 jaar later leuk vind. Plotseling rent ereen vrouw op me af. Ze heeft grote paddo ogen. ‘You look so happy!’ gilt ze tegen me. En weg is ze. Ik ben erg geschrokken, maar de prent is nog heel en ik ook. Ik zal hem een thuis een mooie plek geven, boven de bank, o nee, dan zie je hem zelf niet.

maandag 23 juli 2012

SS Rotterdam, het schip van je dromen

Wat een boot, dacht ik toen ik in de buik van de SS Rotterdam stond. Dat klopte niet, want dit was geen boot, dit was een schip. En wat voor een. Als je op de kade staat en je kijkt omhoog dan voel je je erg nietig en vraag je je af hoe het mogelijk is dat ze ooit zoiets enorms hebben kunnen bouwen. Nog kleiner voel je je als je een kijkje neemt in het inwendige onder de waterlijn. Daar hap je naar adem van verbazing want alles ligt er nog: ketels, assen, leidingen en wieltjes. Hoe moet deze reusachtige berenboot in bedrijf hebben geklonken? Onze gids babbelde flink door over hoe de stoom had gelopen, langs de turbine en dan ging een as draaien. Ik deed mijn ogen even dicht en zag mezelf rondlopen, het was mei 1967. Ik was nog niet geboren. We voeren op de oceaan. En in de enorme diepten van het schip siste de stoom. Het verbaasde me hoeveel mannen in overalls hier rustig heen en weer wandelden en af en toe eens aan een wieltje draaiden. De kolenvuren bestonden niet meer. Hier werd de stoom gemaakt in ketels door middel van olie achtige brandstof. Een van de mannen keek af en toe in een spiegel, aan de onderkant van een pijp. ‘De stoom is wit,’ zei hij rustig, zonder te vermelden of dat goed was of niet. Het was er bloedheet, ik denk wel vijftig graden en het schip slingerde. Een van de mannen liet me een as zien waaraan een soort surfplank zat. Die surfplank stak uit het schip en zorgt voor stabiliteit. Nog nooit zoiets geks gezien. Ik besloot een luchtje te gaan scheppen, tegen de misselijkheid. Op het dek waren vrolijke maar vooral mensen. Er stond een klein mannetje voor me. Hij leek op Frank Sinatra. ‘Hey you!’ riep hij tegen mij. ‘You fucking Dutch.. .made this fucking ship.. and its making me feel so good..listen body I want to sing..’ Hij greep me vast en wankelde op zijn benen. ‘Listen, first I go to piss, then I go to swim..and then ‘I’ll sing..!’ Hij klaterende over de reling en dook daarna met een sierlijke boog in het zwembad. ‘New York, New York!’ galmde hij. Er kwamen vrienden van hem die hem uit het bad trokken. Ze hadden donkere zonnebrillen en veel te grote maatkostuums. ‘Where is the money Frank?’ siste een van hen in het oor van de dronkenlap. Geen twijfel over mogelijk dit was Frank himself. Ik liep snel door terwijl ik hem hoorde roepen: ‘I shit on your grave, you fucking idiot..’ Er werd uit de hutten geroepen om stilte. De dorpsagent van het schip kwam kijken. Ik liep door naar de dansvloer. Daar was een akoestisch plafond boven, zodat iedereen het hoorde als je daarop de vrouw van je beste vriend vroeg, of ze met je meeging naar je hut. Ik hoorde daar mijn beste vriend mijn vrouw vragen of ze mee ging met hem naar zijn hut. Ik pakte hem bij zijn boord en duwde hem over de bar tussen de flessen met sherry en exotische transatlantic cocktails. Hij bleef roerloos liggen. Ik werd nu ook opgepakt door de dorpsagent en meegenomen naar een geheime plek in het schip waar ook Frank Sinatra lag. We voeren naar New York. De volgende dag werd ik vrijgelaten. Ik besloot even te kijken in de stuurhut. Ik trok een wit kostuum aan van de kapitein en niemand merkte me op. Ik keek vanaf de linkerwing naar de skyline van de Big Apple. Iemand vroeg me of de loods al aan boord kon komen. Ik antwoordde met een knikje dat het goed was en keek nog een keer naar beneden. Daar zaten de matrozen bij de kluizen van de enorme ankerkettingen. Ze rookten en bespraken de leukste chicks van deze reis. Plotseling stond de echte kapitein voor me. Hij vroeg me wat ik in zijn pak deed. Ik zei dat het een vergissing moest zijn. Dat geloofde hij niet. Hij vroeg wie ik was. Ik zei hem dat ik uit de toekomst kwam en dat zijn schip vastgeklonken zat aan de Katendrechtse kade en dat het vele miljoenen had gekost de asbest eruit te halen. ‘Wat is er mis met asbest?’vroeg hij nieuwsgierig. Ik dacht: ‘O shit, dat weet hij natuurlijk nog niet.’ ‘Eh, niks’ jokte ik. ‘Ik laat je van de plank lopen, knoop je op aan de mast, doe je door de blauwe hap op woensdag, je gaat zwemmen naar New York,’ zei hij droog. ‘Misschien kun je met hem mee terugvliegen.’ Ik zag een man met een pijp en een bril en een mooie blonde vrouw van net 18 lentes lachend voorbij huppelen op een dek beneden de brug. Prins Bernhard, ook al met een vreemde vrouw. Voor geen goud ging ik bij die sinjeur in het vliegtuig. De leukste schepelingen zaten in de buik van het schip, in de stoom en de hitte, dacht ik hardop. ‘Wat zegt u?’ vroeg de gids. ‘Eh niets,’ zei ik verstrooid en we stonden voor een gigantisch paneel met drukmeters en een telegraaf. Naar voren, naar achter, opzij, halve kracht, het werd allemaal naar beneden geseind, dus deze mannen konden in hun eigen veilige wereld blijven zonder dat ze over de zogenaamde sterren en royalties struikelden. Nu is dit prachtige schip van de zee weer in zijn glorie hersteld, maar weer met geld van ome Jan, die vroeger niet mee kon en nu in de huidige crisis ook weer niet. Ik loop terug langs Katendrecht en mis de hoeren die hier met hun bungelende handel uit het raam hingen en de dronken blauwe kielen die elkaars kiezen eruit timmerden, met de blote vuisten, messen kende men alleen nog in de slagerij. Het is nu keurig en opgeknapt, zegt het Rotterdams college. Maar Rotterdam hoort helemaal niet keurig te zijn. Rotterdam dat is zweet, en viezigheid en de overhemden met de mouwen opgestroopt in de etalage. Dat schip was ook vijftig jaar geleden veel te sjiek om SS Rotterdam te heten. Maar ja, aan het verleden doe je niks meer, je kijkt achterom en je ziet het wonder nog een keer liggen.Wat een pracht boot. Ik zou die mooie witte stoom uit de pijpen willen zien komen. Kan iemand dat een keer regelen?

Vind je dat ik een dikke kont heb?

Lurch wist dat de vraag ‘vind je dat ik een dikke kont heb?’ eens moest komen, maar jammer genoeg kwam het nu net terwijl hij bezig was stiekem met zijn minnares te mailen via zijn mobiele telefoon. Afwezig mompelde hij iets van ‘valt wel mee schatje’ maar dat pikte zij niet, hij wist dat het verkeerd was. Ze tierde dat hij een ondankbare hond was die maar een ander schatje moest nemen. Hij wilde bijna zeggen dat hij daar hard aan werkte, maar slikte dat in. ‘Ik heb een vriend in Italie die je kan helpen riep hij tegen de badkamer deur die daarna weer werd geopend. ‘Wat zei je?’krijste ze. ‘Antonio, die kan je helpen. Het kost wel wat maar hij is wel een wonderdokter. Hij kan elke vrouw aan een ei ..ik bedoel aan een kind helpen.’ Hij had al weer spijt van deze woorden, maar je moest toch wat met een gefrustreerde vrouw van 60 die een kind wil. Wilde ze maar op een cursus naaktmodeltekenen of schilderen als Bob Ross. Hele hordes dames stortten zich op latere leeftijd in het creatieve. Waarom zij niet? Hij maakte zijn mail aan zijn 20- jarige vriendin af. ‘Moet nu stoppen, morgen naar Italie voor de truc met het ei..’ De volgende dag waren zij op het spreekuur van Antonio, de wonderdokter. Hij leek nog het meest op een vette doorgefokte boxer, met kwijl aan zijn kin. Er zat zelfs een tolk bij het gesprek die alles vertaalde. ‘Alles mogelijk, zei de tolk. Een kind binnen twee maanden kwestie van goed timen en precisie. Of mevrouw even mee wil komen? Mevrouw verdween samen met Antonio in een aparte ruimte. Lurch loerde door het sleutelgat naar binnen. Hij zag dat zijn vrouw omgekeerd aan het plafond was opgehangen en heen en weer bungelde aan een veer. De tolk kwam naast Lurch staan. De befaamde schudmethode, zei hij. Het ei wordt uit de boom geschud als het ware. De dokter stapte onverwachts naar buiten. Het ei is geschud vertaalde de tolk. Alleen nunog naar buiten door de verroeste klapdeuren. Heeft mijnheer nog weleens wat hier aan gedaan? Lurch zocht in zijn geheugen naar de laatste keer huwelijkse betrekkingen, dat moest ruim voor de introductie van de euro zijn geweest, of voor de internet bubble barstte. HIj wist het niet meer. Daarna kocht hij de liefde zoals een ander een pak koekjes in de AH. Het kon een secretaresse zijn die hij met wat flappen zover kreeg of gewoon een meisje in een hotel. Maar de laatste tijd werd het almaar wat slapper hier en daar. De dokter hijgde of mijnheer nu wat wilde leveren. HIj moest naar een apart hokje en trachtte enigszins wat te leveren, maar er kwam niets, hij was opgedroogd. Bij de balie stond een jonge jongen met een dweil. HIj gebaarde naar de jongen. HIj wees naar het potje en toonde een dikke bundel bankbiljetten. De jongen begreep op de een of andere manier wat hij moest doen en vulde het potje razendsnel. De dokter was ondertussen met kruipolie bezig het onderstel van mevrouw van oxides te ontdoen en Lurch zag dat de arts dezelfde spuitbus gebruikte als waarmee hij ’s winters het sleutelgat van zijn auto ontdooide.. Toen dat gebeurd was riep de tolk: en nu de truc met het ei! De dokter schoof een arm met een monsterachtige handschoen naar binnen en riep plots: HA! Ten teken dat hij het ei had gevangen. Er kwam een reusachtig ei naar buiten. Zo oud worden ze groot als vogelei met kalkschaal vertaalde de tolk. De dokter pakte een hoed deed het ei erin, gevolgd door de inhoud van het potje en begon te roeren. Tot verbijstering van Lurch deed hij er ook nog mayonaise bij. Hij roerde met een pollepel en zong O solo mio. Toen stopte hij en keek in de hoed. Het mengsel schuimde en borrelde over de rand. Nu baby terug in de buik. HIj zoog het op met een slagroomspuit en de inhoud werd ingebracht in de arme vrouw, die weinig leven meer vertoonde. Het bleek dat zij een flauwte had gehad tijdens de behandeling. Gebeurt wel meer riep de dokter terwijl hij klopte op het levenloze lichaam. Lurch baalde ervan dat hij voor deze toestand ook nog een rekening zou krijgen. En wat voor een: het was een astronomisch getal. ‘Ik voel me nu al zwanger,’ zei de vrouw op de vliegtuigtrap. Lurch zuchtte. Ze kwamen thuis. Er stond een mevrouw aan de deur die beweerde dat zij zijn dochter was. Dat had hij de laatste tijd na zijn 80e verjaardag wel meer. Hield het dan nooit op? HIj schoof weer wat flappen en ze vertrok. Ze had een wiebelend achterwerk met de breedte van een vliegdekschip.

vrijdag 8 juni 2012

Nationale Daklozendag 6 juni 2012

6 juni werd aan de Nieuwe Herengracht de Nationale Daklozendag gehouden, de organisatie was in handen van de protestantse diaconie en de stichting BADT, de Belangenbehartiging Amsterdamse Dak –en Thuislozen. Amsterdam- ‘De wereld is van iedereen,’ lacht Ali en met grote gebaren wijst hij op de Arabische teksten in een houten kistje. Hij heeft dat kistje vanmorgen beschilderd en hij is er trots op. Hij is jong en ziet er energiek uit. In het straatrumoer zou je hem niet herkennen als onbehuisde. Zijn donkere ogen twinkelen en hij heeft er zin in. Hij werkt zelfs aan een boek dat moet gaan over het thema dat de wereld van iedereen is, christen, moslim, jood, dat maakt niet uit. Het boek moet uitkomen als hij beter Nederlands heeft leren spreken. Er staan nog meer kistjes, die onder leiding van de in haar bestaan bedreigde stichting de Kloof, zijn gemaakt. Een jong meisje dat voor de Kloof werkt vertelt me dat de taferelen op de kistjes gaan over het daklozenleven. Het zijn eigenlijk kijkdozen die een inkijk inhet leven van daklozen moet bieden. ‘Straks zijn ze te zien op het stadhuis,’ zegt ze lachend. Het weer wordt iets beter, zelfs de zon laat zich even zien op deze winterse dag. Het is absoluut een sjieke locatie hier op de binnenplaats van de Amstelhoven aan de Nieuwe Herengracht. Er staan prachtige bomen en het gras is keurig gemaaid. Daarop dansen een aantal homeless people begeleid door de hete klanken van een Surinaamse band. De kapper doet daarnaast zijn werk in de open lucht en een middeleeuws geklede jonkvrouw passeert me bij de koffietent. ‘Voor het feest,’ zegt ze netjes en ze wijst op haar jurk. Vandaag geen zielige verhalen, maar als men dat wil is er ruimte om in de rijdende kerk, die vlak bij de ingang staat geparkeerd, onder het mom van ‘je biechtgeheim in de doofpot’, een bekentenis te doen. In die kerk staat een altaar, er ligt een bijbel. Een gepassioneerde oud-concierge vraagt me of ik mijn verhaal wil doen. Ik vertel dat deze middag me fascineert. Een party voor daklozen is niet alledaags. De man, ik schat hem eind vijftig, maakt zich druk over de gevolgen van de bezuinigingen. ‘Een schande. Maar hier willen we het vuur brandende houden,’ moppert hij en hij wijst op het knetterende vuurkorfje, waaruit dikke rook onze kant op wordt geblazen. ‘En mensen kunnen hun belevenissen en wat ze bezig houdt, aan elkaar vertellen in de wagen.’ Ik scharrel langs de straatjurist, het eten van de McDakloos, de volksbond, de Vlaamse Fabiola, en de gemoedelijk achteroverhangende streetcornerworkers. Iedereen is relaxed. Vandaag even geen zorgen en de protesten blijven beperkt tot een petitie tegen het opheffen van opvanglocaties. Ik zet, om mijn geweten te ontlasten, een handtekening en scharrel langs de security naar buiten, langs de Amstel, de ader van deze prachtige stad, waarin de dak-en thuislozen gezien willen worden als mede- mokummers.

zondag 13 mei 2012

Zondag 6 mei 2012 Poëziefestijn Groenmarktkerk Nieuwe Groenmarkt Haarlem

Thema ‘lijden’ van Kunstenaars Noord-Holland levert verrassende poëzie in Groenmarktkerk Zondagmiddag 6 mei klonken er poëtische geluiden in de Groenmarktkerk van Haarlem. Aan de groepsexpositie van de Kunstenaars Noord-Holland was rond het thema ‘lijden’ een poëziemiddag gekoppeld. Vijf dichters betraden het podium van de kerk en wekten intimiteit ondanks de enorme, barok gedecoreerde ruimte. Ongeveer een veertigtal bezoekers genoten van de verstilde wereld van de jonge Haarlemmer Jarl van Marlta, de lichte ironie van Sjoerd van Berkel uit Alkmaar, de wijze melancholie van Dick van Hoeve uit Bergen, de klinkende sonnetten van Scatilli, begeleid op altfluit door een geschoolde Haarlemse muzikante, en de wrange scherpte van Pom Wolff. Het geheel werd opgeluisterd door het zeer jonge trio High in Blue Tomorrows, bestaande uit Nick Didden, Sito Rozema, en Ed van Ettekoven uit Beverwijk die virtuoos nummers van Paul Simon en Pink Floyd speelden. Al met al een kwalitatief sterke middag, vakkundig begeleid en gepresenteerd door Alja Spaan, galeriehoudster van galerie 49 te Alkmaar, en beeldend kunstenares Angela Bogaard. De expositie van de Kunstenaars Noord-Holland is nog te zien tot en met 23 juni. Voor verdere informatie omtrent deelnemers, activiteiten, bundels etc.. raadpleeg www. atelier9en40.nl

zaterdag 21 april 2012

Om je wild te lachen

Hij had een werkelijk vreselijke dag op zijn werk achter de rug. Alle apparaten, van de kopieermachine tot de frankeerautomaat hadden het begeven, waarvan de koffieautomaat nog wel het ergste was. Het kwam door de bezuinigingen, zei een collega. Ze bellen de monteur gewoon niet meer. Die is te duur. De telefoon deed het nog wel, hij hoorde geprikkelde mensen, omdat het salaris een weekje te laat was gestort. Tot slot kwam de chef hem vertellen dat hij binnenkort kon vertrekken. Er was geen plaats meer voor hem in de herberg. Moegestreden zat hij thuis met zijn peuter puberzoontje te spelen toen de bel ging, het was een uur of zeven in de avond. Zijn nog half werkende hersencellen registreerden een huppelend meisje dat opgewekt een uit het hoofd geleerd verhaal begon af te steken. Op haar neus droeg zij een belachelijk grote, rode dop. Ze kwam voor de cliniclowns, zei ze. Er zijn maar zes-en- zestig clowns voor al die zieke kinderen. Zes-en- zestig dacht hij – is dat veel, is dat weinig..hij kon het niet beoordelen, het was een getal, meer niet. Heeft u vandaag al eens gelachen? ging het meisje onverdroten voort en ze praatte daarbij als een op hol geslagen circuspaard. Hij zag in gedachten hoe ze daar op dat selectiebureau instructies had gekregen: doe een beetje leuk had de werver gezegd, het gaat om clowns dus het moet een beetje leuk zijn ga desnoods op je kop staan of zet een stoel op je kin..’ ‘Een stoel op mijn kin,’ had zij gedacht, ‘waar haal ik een stoel vandaan, nou ja, ik heb dat geld nodig...’ Zijn schoenveters knapten ondertussen uit zijn ecco’s. ‘Heeft u vandaag al eens gelachen?’ vroeg ze weer, want het slachtoffer keek wazig. ‘Ik heb me vandaag wild gelachen,’ zei hij somber en hij werd nu net zo ongeloofwaardig als de fopartiest voor hem. ‘Dan wil ik u vragen dit formulier in te vullen,’ lachte ze. ‘Voor vijf euro steunt u de cliniclowns..’ Ik moet er over nadenken,’ zuchtte hij zo diep en bodemloos dat iedere collectant de bus in de struiken had geworpen. ‘Geeft u mij zo’n papiertje..’ ‘Nee dat kan niet,’ zei de clown. ‘U moet nu het papier invullen!’ ‘Laat dan maar,’ kraste hij. ‘Dat is dan heel jammer,’ mopperde de clown en ze leek niet onder de indruk van haar victim dat naar de grond keek net of daar de bescherming lag tegen deurbellers en telefoonhijgers. ‘Wat was dat?’ vroeg zijn vrouw die al met een euro in de hand stond. ‘De paashaas,’ somberde hij met een rode neus als de kerstman. ‘Ta da da,’ zei zijn zoon en trok aan zijn broekspijp.

vrijdag 13 april 2012

Groenmarktkerk Haarlem

Op zondag 6 mei aanstaande lees ik tienminuten voor uit eigen werk in de Groenmarktkerk te Haarlem. Er zijn die middag nog een aantal dichters aanwezig om voor te dragen, oa Pom Wolff. Er is die middag ook een expositie van kunstenaars uit Noord Holland. Het theam is 'lijden', maar ik hoop niet dat dat geldt voor de bezoekers.

zondag 1 april 2012

Het mysterie van de vergeten scootmobiel

In een gratis dagblad las ik een klein, maar merkwaardig bericht. In een depot van de Nederlandse Spoorwegen zou een vergeten scootmobiel staan. Uit treinen komen wel vaker vergeten spullen, zoals kunstgebitten, haarstukjes en pacemakers, maar een scootmobiel is wel heel bijzonder vanwege het forse formaat en de afhankelijkheid van de bestuurder van zijn voertuig.

Ik heb er deze week over nagedacht en ik kom tot twee mogelijke opties. Ik zal deze even toelichten. De eerste mogelijkheid is dat de betreffende gehandicapte niet op het juiste station is uitgestapt. We gaan er dan wel van uit dat hij nog enigszins kan lopen. Meestal wordt er een loopplank uitgelegd voor de mobilist en iemand van de spoorwegen helpt daarbij. Het is niet zo dat men verplicht is een plank op zijn scoot mee te nemen van huis. Ook bij het eindstation staat iemand klaar om de persoon netjes uit te laten boarden.

Het kan niet anders zijn dan dat deze medewerker tevergeefs heeft staan wachten. Hij moet ook een naam geweten hebben. Of spreekt men bij de NS in de trant van: ‘..er komt straks weer zo’n stakker Joop, ga jij effies de plank uitrollen..’ Hoe dan ook, Joop haalde zijn schouders op, de stakker zat niet in de trein. Je mag er wel van uitgaan dat de bestuurder leed aan enig geheugenverlies of een andere mentale kwestie. Hij stapte op het verkeerde station uit en wandelde mogelijk door een onbekende stad. Hij viel op door zijn slepende tred met zijn neus bijna op de straat en omdat hij kwijlend zijn zaakje uit zijn broek haalde en tegen de pui van een damesmode huis begon te kletteren. Het duurde niet lang of de lokale hermandad had hem in het snotje. Vriendelijk doch dwingend duwde men hem in een auto en zonder zwaailicht of vertoon bracht men hem naar een bureau. Het viel niet mee het juiste verzorgingshuis van de man te vinden, maar na enig bellen bleek men hem in een zekere inrichting te missen. Hij werd thuisgebracht. Daar vroeg geen enkele zuster naar zijn scootmobiel.

En dan de tweede mogelijkheid: er is een wonder gebeurd. In de trein zat de maagd Maria samen met haar vriend Youssouf, die leert voor timmerman op het VMBO. Ze droeg een blauwe jurk en een witte hoofddoek. Ze liep af op de man in de scootmobiel en maakte een foto van hem met haar blackberrie. Daardoor kon de man weer lopen. Hij schoot kwiek uit de stoel, maakte een dansje en stapte eveneens uit in dezelfde onbekende stad, waar hij ook tegen dezelfde pui zeek omdat het wonder geen betrekking had gehad op zijn geestelijke toestand. Ook hij werd thuisgebracht zonder scoot. Dat zijn wat mij betreft de twee mogelijkheden, beide zijn niet echt realistisch. De conducteur van de trein heeft ongetwijfeld de mobiel gevonden, zonder mobilist, en alarm geslagen. Al de stations langs de lijn gebeld. De journalist die het bericht van de NS vernam had hier ook op in kunnen gaan. Of nemen we nu alles aan zonder vragen stellen? Waarom rijdt Mark Rutte altijd op de fiets? Waarom moest Loeki de Leeuw verdwijnen? Waarom speelt het Nederlands elftal in het zwart? Belangrijke vragen in het moderne leven waarin mensen hun scootmobiel kwijt kunnen raken zonder dat iemand het merkt.

zaterdag 31 maart 2012

Het bullebakje

Kijk, dit is Hatsie Flatsie. Ze heeft een bullebakje onder haar neus. Een vies, klein propje dat ze wegpeutert. Haar vinger gaat in het neusgat. Mama vindt dat vies. Maar wat moet je dan met een bullebakje? Ze laat het bolletje zien aan haar vriendje Steijn. ‘Kijk es!’ zegt ze tegen hem. Steijn kijkt met grote ogen. Op haar vinger kleeft het groene pullekje. ‘En weet je wat ik er mee doe?’ ‘Nou?’ ‘Ik ga hem opeten!’ ‘Nee!’ Steijn schrikt er echt van. ‘Durf je dat?’ Ze knikt en ze stopt haar wijsvinger in haar mond. ‘Yeg!’ zegt Steijn. “Hoe smaakt dat?’ ‘Lekker!’ jokt ze. ‘Bah Hatsie!’ roept haar vriendje. ‘Ik ga het aan je moeder vertellen!’ ‘Dat is klikken!’ zegt ze boos. ‘En dat mag ook niet!’ ‘Wat hebben jullie ruzie?’ vraagt haar broer Rob, die op zijn driewieler langskomt. ‘We hebben geen ruzie!’ zegt Hatsie met een rood hoofd. ‘We hadden het over bullebakjes!’ ‘Groene en gele en snot bullebakjes..’ zegt het vriendje. ‘Getsie,’ pruilt Rob. ‘Dan ga ik gauw weg, maar wacht ‘ns kijken wat ik heb..’ Ook hij propt zijn vinger in zijn neusgat en wroet erin. ‘Stuur je een kaartje als je boven bent, Rob!’ zegt Hatsie. ‘Wat een vieze familie!’ roept Steijn en hij rent weg. ‘Maar we hebben wel altijd te eten!’schreeuwt Hatsie hem na.

maandag 19 maart 2012

De buik

Het is een mooie zomeravond, de muggen dansen van blijdschap, de zon glimlacht en gaat voorlopig nog niet slapen. Sammy is aan het voetballen met papa. Hij trapt heel hard tegen de bal en zijn kleine voetjes doen zeer van het schoppen tegen het leer. Papa John moet er af en toe heel hard om lachen en moedigt hem aan: 'Toe maar Sammy, schoppen! Hard in de kruising!' John spreidt zijn armen als een echte doelman en maakt een duik over het gras. De bal schiet weg. Sammy juicht om dit doelpunt, en maakt een rondje. Maar als papa terugkomt met de bal, kijkt hij hem ernstig aan. En hij zegt: "Ga je mee Sammy, we gaan naar mama. Zij gaat je wat vertellen..!" Ze lopen naar huis. Papa zegt niet veel. Hij heeft Sammies hand stevig vast. Ze wonen aan een drukke weg, die ze moeten oversteken. Als ze thuis komen worden ze hartelijk verwelkomd door mama. "Ha, liebe, kleine, Croijff," lacht ze. Mama komt uit Duitsland, daarom praat ze anders dan de moeders van zijn vriendjes. "Wil jij ein glas limonade?" Dat laat hij zich geen tweede keer zeggen. Een beetje vreemd vindt hij het wel. Hij krijgt 's avonds nooit een glas limonade. Als hij uitgedronken is, kijkt mama hem van dichtbij aan, met een zachte glimlach. "Luister eens Sammy," zegt ze op geheimzinnige toon. "In mama's buik zit een broertje of een zusje.." Ze legt zijn hand op haar buik, maar hij voelt niets. Het wordt heel stil in de kamer. "O," zegt hij en zijn gezicht staat niet vrolijk. "Vind je het niet leuk Sammy..?" vraagt mama voorzichtig. "Wil je misschien luisteren?" Hij knikt ' ja ' en mama doet haar shirt een stukje omhoog. Hij legt zijn oor tegen de warme, dikke buik en luistert. Het is heel spannend. En daarbinnen hoort hij het kindje zingen, hij weet het zeker: de baby zingt! Dus wordt het een meisje, want alleen meisjes zingen. Maar met meisjes kun je niet voetballen, dus vindt hij het allemaal niet meer zo leuk. Mama kijkt papa langzaam aan en zegt: "De dokter heeft ook naar de baby gekeken en weet je wat hij zei?" Sammy schudt zijn hoofd. "Dat het een jongetje wordt... je krijgt een broertje!" "Die dokter is stom!" mompelt Sammy. "Waarom?" vraagt vader en hij zucht diep. "Omdat de baby zingt en jongens zingen niet, het wordt een meisje.." "Ah!" zegt papa en ook hij legt zijn oor tegen de buik. "Ja, ik hoor de baby ook zingen, maar het is een voetballied..hoor maar!" Ze luisteren nu allebei en papa zingt: ' Olee hee olee oholee olee..we are the champions of the play..' Sammy hoort het nu ook. Opgelucht huppelt hij door de kamer en zingt: 'O lee hee olee oholee olee..' Hij ziet niet dat mama zacht in papa's hand knijpt en dat ze 'pfft' blaast.

Verkeerde vrienden (paradise by the dashboardlight)

‘Ik schiet jou niet dood,’ zei de man met de draak tatoeage, die half over zijn gezicht was aangebracht. Hij nam een trek van zijn sigaret. “Je bent het niet waard en bovendien..’ hij zweeg even. ‘Hoe lang zei je?’ ‘Twee weken hooguit..’ zei de Vette. ‘Doe het nou maar…hoeveel wil je hebben?’ Hij wierp een briefje van duizend op tafel. De Draak schudde van nee. ‘Ga maar,’ zei hij vermoeid en hij wapperde met zijn hand naar de deur. De Vette keek in een mix van droevigheid en angst terug. Hij hees zich uit de stoel en waggelde naar buiten. Zijn enorme lichaam maakte normaal lopen onmogelijk. Hij stond voor een drukke straat. Het zou gemakkelijk zijn gewoon op de weg te gaan staan. Maar dan had je kans gered te worden. Het moest snel en effectief gebeuren. Hij sleepte zich naar de deur van zijn Nightclub Paradise by the Dashboardlight . Dat de Draak hem niet had willen doden, begreep hij wel. Die gunde hem het pijnlijkste einde en liefst langzaam. Bij de bar werd hij aangesproken door een medewerkster. ‘Ik hoorde vandaag,’ begon zij en een traan liep over haar wangen. ‘Ik hoorde vandaag dat u..’ Ze rende snikkend weg. Wat moest hij met zulk personeel? Ze waren geen stuiver waard. Het gesprek van gisteren met de dokter speelde in zijn hoofd als een film, die steeds wordt herhaald en herhaald. ‘Nee beter wordt u niet meer en het is heel ernstig..’ ‘Hoe lang heb ik dan nog dokter?’ Had hij gepreveld als een klein kind. ‘Nog twee weken,’ had de geneesheer hem gezegd. Twee weken was wel erg kort. Ook voor zijn snelle manier van zaken doen, was het kort. Zelfs de Chinezen konden niet zo snel de shit leveren. Het was pure pech. ‘Pijn?’ Had hij nog gevraagd toen hij al met de deurknop in de hand stond. De dokter had geknikt. ‘Maar wij hebben pijn beleid in ons ziekenhuis, we werken nauw samen met de anesthesist.’ Het laatste woord had hij, eenvoudige ziel, niet begrepen. Wat was een annesteezist? Maar dat het pijn ging doen, had hij wel begrepen. Hij pakte zijn telefoon en belde een nummer. Een vrouwenstem vroeg om een code. ‘Henk en Ingrid,’ zei hij en hoestte. ‘Ik verbind u door,’ zei de stem. Hij hoorde iemand hijgen. ‘Listen Jerom,’ dreigde hij. ‘I got you another million because you give me ten kilo instead of fifteen. I blow your head of, you mutterfukker..’ Hij hing snel op, want hij wist dat hij de Yoego’s goed op de kast gejaagd had. Het was nu nog maar een kwestie van voor de deur te gaan staan. Het was handig om zoveel verkeerde vrienden te hebben, dan hoefde hij het niet zelf te doen. Hij gaf ze een uurtje de tijd. Net genoeg om afscheid te nemen. Hij sprak de floormanager vriendelijk toe. Hij merkte dat de man daar onwennig van werd. Normaal blafte hij hem in de houding. ‘Het ga je goed jongen,’ sprak hij met een traan. De man bloosde van de zenuwen. Hij dacht waarschijnlijk ontslagen te worden. Hij gaf hem een biljet van honderd en drukte hem stevig de hand. Daarna wandelde hij naar een achterafkamertje en pakte een foto waarop zijn oude moeder nog vrolijk lachte. Hij kuste de prent en zei: “Vergeeft u mij, lieve moeder, alles wat ik heb gedaan. Het spijt me zo. Mijn tijd is nu gekomen.’ Hij keek nog een keer rond en verliet het pand. Ze zouden zo komen, dat was zeker. Hij nam het geluid waar van een helicopter. Hij tuurde met zijn ogen. Het zou kunnen dat ze in dat toestel zouden zitten; de Balkanezen waren overal toe in staat. Hij zwaaide en riep: ‘Hier, hier! Ik ben het! Kom, doe het vlug!’ Hij knielde en vouwde zijn handen. Voorbijgangers bleven verbaasd staan kijken. De helicopter landde. Een vijftal in donkere kleding gehulde mannen besprongen hem. ‘Politie!’ riep een van hen. ‘Nee, nee,’ snikte hij. ‘Ik wil dood, ik wil dood..’ Maar ze luisterden niet en sleepten hem de heli in. ‘Als ik je vijfhonderd geef,’ riep hij tegen de besnorde man die hem vasthield. ‘Wil je me dan eruit gooien?’ De man lachte.’ Nog voor geen vijf miljoen, we zijn je vrienden niet!’ riep de snor boven het lawaai. Toen bezweek zijn hart en ze hadden het niet eens in de gaten. Hij zweefde boven de aarde en zag dat ze hem paniekerig uit het toestel sleepten en reanimeerden. Hij zag dat de Yoegoslaven achterover lagen in een park met een grote joint in hun hoofd. Even verderop zag hij de Draak wandelen met een jong meisje. Ze misten hem niet en hij had ze ook niet meer nodig. Hij hoorde hemelse muziek. ‘What’s it gonna be boy?’ zong een engel. ‘Yes or no?’

zaterdag 10 maart 2012

Och, een genoteerd gesprek in de tweede klasse der NS

‘Hee John, jij ook hier?’ Dames en heren het volgende station is station Amsterdam vergeet niet uw bagage mee te nemen, wij wensen u een prettige reis..’ ‘Jazeker..’ ‘Tijd niet gezien..’ ‘Nee, druk he?’ ‘Alles goed?’ ‘Ja, lekker hoor..’ ‘Bij mij ook..’ ‘Woon je nog steeds in de van Dalen laan?’ ‘Nee, daar ben ik weg..’ ‘Zo. Verhuisd?’ ‘Nee, gescheiden. Mijn vrouw is weg.’ ‘Klote man!’ ‘Och. Ze is weg met Henk.’ ‘Zo. Dat was toch een vriend van je?’ ‘Ja ,ja, ja. Maar ze is weg he? En hij ook. Naar Canada.’ ‘Jezus, wat erg.’ ‘Och..’ ‘En nu ben je met de trein, had ik niet van jou verwacht..’ Dames en heren we staan even stil omdat er nog geen plek is op Amsterdam Centraal. Wij vragen u een ogenblik geduld.. ‘De auto is verkocht. Zij had schulden en toen heeft ze hem verpatst. Toen ik thuiskwam was de garage leeg. Dat was toen ik nog werk had.’ ‘Je hebt geen werk meer..’ ‘Neuh. Ik kreeg het aan mijn hart van de spanningen. Toen raakte ik ao.’ ‘Ao?’ ‘Arbeidsongeschikt. Ik ben al moe na vijf minuten.’ ‘Jeeeeezus man, wat een ellende..’ ‘Och..’ ‘Nou ja och, je bent je wijf kwijt, je huis, je werk, je gezondheid en het allerergste: je auto.. wat een dikke shit..’ ‘Het went wel..’ ‘Dat meen je niet. Maar we zijn er bijna. Misschien een pilsje jij en ik op het goeie leven?’ ‘Is ok, over drie jaar..’ ‘Drie jaar? Hier mijn kaartje..’ ‘Ik.. eh.. moet me zo melden, ik moet zitten, belastingschuld..’ Station Amsterdam, station Amsterdam..! ‘Ook dat nog man.. jeeeeeeezuss..’ ‘Och..’

zaterdag 11 februari 2012

Uruzgan

De tweede kamer vergaderde afgelopen week over het nut van Uruzgan. In het media geweld over de Elfstedentocht ging het debat verloren. In de NRC verscheen een stuk over de ouders van de 25 omgekomen soldaten en ik werd er wel door getroffen. Je moet er niet aan denken dat je zoon niet meer thuiskomt op die leeftijd. Heel schrijnend zijn de verhalen over de tandenborstels die thuis zijn blijven staan en de sleutels die nog bij de deur hangen, alsof ze even weg zijn. Hier onder nog een keer de namen van de slachtoffers, jonge jongens die gingen voor de vrede. En ik vind dat we bij ze stil moeten staan en tevens dat we regeringen, overheden op hun verantwoordelijkheid wijzen. Dit was geen vredesmissie, dit was pure oorlog. Vandaar het protest gedicht er onder, oorspronkelijk in het Duits, ‘Sag mir wo die Blumen sind’, door mij vertaald als: Vertel me waar de bloemen zijn De namen van de 25 Uruzgan slachtoffers zijn: Jan van Twist; Bart van Boxtel; Michael Donkervoort; Wim Dijkstra; Robert Donkers; Cor Strik; Timo Smeehuijzen; Jos Leunissen; Tom Krist; Martijn Rosier; Tim Hoogland; Ronald Groen; Wesley Schol; Aldert Poortema; Dennis van Uhm; Mark Schouwink; Jos ten Brinke; Mark Weijdt; Azdin Chadli; Kevin van de Rijdt; Mark Leijsen; Jeroen Houweling; Marc Harders; Luc Janzen; Fons Dur Vertel me waar de bloemen zijn Vertel me waar de bloemen zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de bloemen zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de bloemen zijn, meisjes plukten ze zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan.. //// Vertel me waar de meisjes zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de meisjes zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de meisjes zijn, jongens kusten ze zo fijn, maar wanneer leren we ervan, maar wanneer leren we ervan..//// Vertel me waar de jongens zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de jongens zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de jongens zijn, onder helmen groot en klein, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan..//// Vertel waar de soldaten zijn, waar zijn ze gebleven, vertel waar de soldaten zijn, wat er is gebeurd, sag wo die sie soldaten sind over hun graven wiegt de wind, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan..//// Vertel me waar de graven zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de graven zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de graven zijn, in de zomerwind zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan… ///// Vertel me waar de bloemen zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de bloemen zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de bloemen zijn, meisjes plukten ze zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan…

dinsdag 7 februari 2012

Sneeuw en ijs

Het ziet er hartstikke mooi uit, die witte sneeuw en dat gladde, donkere ijs. Maar praktisch is het niet. Ik kom met de kinderwagen niet door de sneeuw heen en Thijs hobbelt alle kanten op. Het is eigenlijk wel zielig zo door elkaar geschud te worden. Als ik 's morgens op de fiets naar het station ga moet ik me helemaal inpakken om niet aan het zadel vast te vriezen. Ik weet dat er ouderen achter de gordijnen zitten te bibberen. ik hoop dat ze nog leven. Dus ja: het is prachtig allemaal, als je jong bent, tijd over hebt en geen baby hebt. Toch hoop ik wel dat er een Elfstedentocht komt. Passie onder het vriespunt is wel mooi om naar te kijken. Schaatsen lijkt me ook leuk, hoewel ik het nooit goed heb geleerd. Het moet mooi zijn door de polders te zwieren in de natuur met het geluid van krakend ijs onder je ijzers. De zon er nog bij geeft een prachtig plaatje, veel mooier als een kwakkelwinter met lange, grijsdonkere motterige dagen. Maar voor het praktische is het leven eenvoudiger zonder ijs en sneeuw.

woensdag 1 februari 2012

Achter de wolken

‘Drol!’ riep ze en ze voegde eraan toe: ‘Mijn moeder vindt dat je geen peper in je reet hebt!’ Hij keek sip naar de klok die zondagmiddag vier uur aangaf. Echt het tijdstip voor een feestelijke, huiselijke sfeer. ‘Jij bent nu al bijna dertig,’ ging ze door. ‘Dus je verandert ook niet meer, ventje van niks.’ Ze plofte op de bank en keek hem met minachting aan: “Het is uit tussen ons. Ga maar weg. Hup, daar is de deur!’ Eigenlijk vond hij dat ook wel een prettig vooruitzicht. Hij pakte zijn jas en wees op de parkiet. ‘Dag Ari,’ zei hij, want hij had langzamerhand meer met de grappige, altijd kwetterende parkiet als met zijn snerpende baas. ‘Ari!’ riep zij plotseling geschrokken. ‘Wat is er met je?’ Hij zag het nu ook. Arie had zijn snavel wijd open en leek naar adem te happen. Het was een naar gezicht. ‘Hij is ziek,’ zei hij klinisch. ‘Hij moet naar een dokter en snel..’ Het vrouwtje leek haar gemopper op hem vergeten en richtte zich op het zieke diertje. ‘Ben je nou niet lekker Ari, wat is ter dan kleine schat?’ Ze streelde hem over zijn hangende kopje. Hij belde ondertussen een dierenarts. Dat viel niet mee op een doorsnee zondag. Volgens dierenartsen worden dieren nooit ziek op zondag. Uiteindelijk kreeg hij er een te pakken. ‘Komt u maar even,’ zei een saggerijnige stem. ‘Maar wel voor vijven.’ Hij keek vluchtig op de klok, nog een half uur. Zij deed Arie in een doosje. Hij liet het gemakkelijk toe, normaal was het een felle. Hij kon aardig happen met zijn snaveltje. De dierenarts was een eind weg rijden, vond hij. De weg was lang, door het vlakke noorderland, er kwam geen einde aan. Ze reden voor bij de dierenarts. In de wachtkamer was verder niemand, ook de arts liet zich niet zien. Ze wachtten. Zij praatte zachtjes tegen het diertje. Plotseling hoorde hij een zachte plof vanuit de doos. Zij wist het nog niet. Ze keek verschrikt in de doos en daar lag haar Ari, heengegaan. Ze snikte: ‘Ari, lieve Ari ..o nee..’ Hij slikte nog een keer en sloeg een arm om haar heen. ‘Kom, we gaan terug,’ sprak hij op een gedecideerde en kalme toon, die hem zelf nog het meeste verbaasde. Zonder de dokter ook maar even gezien te hebben reden ze terug. De sfeer in de auto was gespannen. Hij was bang dat ze nu ruzie zou gaan maken. Hij kon niet tegen ruzie,dat eeuwige mekkeren, hij moest nog even volhouden. Daar was het huis alweer. Ze stapte snel uit en hield de doos stevig vast als een kostbaar kleinood. ‘Heb jij de sleutel?’ vroeg ze streng. ‘Nee,’ zei hij verbaasd. ‘Hoe zo?’ ‘Ik krijg de deur niet open,’ snerpte ze. In de haast hadden ze de sleutel aan de binnenkant van de deur laten zitten. ‘Sukkel!’ beet ze hem toe. ‘Je hebt de sleutel in de deur laten zitten!’ Hij belde de slotenmaker en even later arriveerde een man die vrij eenvoudig, via de brievenbus, de deur wist te openen, tegen een veel te hoog honorarium. Hij nam afscheid van haar met een droge kus. Onderweg naar huis liet hij een traan om Ari en zijn mislukte pogingen zijn eeuwig boze vriendin te benaderen. Hij wist dat het voorbij was, hoe goed hij zich ook had ingespannen, het had niet mogen baten. Het mocht niet zo zijn. Hij trok niet snel genoeg op toen het licht groen werd. Getoeter, een geheven middel-vinger. Ari en hij waren vrijgelaten, zo dacht hij en een felle, lage zon vanachter de wolken prikte door de ruit, hij deed de zonneklep naar beneden.

maandag 30 januari 2012

Ja hoor, de horror winter is dan begonnen. Hij heeft zich eerst teruggehouden en slaat nu verschrikkelijk toe: sneeuw voor de deur. En dat is nog maar het begin. Binnenkort ligt de sneeuw twee meter voor de deur, en jagen de vlokkenstormen snoeihard over de straat. Het is twintig graden onder nul en het maatschappelijk leven komt plat te liggen. Iedereen zit binnen en praat alleen maar over de sneeuw. De crisis is vergeten, vanuit onze iglo's zullen de komende twee maanden moeten zien te overleven. Het is alleen nog maar donker en we eten de aardappelresten die we normaal met gemak hadden weggekieperd. Ja, het wordt een gezellige tijd met eindeloos monopoly spelen (kopen we toch nog eens een huis)en mens-erger-je -niet, want eerst stoppen de tv zenders en daarna ploft het internet. Mmm..en het is ook nog eens 2012 het jaar waarin volgens de Maya's de wereld vergaat. Niemand had verwacht dat het met ijs zou gaan gebeuren. Alleen in Friesland zijn ze blij, want daar kunnen ze iedere veertien dagen een elfstedentocht houden. Ja, iet gaet oan. Geweldig.

woensdag 25 januari 2012

Het muisje

Anja vertelde me toen ik thuis kwam dat ze in de tuin had gewerkt. Ik deed mijn jas uit en zij roerde enthousiast in de pan. Onze kleine man wipte wild op zijn hobbelpaard. De trots waarmee ze het zei maakte me aan het lachen. Ik zei: ‘Wat is er gebeurd dat je in deze tijd van het jaar in de tuin gaat werken?’ Mama werkt het liefste helemaal nooit in het groen omdat zij vroeger thuis gras moest steken voor de tweehonderd konijnen, het onkruid moest wieden tussen de drie hectare boontjes en de vijfduizend kippen moest voeren. Zij was een assepoester- in- het- groen. Zij heeft een post- tuin- trauma van heb ik jou daar. Ik tilde de kleine van zijn paard en hij kraaide van plezier. ‘Heb jij ook meegeholpen?’ vroeg ik. ‘Stoere kerel’ ‘Ta, ta! ’brabbelde hij bevestigend. ‘Ik heb het onkruid eruit gestoken,’ zei zijn moeder trots. ‘Ga maar kijken.’ ‘Het is donker schat,’mompelde ik. ‘Er is niks van te zien.’ Ze pakte haar telefoon en liet een foto zien van de tuin. Het zag er netjes uit. Ze wees op een grijze vlek. ‘En daar zat een muis,’ zei ze droog. ‘Zo groot,’ haar vingers maakten een lucifersdoosje. ‘Hoe zag hij eruit?’ vroeg ik met een toon van de allergrootste muizenkenner. ‘Bruin,’ zei ze beslist. “Maar het was geen rat, het was een muis.’ Ik tilde onze spruit in zijn kinderstoeltje en dacht ondertussen aan de muis. De muis was natuurlijk een exemplaar van de huismuis. Dat beestje kan niet in de winter buiten. Nou ja, winter, het is gewoon voorjaar in de winter of winter in het voorjaar. Mama vertelde ondertussen dat zij en Thijs de wilde dieren in het grote gevaarlijke park hadden gevoerd. Thijs lachte en mama lachte. Ik maakte me zorgen over de muis die met zijn familie ook aan tafel zat, maar misschien wel onder mijn dak. Dat zei ik maar niet. Ik gaf de kleine een hapje gepureerde bloemkool. ‘De muis woont vast in onze schuur,’ zei Anja. Ik knikte en hoopte het ook, maar als de muis een goeie makelaar heeft, weet hij dat mijn keuken en zolder veel meer comfort bieden. Hij weet nog niet van de tijgers Sjaak en Sissie die hem opwachten als hij meent te gaan verhuizen. Ik denk dat ik hun bakjes met kattenbrokjes minder ga vullen.